4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [geintimeerde] heeft van 1 juni 2005 t/m 31 mei 2010 van [appellant] in huur gehad: de bedrijfsruimte op de benedenverdieping van het pand [perceel] te [vestigingsplaats]. De overeengekomen huurprijs bedroeg € 850,- per maand. De boven de bedrijfsruimte gelegen woning werd door [appellant] separaat aan een derde verhuurd.
Omdat het pand geen gescheiden meters van gas, water en elektriciteit had voor de bedrijfsruimte en de bovenwoning, was omtrent de levering van energie en water in de huurovereenkomst tussen [appellant] en [geintimeerde] een regeling opgenomen. Die regeling hield in dat [geintimeerde] de meters op zijn naam zou zetten en dat hij van de huurster van de bovenwoning een bedrag van € 70,- per maand zou ontvangen.
Omdat partijen het erover eens waren dat deze regeling niet naar tevredenheid werkte, hebben partijen per 1 juli 2007 een andere regeling getroffen: de energie- en watermeters voor het hele pand bleven op naam van [geintimeerde] staan, maar voortaan zouden de kosten van het energie- en waterverbruik van de bovenwoning door [appellant] aan [geintimeerde] vergoed worden, zulks door middel van verrekening met de door [geintimeerde] verschuldigde huur. Partijen zijn een maandelijks te verrekenen bedrag van € 110,- overeengekomen.
4.1.2. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [geintimeerde] al dan niet nog enig bedrag aan huur aan [appellant] verschuldigd is. [appellant] heeft zich, na diverse eiswijzigingen, op het standpunt gesteld dat [geintimeerde] hem per expiratiedatum huurovereenkomst 31 mei 2010 nog een bedrag van € 3.180,- aan huur verschuldigd is. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 357,- aan incassokosten.
[geintimeerde] heeft zich onder meer verweerd met de stelling dat hij ter zake van het energie- en waterverbruik met betrekking tot de bovenwoning, van [appellant] nog een bedrag tegoed heeft, welk bedrag in mindering mag worden gebracht op de nog openstaande huur. Volgens [geintimeerde] heeft [appellant], omdat het door [appellant] verschuldigde bedrag wegens energie- en waterverbruik van de bovenwoning de nog openstaande huur overstijgt, per saldo niets meer van hem te vorderen.
4.1.3. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 26 oktober 2009 overwogen dat partijen het erover eens zijn dat [geintimeerde] niet dient op te draaien voor de nutskosten voor zover die betrekking hebben op de bovenwoning. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat het bedrag van € 110,- dat [geintimeerde] maandelijks verrekende met de huur, geen vast bedrag is maar een voorschot voor de energiekosten van de bovenwoning. De kantonrechter heeft vervolgens een deskundige benoemd om het energieverbruik van de bedrijfsruimte en van de bovenwoning vast te stellen.
Op basis van het deskundigenrapport heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 28 februari 2011 geconcludeerd dat [geintimeerde] een bedrag van € 4.099,72 teveel aan energiekosten heeft betaald, welk bedrag ten laste van [appellant] dient te komen. Omdat de vordering die [geintimeerde] op [appellant] heeft de nog openstaande huur ad € 3.180,- overstijgt, heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] tot huurbetaling afgewezen. [appellant] is door de kantonrechter in de proceskosten veroordeeld. Ook de kosten van het deskundigenonderzoek zijn ten laste van hem gebleven.