GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.088.272
arrest van 18 september 2012
1. [Appellant sub 1.],
2. [Appellante sub 2.],
3. [Appellant sub 3.],
4. [Appellante sub 4.],
allen wonende dan wel gevestigd te [woonplaats dan wel vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.B. Esseling,
Hengstenhouderij [Hengstenhouderij] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 12 januari 2011 tussen appellanten - tezamen [appellant sub 1.] c.s., de appellanten sub 3. en 4. tezamen [Appellanten sub 3. en 4.] c.s. en ieder afzonderlijk te noemen respectievelijk [Appellant sub 1.], [Appellante sub 2.], [Appellant sub 3.] en [Appellante sub 4.] - als gedaagden en geïntimeerde - [geintimeerde] - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 228469/HA ZA 10-2281)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens houdende eiswijziging hebben [appellant sub 1.] c.s., onder overlegging van negentien producties, twee grieven aangevoerd, hun eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en, kort gezegd, tot terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank, althans tot niet-ontvankelijk verklaring alsnog van [geintimeerde] in haar vordering, althans tot afwijzing alsnog van de vordering van [geintimeerde], met veroordeling van [geintimeerde] tot terugbetaling aan [appellant sub 1.] c.s. van een bedrag groot € 1.102,84, te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten, indien deze niet worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde], onder overlegging van vier producties, de grieven deels bestreden en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, onder instandlating van de veroordeling van [appellant sub 1.] c.s. in de kosten van het geding, en tot terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank, met hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 1.] c.s. in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten, indien deze niet worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen arrest.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.1.De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geen feiten vastgesteld. Het hof zal de feiten alsnog vaststellen en hierna weergeven.
4.1.2.Het gaat in dit hoger beroep - kort samengevat - om het volgende.
a. [geintimeerde] exploiteert een hengstenhouderij (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg).
b. Voor de opfok van veulens werkte [geintimeerde] samen met de maatschap [maatschap] (hierna: [maatschap]) te [vestigingsplaats]. [geintimeerde] bracht de paarden als veulen/jaarling naar [maatschap], alwaar ze werden verzorgd tot een leeftijd van ongeveer vier jaar en dan terugkeerden naar [geintimeerde].
c. [maatschap] maakte voor het weiden van de paarden gebruik van weilanden in de nabijheid van haar huisperceel.
d. De weilanden waren vanaf het huisperceel bereikbaar via een pad aan de zuidzijde van deze weilanden (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). Het pad scheidde de weilanden van een van [maatschap] gepacht - en door een draad afgescheiden - perceel waarop AGO Kwekerijen - een eenmanszaak gedreven door [appellant sub 1.] (productie 15 bij dagvaarding in eerste aanleg) - in 2006 en 2007 fruitbomen heeft gekweekt en een eveneens van [maatschap] gepacht perceel waarop de [Appellante sub 2.] in datzelfde tijdvak aardbeien heeft gekweekt.
e. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of bij een aantal door [geintimeerde] bij [maatschap] in de opfok gedane paarden cornage - verlamming van de (linker)stemband - is ontstaan ten gevolge van door [appellant sub 1.] c.s. bij het kweken gebruikte bestrijdingsmiddelen.
4.1.3.[geintimeerde] heeft [appellant sub 1.] c.s. in rechte betrokken en gevorderd, kort gezegd, te verklaren voor recht dat [appellant sub 1.] c.s. op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens [geintimeerde], met hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 1.] c.s. tot vergoeding van de dientengevolge door [geintimeerde] geleden schade, op te maken bij staat, alles met veroordeling van [appellant sub 1.] c.s. in de proceskosten.
4.1.4.De rechtbank heeft in het als verstekvonnis aangeduide vonnis van 12 januari 2011 geoordeeld dat het gevorderde haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en de vorderingen van [geintimeerde] integraal toegewezen.
4.1.5. [appellant sub 1.] c.s. hebben op 9 februari 2011 een verzetdagvaarding jegens [geintimeerde] laten uitbrengen. De rechtbank Breda heeft, na bij tussenvonnis van 16 maart 2011 een comparitie van partijen te hebben gelast, welke op 20 april 2011 is gehouden, bij vonnis in verzet van 11 mei 2011 (zaaknummer 231504/HA ZA 11-367) [appellant sub 1.] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in het verzet, met veroordeling van [appellant sub 1.] c.s. in de kosten van dit verzet. [appellant sub 1.] c.s. zijn hiervan bij afzonderlijke dagvaarding in hoger beroep gekomen tegen de rolzitting van 6 november 2012.
4.1.6.Bij exploot van dagvaarding van 12 april 2011 - onder intrekking en buiten effectstelling van het exploot van dagvaarding van 4 april 2011 - hebben [appellant sub 1.] c.s. aangezegd van genoemd vonnis van 12 januari 2011 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geintimeerde] voor dit hof.
4.1.7. [appellant sub 1.] c.s. zijn tijdig in hoger beroep gekomen en hebben twee grieven aangevoerd.
4.2.1.Met grief 1 betogen [appellant sub 1.] c.s. dat de rechtbank bij het wijzen van het vonnis van 12 januari 2011 ten onrechte aan de zuivering van het verstek door [appellant sub 1.] c.s. voorbij is gegaan en als gevolg daarvan ten onrechte een verstekvonnis heeft gewezen. Zij stellen zich op het standpunt dat dit vonnis derhalve vernietigd dient te worden en verzoeken het hof de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank ter verdere berechting.
4.2.2. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant sub 1.] c.s. het verstek tijdig hebben gezuiverd als bedoeld in artikel 142 Rv. Op de uitdraai van het rolbericht van de rechtbank (productie 8 bij memorie van grieven tevens houdende eiswijziging) staat vermeld dat het verstek op 12 januari 2011 is gezuiverd en de zaak voor conclusie van antwoord is aangehouden tot 23 februari 2011. In de brief d.d. 19 januari 2011 (productie 10 bij memorie van grieven) van de griffier van de rechtbank aan de advocaat van [appellant sub 1.] c.s. is onder meer vermeld: “Ondanks het door u gezuiverde verstek ten aanzien van gedaagden is er door de rechtbank abusievelijk een verstekvonnis afgegeven aan eiseres. Dit berust op een groot misverstand dat zeker niet had mogen plaatsvinden, waarvoor de rechtbank u haar oprechte excuses aanbiedt.”
Nu [appellant sub 1.] c.s. tijdig alsnog in het geding zijn verschenen, heeft de rechtbank ten onrechte een verstekvonnis gewezen, zodat dit vonnis vernietigd dient te worden. In zoverre slaagt de grief.
4.2.3.Dit na de zuivering van het verstek gewezen eindvonnis van 12 januari 2011 is een op tegenspraak gewezen vonnis. Niet de uiterlijke verschijningsvorm van het vonnis is in dit verband beslissend, maar hoe het vonnis had behoren te worden uitgesproken (HR 15 oktober 1993, NJ 1994, 7). Tegen een dergelijk vonnis staat dan ook geen verzet open, maar uitsluitend hoger beroep.
4.2.4.Door het hoger beroep tegen het vonnis van 12 januari 2011, welk vonnis een einduitspraak betreft, wordt in beginsel de hele zaak, zoals die voor de eerste rechter diende, naar de appelrechter overgebracht ter beslissing door deze. De appelrechter mag zich niet aan deze taak onttrekken door, bij gegrond bevinding van een of meerdere grieven, de beslissing van hetgeen aan zijn oordeel is onderworpen - deels - over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven. Volgens vaste jurisprudentie lijdt dit beginsel slechts uitzondering in gevallen waarin de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt, waarbij deze laatste zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij in verband met een arbitrageovereenkomst (artikelen 76 en 1022 lid 2 Rv), hetzij uit hoofde van het onderwerp van het geschil (vgl. HR 16 april 1993, nr. 14937, LJN ZC0926, NJ 1993, 654 en HR 7 mei 1993, nr. 14973, LJN ZC0949, NJ 1993, 655) of in een daarmee vergelijkbaar geval waarin de rechter in eerste aanleg op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen (HR 11 december 2009, BK0857).
4.2.5.Naar het oordeel van het hof kan het onderhavige geval niet op één lijn worden gesteld met het hiervoor in rechtsoverweging 4.2.4. laatstgenoemde geval. De rechtbank is in dit geval immers wel degelijk tot een - zij het summiere - inhoudelijke beoordeling van de zaak gekomen, ook al hebben [appellant sub 1.] c.s. - ten onrechte - geen verweer gevoerd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de stellingen van [geintimeerde] het gevorderde kunnen dragen en het gevorderde toegewezen. De toewijzing berust dus op inhoudelijke gronden zodat niet gezegd kan worden dat de rechtbank om redenen van zuiver processuele aard niet aan een inhoudelijke behandeling is toegekomen.
Voor een verruiming van de uitzondering op het hiervoor in rechtsoverweging 4.2.4. bedoelde beginsel tot een geval als het onderhavige, ziet het hof geen aanleiding.
Voor terugverwijzing naar de rechtbank is dan ook geen grond. Het slagen van de grief leidt dus niet tot de door beide partijen gewenste terugverwijzing naar de rechtbank.
4.3.1.Op grond van het voorgaande ligt de zaak ter beslissing voor aan dit hof, waarmee het hof toekomt aan bespreking van grief 2, met welke grief [appellant sub 1.] c.s. opkomen tegen de toewijzing door de rechtbank van de vorderingen van [geintimeerde].
4.3.2.In het feit, dat directe afdoening van deze zaak door het hof niet in overeenstemming is met hetgeen partijen beoogden, ziet het hof, alvorens verder te beslissen, aanleiding een comparitie van partijen te gelasten om inlichtingen te verkrijgen en partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Te denken valt onder meer aan nadere informatie over het aantal betrokken paarden, de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld en de spuitschema’s.
4.3.3.Het hof verzoekt partijen eventuele bescheiden waarop zij zich ter comparitie willen beroepen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris.
4.3.4.Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal deze comparitie mede kunnen worden benut voor het beproeven van een schikking tussen partijen.
4.4.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
bepaalt dat partijen - natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is - zullen verschijnen voor mr. H.A.G. Fikkers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor in rechtsoverweging 4.3.2. vermelde
doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 2 oktober 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partijen eventuele bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en S.M.A.M. Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 september 2012.