ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000596-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van moord op ex-echtgenote met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte is beschuldigd van moord op zijn ex-echtgenote, gepleegd op 27 juni 2011 te Breda. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte herhaaldelijk had verklaard zijn ex-echtgenote te willen doden en dat hij op het moment van de daad een mes binnen handbereik had. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot haar overlijden. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte in een opwelling handelde, verworpen en geoordeeld dat er sprake was van voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de impact op de nabestaanden. De verdachte had eerder een strafblad en was op het moment van de daad onder invloed van alcohol, maar het hof oordeelde dat hij in staat was de ongeoorloofdheid van zijn handelen te begrijpen. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, dat moord strafbaar stelt.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000596-12
Uitspraak : 13 september 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 10 februari 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-800692-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het impliciet primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest en ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen zal beslissen overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Breda.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde. Tevens heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2011 te Breda opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst en/of rug, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2011 te Breda opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes in de rug van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door de raadsvrouwe is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen impliciet primair ten laste is gelegd, te weten moord. Haars inziens is er geen wettig, laat staan overtuigend, bewijs dat de verdachte zijn ex-echtgenote met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van de vraag of de subsidiair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn ex-echtgenote heeft vermoord en overweegt hieromtrent als volgt.
Voorop gesteld wordt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Vaststaat dat:
- verdachte op 27 juni 2011 zijn ex-echtgenote heeft gedood;
- dit is geschied door één messteek in haar rug;
- zij toen op haar buik lag in het bed van de verdachte;
- het mes op een nachtkastje naast het bed van verdachte lag;
- dat mes een totale lengte heeft van tenminste 27 cm en het lemmet een lengte van ongeveer 15 cm (dossierp. 369 en 370, foto heft en lemmet tezamen);
- verdachte op de ochtend van de dag waarop hij zijn ex-echtgenote heeft gedood tegen [getuige 1] heeft gezegd dat hij “haar” (het hof begrijpt: zijn ex-echtgenote) “af zou maken”;
- hij zich eerder, te weten op 1 maart 2011, ook in die zin heeft uitgelaten. Daarover verklaart niet alleen [getuige 1] maar ook [getuige 2] en [getuige 3]. Zij hebben die uitlating van verdachte zo serieus genomen dat zij daar destijds de politie van in kennis hebben gesteld (dossierp. 166);
- verdachte zich ook in de periode gelegen tussen 1 maart 2011 en 27 juni 2011, aldus [getuige 1], meermalen in voormelde zin heeft uitgelaten.
Reeds uit de omstandigheid dat verdachte bij herhaling heeft gezegd, laatstelijk nog op de ochtend van de dag dat hij zijn ex-echtgenote heeft gedood, dat hij haar zal doden, in onderlinge samenhang bezien met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het voorval een mes, qua formaat geschikt om een diepe steekwond te veroorzaken, onder handbereik had liggen, volgt verdachtes voorbedachte raad.
Gelet hierop schuift het hof verdachtes stelling dat hij in een opwelling heeft gestoken en dat er mitsdien geen sprake is geweest van voorbedachte raad, als hoogst onaannemelijk ter zijde.
Ten overvloede overweegt het hof voorts het volgende.
Vaststaat dat de opgestikte broekzak van de werkbroek waarin de verdachte dit mes beweerdelijk op 27 juni 2011 heeft gedragen, maximaal 20 cm diep is (bijlage bij proces-verbaal PL202M 2011128840-119 (verhoor [getuige 1]) d.d. 25 januari 2012, foto 2).
De verdachte heeft verklaard dat hij het mes regelmatig bij zich droeg en gebruikte om fruit te schillen. Het zou dan gaan om fruit dat hij op zijn werk nuttigde in de loop van de middag. Het mes zou hij op die dagen bij zich hebben gedragen in zijn werkbroek waarop zakken zijn gestikt waarin ook gereedschap kan worden gestoken. Hij droeg het mes dan met de punt naar beneden gericht, in die zak.
Verdachte heeft tevens verklaard dat hij dat mes op de ochtend van die 27e juni 2011 ook bij zich had gestoken in zijn werkbroek. Hij is die dag eerder naar huis gegaan omdat hij de middag vrij had maar heeft desalniettemin de gehele dag zijn werkbroek aangehouden met daarin gestoken voornoemd mes. Op het einde van de middag is zijn ex-echtgenote bij hem thuis gekomen en zijn zij op enig moment naar de slaapkamer gegaan alwaar zij seks hebben gehad. Verdachte heeft verklaard dat zijn werkbroek toen op het nachtkastje lag aan de zijde van het bed waar hij lag, dat hij na de seks naar zijn shag reikte die in zijn werkbroek zat en dat hij toen het mes voelde, het pakte en in één beweging zijn ex-echtgenote doodstak.
Het hof acht verdachtes verklaring dat het mes waarmee hij heeft gestoken regelmatig bij zich droeg om de voormelde redenen en dat hij het ook die 27e juni 2011 bij zich droeg in zijn werkbroek, hoogst onaannemelijk. Het mes waar het om gaat is qua grootte niet een voor de hand liggend mes om – standaard – als fruitmes te hanteren.
Belangrijker evenwel acht het hof de omstandigheid dat (I) geen van de daarover bevraagde naaste collega’s van verdachte heeft verklaard dat zij verdachte ooit op het werk hebben gezien met dat mes terwijl zij evenmin hebben zij gezien dat verdachte op het werk fruit schilde en nuttigde en (II) de lengte van het mes in relatie tot de diepte van de broekzak waarin het op die 27e juni beweerdelijk was gestoken het hoogst onaannemelijk maakt dat verdachte dat mes de hele dag bij zich heeft gedragen in voornoemde broekzak en dat het zich voorts nog in die broekzak zou hebben bevonden op het moment dat die broek op het nachtkastje is gelegd.
Gelet hierop acht het hof verdachtes lezing met betrekking tot de reden waarom het mes op het nachtkastje lag, hoogst onaannemelijk.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouwe heeft bepleit dat aan verdachte een lagere straf zal worden opgelegd dan de rechtbank heeft gedaan. Daartoe heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat sprake was van alcoholafhankelijkheid bij de verdachte en dat verdachte het onderhavige feit heeft begaan onder invloed van alcohol.
In vergelijkbare strafzaken worden vaak lagere gevangenisstraffen opgelegd. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat het de nadrukkelijke wens is van de zoon van verdachte om aan zijn vader geen langdurige gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt in dat verband dat door het hof bij moord in de regel geen lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren wordt opgelegd. Aan dat uitgangspunt ligt ten grondslag dat moord algemeen wordt beschouwd als de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, is.
Het hof neemt voorts de volgende omstandigheden in aanmerking.
De verdachte had op 27 juni 2011 een afspraak met het slachtoffer, zijn ex-echtgenote. Zij zouden samen seks hebben, zoals dat vaker gebeurde volgens verdachte. Na de seks heeft verdachte een mes gebruikt om het slachtoffer met één enkele messteek te doden. Het slachtoffer lag daarbij met haar buik op het bed en heeft zich niet kunnen verweren tegen deze aanval. Het slachtoffer was volkomen weerloos. Door dit handelen heeft verdachte het slachtoffer, een vrouw die midden in het leven stond, het belangrijkste wat zij had, te weten haar leven, ontnomen.
De verdachte heeft met zijn handelen de familie en naaste omgeving van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. De minderjarige zoon van het slachtoffer en verdachte zal verder moeten opgroeien en zich ontwikkelen zonder haar zorg en steun, in de wetenschap dat zijn vader haar het leven heeft benomen, hetgeen een bijzonder zware last voor hem zal zijn.
Voorts blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 18 juli 2012, dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van bedreiging met zware mishandeling.
Het hof, is anders dan de raadsvrouwe, van oordeel dat geen omstandigheden zijn gebleken die een mitigerend effect op de strafmaat zouden moeten hebben. De rapporten betreffende verdachte van psychiater E.D.M. Masthoff en psycholoog I.J.G.P. Niessen, houden in dat ten tijde van het plegen van het onderhavige feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholafhankelijkheid. De deskundigen concluderen echter dat verdachte niet zodanig onder invloed van alcohol was dat gesproken kan worden van een (substantiële) relatie tussen de stoornis en het plegen van het feit. Zij concluderen tevens dat de ziekelijke stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het feit niet heeft beïnvloed.
Het hof volgt deze conclusies en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Aan deze conclusies van het hof doet niet af dat - naar eigen zeggen van de verdachte - hij op 27 juni 2011 nog vier of vijf blikjes bier heeft gedronken voordat het slachtoffer op bezoek kwam. Verdachte was een geoefend drinker en moet na het drinken van vier of vijf blikjes bier nog worden geacht de ongeoorloofdheid van zijn handelen in volle omvang te kunnen inzien.
Tevens is het hof van oordeel dat, gezien de hiervoor beschreven omstandigheden waaronder het onderhavige feit is begaan, het hof niet tegemoet kan komen aan de door de zoon van het slachtoffer ter terechtzitting uitgesproken wens om zijn vader niet te zwaar te straffen.
Het hof deelt evenmin het standpunt van de raadsvrouwe dat een consistente straftoemeting met zich brengt dat aan de verdachte een lagere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval de oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst opgenomen onder de nummers 554942 en 608739, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, aangezien thans geen rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van de overige en hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaard oplevert:
Moord
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers: 1, 553399, 553725, 553733, 553753, 553756, 553769, 553774, 553859, 554928, 554929, 554930, 554931, 554934, 554935, 554936, 554945, 554948, 554950, 554951, 554955, 554957, 555332, 559992.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers: 554942 en 608739.
Aldus gewezen door:
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. R.A. Fibbe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 13 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.A. Fibbe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.