ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8736

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001151-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en zelf afdoen van hoger beroep inzake poging tot (gekwalificeerde) doodslag en diefstal

In deze zaak, die zich afspeelde bij de Geffense Plassen, werden twee verdachten beschuldigd van het stelen van brandslangen en het veroorzaken van een aanrijding waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de bestuurder van de auto, [medeverdachte], opzettelijk het risico had aanvaard dat het slachtoffer, die bezig was een hek te sluiten, dodelijk letsel zou kunnen oplopen. De bestuurder werd veroordeeld voor poging tot (gekwalificeerde) doodslag. De bijrijder, [verdachte], werd vrijgesproken omdat niet kon worden vastgesteld dat hij het slachtoffer had gezien en dus niet als medepleger kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en legde de bestuurder een gevangenisstraf van zes maanden op, terwijl de bijrijder werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen die hem waren opgelegd. De zaak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet en de rol van de betrokkenen in strafzaken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001151-11
Uitspraak : 1 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
01-849321-10 en 01-840574-10, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van 01-849321-10 feit 1 meer subsidiair “diefstal door twee of meer verenigde personen”, 01-849321-10 feit 2 “overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994” en 01-840574-10 “overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeersweet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest met verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen auto Volkswagen Polo.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is aanvankelijk door de officier van justitie onbeperkt ingesteld, maar later bij akte d.d. 12 september 2012 door de advocaat-generaal ingetrokken met betrekking tot 01-849321-10 feit 2 en het feit ten laste gelegd onder 01-840574-10.
Derhalve staat in hoger beroep aan het hof uitsluitend ter beoordeling het ten laste gelegde onder 01-849321-10 feit 1, alsmede op de voet van artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering de strafoplegging ter zake van 01-849321-10 feit 2 en het feit ten laste gelegd onder 01-840574-10.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het, na wijziging van de tenlastelegging, onder 1A. subsidiair en onder 1B ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden “zodat het totaal voor alle feiten samen uitkomt op 24 maanden gevangenisstraf” en verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal ontzeggen voor de duur twee jaar.
Namens verdachte is het volgende bepleit:
- vrijspraak van het onder 1A primair, subsidiair, meer subsidiair, uiterst subsidiair (met betrekking tot het geweld) en onder 1B ten laste gelegde
- referte met betrekking tot de onder 1A uiterst subsidiair ten laste gelegde diefstal in vereniging (zonder geweld);
- teruggave van de onder verdachte in beslag genomen personenauto;
- toepassing van de samenloopbepalingen bij bewezenverklaring;
- geen ontzegging van de rijbevoegdheid, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-849321-10:
Feit 1A.
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, althans na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachte rade, althans na dat beraad en overleg, met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer 1] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer 1] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer 1] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten),althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer 1] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het, bestelen/beroven van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van enig goed (brandslangen en/of brandhaspels)
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer 1] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer 1] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer 1] zich bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Uiterst subsidiair, indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandslangen en/of brandhaspels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, met een auto is/zijn ingereden op, althans zijn gebotst tegen die [slachtoffer 1], althans tegen een hekwerk, waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een of meer gebroken rib(ben) en/of een kneuzing van de longen heeft bekomen; Artikel 312 Wetboek van Strafrecht
Feit 1B.
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer met een motorrijtuig (personenauto), (als bijrijder), daarmede rijdende over de weg, het Gielekespad, gelegen aan de weg Het Woud/ Heesterseweg, althans een weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, onbesuisd af te rijden op een hek dat op dat moment werd gesloten door [slachtoffer 1], waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een kneuzing van de longen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot feit 1A
Het hof zal eerst de vraag beantwoorden wie van de twee verdachten, verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]) of [medeverdachte] de bestuurder was op het moment van de aanrijding met het slachtoffer (I). De conclusie zal zijn dat [medeverdachte] de bestuurder was. Vervolgens komt aan de orde hoe de gedragingen van [medeverdachte] moeten worden gekwalificeerd (II) en of [verdachte] kan worden aangemerkt als medepleger met [medeverdachte] (III). Bij negatieve beantwoording van de laatste vraag wordt besproken wat wel bewijsbaar is onder de gegeven tenlastelegging (IV).
I.
Wie was de bestuurder van de personenauto?
[medeverdachte] stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar op het parkeerterrein van de Geffense Plassen de bestuurder van de auto was, maar dat hij daar voor een slagboom is gestopt, dat [verdachte] toen vanaf de passagiersplaats is uitgestapt en de slagboom omhoog heeft gedaan, dat hij ([medeverdachte]) met de auto onder de slagboom is doorgereden en is gestopt, dat hij vervolgens in de auto van de bestuurdersplaats naar de passagiersplaats is overgestapt en dat [verdachte] na het laten zakken van de slagboom aan de bestuurderskant is ingestapt en als bestuurder is weggereden naar de uitgang, waar de aanrijding met het rolhek plaatsvond. [verdachte] betwist dat hij na de slagboom het stuur heeft overgenomen en stelt dat [medeverdachte] onafgebroken vanaf de parkeerplaats tot aan de plaats waar de auto door hen werd achtergelaten (bij het pannenkoekenhuis) de bestuurder was.
Ter beantwoording van de vraag wie de bestuurder was zijn de volgende feiten en omstandigheden die het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft vastgesteld van belang.
a. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] de auto bestuurde, dat hij ([verdachte]) na de aanrijding, toen de auto bij de Heesterseweg kwam, tegen [medeverdachte] heeft gezegd: “Hier linksaf”, omdat hij in de richting van Geffen wilde rijden (dossierpagina 77);
b. De getuige [getuige 1], die bij het pannenkoekenhuis zat en heeft gezien dat daar in de buurt door twee jongens een auto werd achtergelaten, heeft bij de politie het volgende verklaard: “Een jongen met een beige shirt stapte aan de bijrijderkant uit. Vanaf de bestuurdersplaats stapte een jongen met een zwart/witte leren jas, een race-jack” (dossierpagina 460). Verder heeft deze getuige verklaard dat hij met de fiets achter beide jongens is aangereden, dat hij eerst de jongen met het motorjack heeft aangesproken over de achtergelaten auto, dat die jongen hem verwees naar de andere jongen, dat hij (getuige) bij die andere jongen sleutels in diens broekzak hoorde en dat hij dat raar vond omdat hij zeker wist dat die jongen met het beige shirt niet de bestuurder was (dossierpagina 461-462);
c. De getuige [getuige 2], die eveneens bij het pannenkoekenhuis was, heeft 8 november 2010 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: “De jongen die aan de passagierszijde van de auto uitstapte liep naar de achterklep van de auto en opende deze. De persoon die aan de bestuurderszijde zat, stapte toen ook uit. Deze jongen had een motorjack aan. Er is over gesproken dat de persoon die niet aan de bestuurderszijde is uitgestapt in het bezit was van de autosleutels. Dat vonden we vreemd.”;
d. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] en hijzelf bij het pannenkoekenhuis zijn uitgestapt en dat [medeverdachte] hem toen de autosleutels heeft gegeven en dat hij, [verdachte], de kofferbak heeft geopend om te kijken of er iets lag om een autoruit mee in te slaan (dossierpagina 87);
e. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij die avond een motorjack droeg (dossierpagina 128);
f. Aangever [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf het moment dat de personenauto voor de slagboom stopte en vervolgens is doorgereden naar de uitgang nagenoeg continu zicht heeft gehad op in ieder geval de linkerzijde - de bestuurderskant - van de auto en toen niemand heeft zien in- of uitstappen kort voor het moment dat de auto weer met hoge snelheid wegreed bij de slagboom (dossierpagina’s 320 t/m 322);
g. De getuige [getuige 3], die op een scooter kwam aanrijden toen de auto met de beide verdachten de Heesterseweg opreed, heeft bij de politie verklaard dat de bijrijder in de personenauto dunner van postuur was dan de bestuurder (dossierpagina’s 433-434 en 439);
h. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat [medeverdachte] een forser postuur heeft dan de [verdachte];
i. [verdachte] noch [medeverdachte] heeft verklaard dat ze tussen het moment van de aanrijding met het slachtofferen het moment dat ze in de buurt van het pannenkoekenhuis de auto hebben verlaten, van plaats hebben gewisseld.
Op grond van i moet worden aangenomen dat degene die aan het einde van de rit nabij het pannenkoekenhuis uitstapte aan de bestuurderskant, ook de bestuurder was op het moment van de aanrijding met het slachtoffer.
De onder a bedoelde verklaring van [verdachte] - inhoudende dat hij een aanwijzing gaf voor de te nemen richting - ligt niet voor de hand als hijzelf op dat moment de bestuurder van de auto was geweest.
De waarnemingen van getuige [getuige 2] (c) passen precies in de verklaring van [verdachte] als weergegeven onder d en versterken daarmee de geloofwaardigheid van de verklaring van [verdachte].
De getuigen [getuige 1] (b) en [getuige 2] (c) zeggen beiden dat ze de jongen met het motorjack hebben zien uitstappen aan de bestuurderskant. Zij hebben hun herinnering verankerd doordat ze met elkaar besproken hebben dat het vreemd was dat de jongen die aan de bestuurderskant was uitgestapt niet de autosleutels in zijn bezit had. [medeverdachte] was de jongen met het motorjack (e).
Getuige [slachtoffer 2] (f) heeft niet gezien dat bij/na de slagboom iemand aan de bestuurderskant is ingestapt. Weliswaar staat niet vast dat [slachtoffer 2] onafgebroken de auto bij de slagboom in het zicht heeft gehouden, maar zijn verklaring is in ieder geval geen ondersteuning voor de lezing van [medeverdachte] dat [verdachte] daar van buitenaf achter het stuur is gestapt.
De waarneming tenslotte van getuige [getuige 3] (g) geeft meer steun aan de verklaring van [verdachte] dan aan die Van [medeverdachte].
Naar het oordeel van het hof is het, gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien [medeverdachte] geweest die voor en na het openen van de slagboom de auto heeft bestuurd en zijn er, behalve de verklaring van [medeverdachte] zelf, geen aanwijzingen dat er na het openen van de slagboom (nog) van plaats is gewisseld tussen de bestuurder van de auto en de passagier. Voor het hof staat buiten redelijke twijfel vast dat [medeverdachte] de auto bestuurde toen deze tegen het rolhek aanreed waar het slachtoffer stond.
II.
Het opzet van de bestuurder
Ter beantwoording van de vraag of de bestuurder opzettelijk het slachtoffer heeft aangereden zijn de volgende feiten en omstandigheden die het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft vastgesteld van belang.
Daarbij moet worden vooropgesteld dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet indien de dader bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen het in de tenlastelegging omschreven gevolg – hier: de dood van het slachtoffer – zou intreden
j. De beide verdachten waren op heterdaad betrapt bij het stelen van brandslangen. Zij wilden er daarom vandoor gaan. [medeverdachte] is eerst met de auto over het parkeerterrein gaan rijden nadat ze betrapt waren door [slachtoffer 2]. Hij heeft verklaard: “Ik wilde voor die man weg” (p. 146). [medeverdachte] heeft verklaard dat ze zelfs na de aanrijding met het slachtoffer niet zijn gestopt, “We wilden daar alleen maar weg” (p. 135). [verdachte] heeft verklaard dat, toen hij op het parkeerterrein in de door [medeverdachte] bestuurde auto stapte, ze tegen elkaar zeiden dat ze weg moesten en dat [medeverdachte] zei dat ze weg moesten omdat de man de politie al aan het bellen was (p. 75). [verdachte] heeft ook verklaard: “Toen ik instapte zei [medeverdachte] hof] tegen mij dat de man met stenen tegen de auto had gegooid. Ik heb toen tegen [medeverdachte] gezegd dat we weg moesten rijden. (…) We moesten snel weg omdat we gesnapt waren.” (p. 106).
k. Na het passeren van de slagboom is de auto met grote snelheid over het Gielekespad naar de uitgang bij de Heesterseweg gereden. [verdachte] schat dat ze 50 à 60 km/uur reden (p. 78) en [medeverdachte] zegt dat hij op het parkeerterrein naar schatting 50 km/uur reed (p. 132-133) en dat ze bij het naderen van de poort ongeveer 20 km/uur harder reden (p. 134).
l. Zowel [medeverdachte] als [verdachte] waren bekend met de wegsituatie op het Gielekespas en wisten dus dat dit pad een bocht naar links maakt niet ver voor de Heesterseweg (gaande in de richting van die Heesterseweg. Deze bekendheid blijkt onder meer uit het feit dat beiden meermalen op de Geffense plassen zijn geweest. Zo zijn beiden op 23 mei 2010 nog naar de carbootsale op de Geffense Plassen geweest ([medeverdachte], p. 127) en zijn ze samen die avond met de auto terug gegaan naar de Geffense Plassen om brandslangen te stelen. [verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat het terrein kan worden afgesloten met een poort (p. 72).
m. [verdachte] heeft verklaard dat hij bij het naderen van de poort zag dat het toegangshek langzaam dicht ging (p.76). [medeverdachte] heeft verklaard: “Op het moment dat wij het terrein van de Geffense Plassen af wilden rijden, werd er een grijze schuifpoort gesloten door een vrouw die in het paars of donkerblauw gekleed was. (…) Ik weet nog dat wij door de poort zijn gereden. We hebben de poort nog geraakt (…). Vanaf het terrein zijn wij linksaf gereden in de richting van Geffen.” (p. 127). Verder heeft hij verklaard dat het een ijzeren schuifpoort met tralies was, dat hij die poort zag toen ze tien meter voor de poort waren, dat de poort langzaam dicht ging en dat hij zag dat er een vrouw bij de poort stond van wie hij denkt dat ze de poort wel zal hebben dichtgeschoven, dat de auto net door de poort kon, dat hij zag dat de vrouw achteruit viel en dat hij de vrouw voor zich aangereden zag worden (p. 134-136).
n. Uit de verklaring van [getuige 4], die aan de overkant aan de Heesterseweg woont en heel kort na de aanrijding ter plaatse kwam, blijkt dat het slachtoffer naast het fietspad [van de Heesterseweg; hof] lag, naar zijn schatting op ongeveer 20 meter van de poort (p. 474). De getuige [getuige 3] heeft bij de uitrit van de Geffense Plassen een auto slingerend uit de bocht zien komen en hij zag dat er iets van de motorkap afrolde. Vervolgens zag hij dat een vrouw gewond aan de kant lag. Op een tekening situeert hij het slachtoffer op de hoek van de Heesterseweg met de uitrit van de Geffense Plassen (verklaring [getuige 3] bij de R-C, 8 november 2010). Deze positie van het slachtoffer stemt overeen met wat getuige [getuige 4] heeft verklaard.
Hieruit volgt dat het slachtoffer op aanmerkelijke afstand van de rolpoort is aangetroffen. Zij moet dus met grote kracht zijn geraakt door de auto, al dan niet middels de rolpoort. Dit betekent dat het slachtoffer, toen ze geraakt werd, moet hebben gestaan bij het uiteinde van de poort, daar waar de auto tegen de poort is aangereden. [medeverdachte] moet dus vóór de aanrijding hebben waargenomen dat het slachtoffer zich bevond bij het (dichtschuivende) uiteinde van de rolpoort.
o. Volgens [medeverdachte] kon de auto nog net door de poort, maar heeft de auto de poort geraakt (p. 134-136). [verdachte] heeft verklaard dat hij gefocust was op de smalle doorgang, “haalt hij het of haalt hij het niet” (p. 78) en dat hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd “misschien halen wij het nog” en dat er bij de poort een klap was omdat ze met de voorkant van de auto waarschijnlijk tegen het hekwerk aanreden (p. 77). Uit het technisch sporenonderzoek is gebleken dat de rechtervoorzijde van de auto in aanraking is geweest met de dichtschuivende poort (p. 214, 243).
p. Noch uit het sporenonderzoek, noch uit verklaringen van [medeverdachte] of [verdachte] is gebleken dat de bestuurder enige poging heeft gedaan of de auto te stoppen of om uit te wijken.
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] in de auto op de vlucht waren omdat ze na de betrapping op heterdaad bij de diefstal niet wilden worden aangehouden, dat [medeverdachte] de auto bestuurde, dat deze met aanmerkelijke snelheid reed, dat [medeverdachte] heeft gezien – ook al was dat maar kort vóór de poort - dat de rolpoort werd dichtgeschoven door een vrouw die zich bij het uiteinde van die poort bevond, dat er nog maar een smalle en kleiner wordende doorgang was aan de ene zijde waarvan zich die vrouw bevond, dat [medeverdachte] niet heeft afgeremd of uitgeweken maar het risico heeft genomen door de kleiner wordende opening, waar naar hij wist het slachtoffer stond, weg te rijden. Daarmee heeft [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer rechtstreeks door de auto of door middel van de poort zou worden aangereden. Gelet op de snelheid en de massa van de auto had zo’n aanrijding gemakkelijk tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. De kans op overlijden van het slachtoffer was dus aanmerkelijk
Het opzet van [medeverdachte] was dus, ten minste in de zin van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer.
III.
Is sprake van medeplegen?
Om in deze tot het wettig bewijs van medeplegen door [verdachte] te komen, moet vastgesteld kunnen worden dat ook het opzet van [verdachte] gericht was op de dood van het slachtoffer. Daartoe moet kunnen worden vastgesteld dat [verdachte] zich bewust is geweest van de aanwezigheid bij het uiteinde van de rolpoort van het slachtoffer. Anders dan [medeverdachte] heeft [verdachte] niet verklaard dat hij tijdens het oprijden naar de uitgang van de Geffense Plassen het slachtoffer bij de poort heeft gezien. [verdachte] heeft integendeel verklaard dat hij niemand bij de poort heeft gezien. Voor het overige bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat [verdachte] tijdens de vlucht met [medeverdachte] het slachtoffer op enig moment vóór de aanrijding heeft gezien of heeft moeten zien.
[verdachte] kan daarom niet als medepleger worden aangemerkt en hij moet worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging inhoudt dat zijn opzet was gericht op de dood van het slachtoffer.
Inzake [medeverdachte] brengt dit mee dat niet het medeplegen, maar het alléén plegen zal worden bewezen verklaard.
IV
Wat kan tegen [verdachte] worden bewezen?
Op grond van het vorenstaande moet [verdachte] worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1A primair, subsidiair en meer subsidiair.
Het uiterst subsidiair ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard, echter slechts ten dele. Nu het opzet van Kemepen niet was gericht op het tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] uitgeoefende geweld, kan dat gedeelte van de tenlastelegging niet bewezen worden en resteert het in vereniging met [medeverdachte] plegen van diefstal van brandslangen/-haspels.
Met betrekking tot feit 1B
Ten aanzien van het onder 1B ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
[verdachte] is als passagier in de door [medeverdachte] bestuurde auto betrokken geweest bij een verkeersongeval, waardoor aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Het in de tenlastelegging gemaakte verwijt is dat [verdachte] in vereniging met [medeverdachte], dan wel alleen, als verkeersdeelnemer, als bijrijder van de auto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] niet als verkeersdeelnemer kan worden aangemerkt. [verdachte] zat als passagier in de auto en wilde weliswaar met bestuurder [medeverdachte] snel het terrein van de Geffense Plassen verlaten, maar hij heeft geen zodanige invloed gehad op de snelheid en wijze van rijden, dat dit hem tot verkeersdeelnemer maakt, noch alleen, noch in vereniging met [medeverdachte]. Zijn uitlating tegen de bestuurder [medeverdachte], toen deze afreed op de dichtschuivende rolpoort “Misschien halen wij het nog” is onvoldoende om hem te kunnen beschouwen als verkeersdeelnemer.
Het hof zal [verdachte] daarom vrijspreken van dit feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1A. uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2010 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandslangen en/of brandhaspels, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1A uiterst subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof neemt in aanmerking dat de verdachte met behulp van zijn auto een brutale diefstal heeft gepleegd, bij betrapping gevolgd door vlucht met de auto van de verdachte. De diefstal geschiedde op initiatief van de verdachte en het was zijn auto waarmee beide daders zijn gevlucht en waarmee – hoewel de verdachte niet de bestuurder was - vervolgens is ingereden op [slachtoffer 2] en op [slachtoffer 1] – en waarmee de daders verder zijn gevlucht, mede op instigatie van de verdachte. Verder heeft de verdachte meegewerkt aan een valse aangifte van diefstal van zijn auto om te verhullen dat hij en de mededader de diefstal hadden gepleegd en betrokken waren bij de aanrijding van [slachtoffer 1].
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden een passend en geboden. Deze strafoplegging wijkt af van de vordering van de advocaat-generaal die bij zijn vordering is uitgegaan van een andere bewezenverklaring.
Het hof zal, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de straf ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, te weten het verlaten van een plaats ongeval en joyriding bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de bijzonder ernstige gevolgen voor het slachtoffer van het ongeval [slachtoffer 1] en haar partner [slachtoffer 2].
Het hof zal – anders dan door de advocaat-generaal – gevorderd niet overgaan tot het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, gelet op de vrijspraak ter zake van feit 1B (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) en omdat zowel door de reclassering als door de psycholoog de kans op recidive als laag wordt ingeschat.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1A subsidiair en 1B ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Hoewel het kenteken van deze auto op naam van de vader van verdachte stond, behoorde deze auto toe aan verdachte. De auto stond immers, volgens verdachtes eigen verklaring, alleen op naam van zijn vader omdat verdachte zijn rijbewijs nog niet had, maar de verdachte was de gebruiker en hij heeft de auto zelf gekocht en hij betaalde zelf de belasting, verzekering en het onderhoud ([verdachte], p. 67-68).
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 33, 33a en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het op de tenlastelegging met parketnummer 01-849321-10 onder 3 en het op de tenlastelegging met parketnummer
01-840574-10 ten laste gelegde op een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1B ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1A uiterst subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een personenauto, Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] en twee daarbij behorende autosleutels.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. H. de Doelder, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.C. Silanoe-Lemmers, griffier,
en op 1 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. J.J. van der Kaaden en H. de Doelder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.