GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 170/10-2012
datum beslissing 12 juli 2012
beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wet-boek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer HD 200.100.113 (de hoofdzaak) van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verzoeker tot wraking,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
hierna te noemen: '[appellant]',
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-Olde Scheper,
hierna te noemen: '[geïntimeerde]',
strekkende tot wraking van mrs. M.C. Bijleveld-Van der Slikke, voorzitter, P.C.G. Brants en F.M.J.A. Lohuis, raadsheren in de civiele sector van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, hierna ook te noemen 'de raadsheren' of de 'civiele kamer'.
1.1. Op 29 mei 2012 heeft plaatsgevonden het onderzoek ter terechtzit-ting van de civiele kamer in het geding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De voorzitter heeft het onderzoek gesloten verklaard en medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 5 juli 2012.
1.2. Het schriftelijke wrakingsverzoek [appellant] d.d. 31 mei 2012 is op diezelfde dag ter griffie van het hof ontvangen. Op 7 juni 2012 is een aanvullend verzoekschrift (gedateerd 5 juni 2012) ontvangen.
1.3. De raadsheren hebben niet in de wraking berust. Mr. Bijleveld heeft een schriftelijke reactie op het verzoek aan het hof toegezonden, alsmede een schriftelijke reactie op het aanvullende verzoekschrift. Deze reacties zijn op voorhand aan [appellant] en aan [geïntimeerde] toegezonden. Mrs. Brants en Lohuis hebben ervan afgezien een schriftelijke reactie te geven.
1.4. Bij brief van 25 juni 2012 heeft [appellant] gereageerd op de schriftelijke reactie van mr. Bijleveld en op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 29 mei 2012.
1.5. [geïntimeerde] heeft twee schriftelijke reacties, gedateerd 15 juni 2012 respectievelijk 27 juni 2012, aan de wrakingskamer en aan [appellant] gezonden.
1.6. Het wrakingsverzoek is ter terechtzitting van 28 juni 2012 in het openbaar behandeld. Mrs. Bijleveld, Brants en Lohuis zijn op die zitting niet verschenen; zij hebben laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. I.M. van den Heuvel, is verschenen en is ter zitting gehoord. Mr. Van den Heuvel heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van een schriftelijke notitie.
1.7. Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 12 juli 2012 uit-spraak zal doen.
2 Het standpunt van verzoeker
2.1. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de civiele kamer er tij-dens de mondelinge behandeling van het verzoek in de hoofdzaak op 29 mei 2012 blijk van heeft gegeven niet onpartijdig te zijn.
2.2. [appellant] heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor en het beginsel van equality of arms zijn geschonden, doordat de advocaat van [geïntimeerde], mr. Pijls, in de ge-legenheid is gesteld een pleitnotitie van tweeënhalve bladzijde over te leggen, terwijl artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het Procesreglement) voorschrijft dat een pleitnotitie hooguit twee bladzijden mag beslaan, en doordat mr. Pijls vooraf door de voorzitter niet er op is gewezen dat zij zich diende te houden aan het in artikel 1.4.2 van het Procesreglement opgenomen voorschrift dat een advocaat slechts een korte spreektijd heeft van hooguit tien minuten. De voorzitter heeft daarentegen jegens Mr. van den Heuvel wel expliciet aangegeven dat hij zich diende te hou-den aan de voorgeschreven lengte van de pleitnotitie en duur van zijn betoog.
2.3. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat genoemde beginselen zijn geschonden doordat hij en zijn advocaat ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het uitvoerige betoog van mr. Pijls en in te gaan op de goeddeels nieuwe argumenten van haar cliënte. De voor-zitter heeft daarentegen geconstateerd dat alles was gezegd en dat uit-spraak zou worden gedaan. Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal is op dit punt onjuist en onvolledig, aldus [appellant].
2.4. Bij aanvullend verzoekschrift tenslotte heeft [appellant] aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de voorzitter (mr. Bijleveld) zich tijdens de mondelinge behandeling op een zeker moment heeft laten ontvallen dat zij [appellant] best een tienrittenkaart wilde geven. Uit die als kwetsend ervaren opmerking blijkt de vooringenomenheid van de civiele kamer, althans van de voorzitter, aldus [appellant].
3.1. Op grond van artikel 37 Rv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (lid 1) en moeten die feiten en omstandigheden alle tege-lijk worden voorgedragen (lid 3).
[appellant] heeft bij aanvullend verzoekschrift, een week na indiening van het verzoek ter griffie ingediend, een nieuwe wrakingsgrond aange-voerd, namelijk dat ter zitting vooringenomenheid is gebleken uit de door de voorzitter gemaakte en door [appellant] als kwetsend ervaren opmerking over de tienrittenkaart. Dat was evenwel reeds eerder bekend en had in het verzoekschrift d.d. 31 mei 2012 vermeld kunnen en moeten worden. Gelet op artikel 37, derde lid, Rv heeft [appellant] de desbetref-fende feiten en omstandigheden te laat aangevoerd, zodat deze buiten beschouwing zullen worden gelaten.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uit-gangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande be-staande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Met betrekking tot de stelling van [appellant], dat de civiele kamer bij de behandeling van het verzoek in de hoofdzaak zich ten onrechte niet heeft gehouden aan de artikelen 1.4.2 en 1.4.4 van het Procesreglement, stelt de wrakingskamer het volgende vast.
Gebleken is dat [appellant] voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken aan de civiele kamer en aan [geïntimeerde] heeft gezonden, namelijk de jaarcijfers 2011 betreffende de onderneming van [appellant]. Volgens de pleitnota van mr. Pijls, overgelegd ter zitting van de civiele kamer van 29 mei 2012, zijn deze jaarstukken toegezonden bij brief van mr. Van den Heuvel van 14 mei 2012. Op die stukken, die voor [geïnti-meerde] nieuwe waren, had [geïntimeerde] nog niet kunnen reageren. Haar advocaat heeft zich daarom redelijkerwijs genoodzaakt kunnen zien om dat ter zitting van 29 mei 2012 te doen. Uit de overgelegde pleitnota van mr. Pijls, die deze ter zitting van 29 mei 2012 heeft voorgedragen, blijkt dan ook dat mr. Pijls haar spreektijd grotendeels heeft benut om in te gaan op die door [appellant] overgelegde jaarcijfers betreffende 2011.
3.4. De wrakingskamer stelt voorop dat de civiele kamer een grote ma-te van vrijheid toekomt de orde van de terechtzitting te bepalen en in deze onder meer de aan partijen toe te kennen spreektijd te verdelen. Voor zover de werkwijze van de civiele kamer nader in het Procesreglement is vastgelegd, strekt dit ertoe een bijdrage te leveren aan harmonisatie van de werkwijze en werkprocessen van de verschillende gerechts-hoven in verzoekschriftprocedures in familiezaken. Hierbij is het belang van de justitiabele vooropgesteld.
Voorts wijst de wrakingskamer erop dat op grond van artikel 1.1.9 van het Procesreglement kan worden afgeweken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3.5. In de omstandigheid dat [appellant] voorafgaand aan de zitting van 29 mei 2012 stukken in het geding heeft gebracht die voor [geïntimeerde] nieuw waren en waarop deze nog niet had kunnen reageren, heeft de civiele kamer, gelet op de haar toekomende vrijheid als voor-meld, naar het oordeel van de wrakingskamer aanleiding kunnen zien af te wijken van het Procesreglement en mr. Pijls toe te staan een (halve bladzijde) langere notitie over te leggen dan de voorgeschreven twee bladzijden. Voor zover juist zou zijn dat aan mr. Pijls een langere spreek-tijd is toegestaan dan aan mr. Van den Heuvel - mrs. Pijls en Bijleveld weerspreken dat in hun schriftelijke reacties evenwel - heeft de civiele kamer ook die afwijking van het Procesreglement nodig kunnen achten op grond van de omstandigheid dat [geïntimeerde] nog niet had kunnen reageren op de door [appellant] voorafgaand aan de zitting in het geding gebrachte jaarcijfers. Van vooringenomenheid blijkt daaruit niet.
3.6. Voor zover mr. Pijls ter zitting "met een orakel van cijfers" is gekomen, zoals mr. Van den Heuvel mr. Pijls verwijt blijkens bladzijde 3 van het proces-verbaal van de zitting van 29 mei 2012, lijkt dat zijn oor-zaak te vinden in de omstandigheid dat [appellant] ruim tien dagen voor-afgaand aan de zitting voor mr. Pijls nieuwe jaarcijfers in het geding heeft gebracht. De stelling van [appellant], dat de civiele kamer het betoog van mr. Pijls buiten beschouwing had moeten laten, wordt daarom verworpen. Dat de civiele kamer dat niet heeft gedaan wijst, gelet op de omstandigheden, niet op partijdigheid, noch kan daaruit de bedoelde vrees worden afgeleid.
3.7. Ook de stelling van [appellant], dat partijdigheid van de civiele kamer is gebleken uit de omstandigheid dat hem, noch zijn advocaat de gelegenheid is geboden te reageren op hetgeen door (de advocaat van) [geïntimeerde] ter zitting naar voren is gebracht, verwerpt de wrakings-kamer. Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 mei 2012 - dat op dit punt door [appellant] niet is betwist - blijkt dat [appellant] (zelf) wel degelijk heeft gereageerd op de door mr. Pijls in haar pleitnotitie genoemde cijfers en een aantal van die cijfers gemotiveerd heeft betwist. [appellant] is derhalve in de gelegenheid geweest zijn standpunt naar voren te brengen en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Voorts wordt overwogen dat het [appellant] vrijstond de civiele kamer te vragen om na de zitting nog een schriftelijke reactie te mogen geven op het betoog van mr. Pijls. Vaststaat echter dat [appellant] of zijn advocaat een dergelijk verzoek niet heeft gedaan.
3.8. Voor zover [appellant] ter onderbouwing van zijn standpunt nog heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van de zitting van 29 mei 2012 onjuist en onvolledig is en dat daaruit ook van de vooringenomenheid van de civiele kamer blijkt, wordt dat betoog verworpen. Het proces-verbaal van een terechtzitting vormt een zakelijke weergave van hetgeen zich tijdens een zitting voordoet en behoeft geen woordelijk verslag te behel-zen van alle gestelde vragen en antwoorden en al hetgeen door de procesdeelnemers is opgemerkt. Met name hoefde het proces-verbaal van de zitting van 29 mei 2012, anders dan [appellant] meent, niet een weergave te bevatten van de door de voorzitter gestelde vragen en door haar gemaakte opmerkingen.
3.9. De conclusie van het voorgaande is dat zich in de onderhavige zaak geen uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aan-wijzing oplevert dat de raadsheren een vooringenomenheid koesteren, dan wel dat bij [appellant] bestaande vrees daarover objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek moet dan ook als zijnde ongegrond worden afgewezen.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsver-zoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [appellant], [geïntimeerde] en mrs. Bijleveld, Brants en Lohuis.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.J. Huige, voorzitter, W.H.B. den Hartog Jager en J.C.A.M. Claassens en is in tegenwoordigheid van de grif-fier mr. A.J. Anker in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012.
Mr. W.H.B. den Hartog Jager is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.