ECLI:NL:GHSHE:2012:BX9920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.109.288 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een nieuwe mentor in een mentorschapszaak met belangenverstrengeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de benoeming van een mentor voor [belanghebbende 2.], die verblijft in een zorginstelling genaamd de Pioenroos. De moeder van [belanghebbende 2.], hierna de vrouw genoemd, was het niet eens met de benoeming van [mentor] tot mentor, omdat zij vreesde voor belangenverstrengeling. De vrouw stelde dat [mentor] een affectieve relatie had met de eigenaresse van de Pioenroos en dat hij ook eigenaar was van een bedrijf dat verbonden was aan de instelling. Dit zou volgens haar de objectiviteit van [mentor] in gevaar brengen bij het behartigen van de belangen van [belanghebbende 2.].

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 september 2012 werd de vrouw bijgestaan door haar advocaat, mr. I.C.G.M. van Dijck, terwijl [mentor] werd vertegenwoordigd door mr. C.T.E. Gommans. De man, de vader van [belanghebbende 2.], was ook aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en correspondentie van de advocaten.

Het hof oordeelde dat de benoeming van [mentor] tot mentor niet in stand kon blijven, gezien de mogelijke belangenverstrengeling en de noodzaak voor een onafhankelijke, professionele mentor. Het hof benadrukte dat de belangen van [belanghebbende 2.] voorop stonden en dat er voldoende redenen waren om een andere mentor te benoemen. De vrouw en [mentor] kregen de gelegenheid om uiterlijk op 24 oktober 2012 een voorstel te doen voor een nieuwe mentor. De beslissing werd aangehouden, en het hof zou op 15 november 2012 een eindbeschikking geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 oktober 2012
Zaaknummer: HV 200.109.288/01
Zaaknummer eerste aanleg: 329429 MS VERZ 12-27
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
de moeder van [belanghebbende 2.],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.C.G.M. van Dijck.
Als belanghebbenden worden voorts aangemerkt:
a) [Y.],
wonende te [woonplaats],
mentor van [belanghebbende 2.],
hierna te noemen: [mentor].
advocaat: mr. C.T.E. Gommans,
b) [belanghebbende 2.],
wonende te [woonplaats],
betrokkene,
hierna te noemen: [belanghebbende 2.],
en
c) [Z.],
wonende te [woonplaats],
de vader van [belanghebbende 2.],
hierna te noemen: de man,
en
d) Theresia Christina Maria Krüpers,
wonende te [woonplaats],
bewindvoerder van [belanghebbende 2.],
hierna te noemen: Krüpers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond, sector kanton van 6 april 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2012, zoals aangepast ter zitting van het hof heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover hierin Van der Heuvel tot mentor is benoemd en, opnieuw rechtdoende, een andere, onafhankelijke en professionele mentor te benoemen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2012, heeft [mentor] verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de dag van de in deze te wijzen (het hof begrijpt: beschikking) tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. I.C.G.M. van Dijck;
- [mentor], bijgestaan door mr. C.M. Brouwers, kantoorgenoot van mr. C.T.E. Gommans;
- de man.
[belanghebbende 2.] en Krüpers zijn niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 augustus 2012.
2.5. De brief met bijlagen van mr. Brouwers d.d. 3 september 2012 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De advocaat van de vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken niet kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof deze stukken niet toegelaten.
3. De beoordeling
3.1. Bij verzoekschrift van 25 januari 2012 heeft de vrouw de kantonrechter verzocht tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [belanghebbende 2.] met benoeming van haar zelf en haar partner (de heer [partner van appellante]) tot mentoren van [belanghebbende 2.]. Ook heeft de vrouw verzocht tot instelling van een bewind over alle goederen die aan [belanghebbende 2.] toebehoren of zullen toebehoren.
3.2.1. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ter behartiging van de niet-vermogensrechtelijke belangen van [belanghebbende 2.].
Daarbij heeft de kantonrechter [mentor] benoemd tot mentor.
3.2.2. Voor de volledigheid merkt het hof op dat de kantonrechter, bij afzonderlijke beschikking van 6 april 2012 (zaaknummer 329428 BM VERZ 12-112), een bewind heeft ingesteld over alle goederen die [belanghebbende 2.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren met benoeming van Krüpers tot bewindvoerder.
3.2.3. [belanghebbende 2.] verblijft sinds 7 februari 2011 in een instelling, genaamd de Pioenroos te [vestigingsplaats].
3.3. De vrouw kan zich met de bestreden beschikking, voor wat betreft de benoeming van [mentor] tot mentor, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In haar beroepschrift voert zij – kort samengevat – aan dat de samenwerking met de Pioenroos onder druk is komen te staan sinds [mentor] is benoemd tot mentor van [belanghebbende 2.]. Sinds [mentor] mentor is, heeft de vrouw ervaren dat zij weinig informatie ontvangt over de medische ontwikkelingen over [belanghebbende 2.]. De vrouw mocht zelfs gedurende een periode [belanghebbende 2.] niet bezoeken.
Ten aanzien van [mentor] voert de vrouw aan dat hij een affectieve relatie heeft met de eigenaresse van de Pioenroos. Daarnaast is [mentor] eigenaar van Hedo Bouw te [vestigingsplaats] en dit bedrijf is verbonden aan de Pioenroos doordat aan de bewoners van deze instelling binnen het bedrijf een dagbesteding wordt geboden. Op grond van artikel 1:452 lid 6 sub e BW is er volgens de vrouw sprake van mogelijke belangenverstrengeling en kan de benoeming van [mentor] tot mentor dan ook niet in stand blijven. [mentor] is te nauw verbonden met de Pioenroos en met de eigenaresse van deze instelling.
3.4. In zijn verweerschrift voert [mentor], kort samengevat, aan dat de vrouw een week voordat de mondelinge behandeling in eerste aanleg zou plaatsvinden hem heeft verzocht het mentorschap voor [belanghebbende 2.] op zich te nemen.
Vanwege het grote PGB dat [belanghebbende 2.] toekomt en de vele medische zaken die spelen, is [mentor] van mening dat een professionele mentor nodig is.
[mentor] betwist dat de vrouw niet wordt betrokken in de besluitvorming over het welzijn van [belanghebbende 2.]. [mentor] stuurt de vrouw wekelijks een e-mail met een update over [belanghebbende 2.].
[mentor] erkent een affectieve relatie te hebben met de eigenaresse van de Pioenroos, mevrouw [eigenaresse van de Pioenroos]. Op financieel gebied is er geen enkele verbondenheid tussen hem en mevrouw [eigenaresse van de Pioenroos] en hij is niet in dienst bij de Pioenroos. [mentor] verhuurt een gedeelte van zijn bedrijf aan de Pioenroos, waar de bewoners hun dagbesteding hebben.
[mentor] heeft ook geen behandelende of begeleidende rol. Niet vanuit de Pioenroos, noch vanuit de dagbehandeling. [mentor] heeft enkel contact met [belanghebbende 2.] vanuit zijn rol als mentor.
3.5. Het hof overweegt het volgende.
3.5.1. Het hoger beroep richt zich niet tegen de instelling van het mentorschap zelf. Niet in geschil is dat er voldoende gronden bestaan om een mentorschap conform artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in te stellen.
3.5.2. In geschil tussen partijen is de persoon die tot mentor dient te worden benoemd.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke wens van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Uit de overgelegde stukken is genoegzaam gebleken – en het is tussen partijen ook niet in geschil – dat [belanghebbende 2.], gelet op zijn beperkingen, niet in staat is tot het uitspreken van een dergelijke voorkeur.
Ingevolge artikel 1:452 lid 4 BW, voor zover van belang, wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij niet zelf tot mentor wenst te worden benoemd. In geschil is thans dan ook slechts of [mentor] of een andere, onafhankelijke en professionele mentor moet worden benoemd.
3.5.3. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Vast staat dat [mentor] reeds geruime tijd een affectieve relatie heeft met de eigenaresse van de Pioenroos. Vast staat ook dat de bewoners van de Pioenroos hun dagbesteding hebben in een gedeelte van het bedrijf van [mentor] en dat [mentor] de bewoners van de Pioenroos, onder wie [belanghebbende 2.], dagelijks spreekt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [mentor] er voorts blijk van gegeven dat hij met grote betrokkenheid over de Pioenroos en de daar geboden zorg spreekt, deels ook in de wij-vorm. Het hof is van oordeel dat [mentor] gelet op het bovenstaande zodanig feitelijk is betrokken bij de Pioenroos en de daar geboden hulpverlening dat dit een belemmering kan vormen voor het uitoefenen van het mentorschap ten behoeve van [belanghebbende 2.]. Het hof wijst er in dit verband op dat het – zoals blijkt uit de toelichting op artikel 1:452 lid 6 sub d en e – de bedoeling van de wetgever is dat enige afstand van de mentor tot de hulpverlening in acht genomen wordt om objectief te kunnen bepalen welke hulp aangewezen is voor de betrokkene. Het hof is er, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, niet voldoende zeker van dat [mentor] in staat is deze noodzakelijke afstand te bewaren.
3.5.4. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw dient te worden toegewezen en een onafhankelijke, professionele mentor dient te worden benoemd. Het hof acht dit het meest in het belang van [belanghebbende 2.].
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man, de vader van [belanghebbende 2.], zijn zorg uitgesproken dat niemand opkomt voor het welzijn van [belanghebbende 2.] indien [mentor] niet meer [belanghebbende 2.]’s mentor zou zijn. Het hof deelt deze zorg niet, aangezien gesteld noch gebleken is dat binnen de Pioenroos onvoldoende adequate hulpverleners aanwezig zijn om op te komen voor [belanghebbende 2.]’s welzijn. Daarbij komt dat verwacht mag worden dat [mentor] niet uit het zicht verdwijnt voor [belanghebbende 2.].
Tot slot benadrukt het hof dat het niet twijfelt aan de goede intenties van [mentor].
3.5.5. Het hof stelt de vrouw en [mentor] in de gelegenheid om zich door tussenkomst van hun raadslieden uiterlijk op 24 oktober 2012 – bij voorkeur eensluidend - uit te laten over de persoon die het mentorschap op zich zou kunnen nemen, Na binnenkomst van de reacties zal het hof in beginsel op 15 november 2012 een eindbeschikking geven waarin een andere (professionele) mentor wordt benoemd.
3.5.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
stelt de vrouw en [mentor] in de gelegenheid zich uiterlijk op 24 oktober 2012 – bij voorkeur eensluidend – uit te laten over hetgeen in ro. 3.5.5. is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.A.J.Th. van Teeffelen en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.