Parketnummer : 20-004778-11
Uitspraak : 29 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Maastricht van 9 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 03/190378-11 tegen de verdachte,
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1984],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij hij ter zake van overtreding van artikel 2.4.25, vierde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006 werd veroordeeld tot een geldboete van € 190,00 (subsidiair 3 dagen hechtenis).
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. A.J. de Veer en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. I.F.J. Beugelsdijk naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 190,00 (en subsidiair, in afwijking van de 4 dagen die op haar schriftelijke vordering zijn vermeld, 3 dagen hechtenis).
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken; subsidiair dat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging; en meer subsidiair dat hem vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een lagere straf zal worden opgelegd dan door de kantonrechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep kan om een drietal redenen niet in stand blijven. Ten eerste is daarvan slechts aantekening gemaakt als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering; ten tweede is ter terechtzitting in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - gewijzigd; ten derde is de door het hof genomen beslissing niet met het vonnis waarvan beroep te verenigen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2010, omstreeks 16:50 uur, in de gemeente Maastricht, zich heeft gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod, als bedoeld in artikel 2.4.25, tweede lid, onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006, hierin bestaande dat, terwijl de burgemeester van voornoemde gemeente aan hem, verdachte, aan wie op 27 oktober 2007 een bevel was gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen, als bedoeld in artikel 2.4.25, eerste lid, van voornoemde verordening, een verbod had opgelegd om zich gedurende de periode van 21 juni 2010 te 12:30 uur tot en met 19 juli 2010 te 12:30 uur, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, bij besluit van 26 juni 2007 en bekendgemaakt op 30 augustus 2007, aangewezen gebied waarin het verboden is in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid zich te bevinden, gedurende de uren daarbij genoemd, immers heeft hij, verdachte, zich toen anders dan in een openbaar middel van vervoer bevonden op de weg of plaats, de Spoorweglaan, welke weg of plaats was gelegen in bovenbedoeld aangewezen gebied.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof stelt vast dat de gebiedsontzegging die aan deze zaak ten grondslag ligt, gedateerd is van 21 juni 2010 en een periode bestrijkt van in totaal 28 dagen (28 x 24 uur): van 21 juni 2010 te 12:30 uur tot en met 19 juli 2010 te 12:30 uur. De ontzegging werd opgelegd wegens een “zwaar feit’’ (de terminologie is van de hierna te noemen gebruiksinstructie), namelijk een mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht).
In artikel 2.4.25, tweede lid, onder a en b, van de Algemene plaatselijke verordening Maastricht 2006, is geregeld dat een ontzegging ten hoogste voor de duur van 14 dagen kan worden opgelegd en ingeval van recidive ten hoogste voor de duur van 6 maanden. In de gewijzigde Gebruiksinstructie gebiedsontzeggingen is voor het laatste geval een gedetailleerde recidiveregeling opgenomen. Hoewel die Gebruiksinstructie van 1 juli 2010 dateert en derhalve nog niet in werking was getreden toen de onderhavige gebiedsontzegging werd opgelegd, heeft het hof deze ten gunste van de verdachte toch bij de beoordeling van de rechtmatigheid betrokken. De reden daarvan is erin gelegen dat de Gebruiksinstructie een specifieke en zeer redelijke - ten gunste van de verdachte werkende - recidiveregeling bevat en wel in werking was getreden op het moment dat de ten laste gelegde overtreding werd gepleegd.
Volgens de Gebruiksinstructie duurt de gebiedsontzegging van een zwaar feit bij een 2e constatering van een zwaar feit binnen een periode van 6 maanden 28 x 24 uur. Uit de stukken heeft het hof echter niet kunnen afleiden dat daarvan sprake is geweest.
Het hof is daarom van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de gebiedsontzegging slechts rechtmatig was gedurende een periode van 14 dagen, aldus tot en met 4 juli 2010. Nu de ten laste gelegde overtreding op 7 juli 2010 is gepleegd, op welke datum geen sprake was van een rechtmatige gebiedsontzegging, zal de verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof overweegt nog dat het heeft kennisgenomen van hetgeen de verbalisant [A] in een aanvullend proces-verbaal van 12 september 2012 heeft gerelateerd over een op 21 juni 2010 opgelegde gebiedsontzegging van twee maal 14 dagen (waarvan eenmaal voor het drugsrunnen). De inhoud van dit proces-verbaal is voor het hof geen aanleiding om tot een andere beslissing dan vrijspraak te komen, waartoe het hof het volgende overweegt. Het hof stelt vast dat de inhoud van dit proces-verbaal niet te rijmen valt met het verbod d.d. 21 juni 2010. In dat verbod staat slechts vermeld dat gelet op een op 20 juni 2010 gepleegde mishandeling een gebiedsverbod van 28 dagen wordt opgelegd. Er wordt daarin niets gerelateerd over het drugsrunnen en twee afzonderlijke gebiedsverboden van telkens 14 dagen. De verdachte is derhalve op 21 juni 2010 slechts op de hoogte gesteld van een verbod op basis van een gepleegde mishandeling en slechts dit verbod heeft formele rechtskracht. Daaraan kan een jaren later opgemaakt aanvullend proces-verbaal, daargelaten de juistheid daarvan, niet afdoen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 29 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.