ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2911

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001979-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van leerkrachten en mishandeling van dochter door vader met mes

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft op 16 februari 2011 op de school van zijn dochter twee leerkrachten bedreigd met een groot mes, waarbij hij een van hen het mes op de keel heeft gezet. Dit gebeurde in het bijzijn van leerlingen, wat een grote impact had op de veiligheid en het gevoel van veiligheid van zowel de leerkrachten als de kinderen. De verdachte was onder invloed van alcohol en had de bedreigingen geuit in een context van onvrede over de ondertoezichtstelling van zijn dochter door Jeugdzorg. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 455 dagen en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat zijn gedrag sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid vertoont. De ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het recidivegevaar waren belangrijke overwegingen in de beslissing van het hof.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001979-12
Uitspraak : 12 november 2012
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 mei 2012 in de strafzaak met parketnummer 01/825108-11 tegen de verdachte,
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1972],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Grave,
locatie Huis van Bewaring Oosterhoek, te Grave.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van - kort gezegd - (feit 1) twee bedreigingen met de dood, (feit 2) bedreiging met de dood en (feit 3) (het meerdere keren mishandelen van zijn kind) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 455 dagen met aftrek van voorarrest en werd hem tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. P.A.P. van Hilten en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.M.A. van den Boogaard naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en aan hem tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Voor het overige heeft hij verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde gevangenisstraf en tegen de gevorderde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Eindhoven
[A] en/of [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend
- die [A] en/of [B] een mes getoond en/of voorgehouden en/of
- die [A] een mes op de keel gezet, in elk geval een mes in de richting van de keel van die [A] bewogen, en/of
- zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en/of
- in de richting van die [A] en/of [B] stekende en/of snijdende bewegingen gemaakt en/of
- deze [A] en/of [B] dreigend de woorden toegevoegd: "jou moet ik hebben" en/of "jouw kop gaat eraf" en/of "niet nog een jaar jeugdzorg, als dit wel zo is ga jij, of zij, eraan" en/of "als het doorgaat, gaat jouw hoofd er zeker af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Eindhoven
[C] (brigadier politie Brabant Zuid-Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor de veiligheid van personen en/of goederen in gevaar komt,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [C] de woorden toegevoegd: "de volgende keer steek ik jou in je rug" en/of "jij krijgt nog een kopstoot, jij hebt nog een kopstoot tegoed" en/of "ik ga een moord plegen als ik vrij ben", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 14 februari 2011 te Eindhoven meermalen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [D] (geboren [in het jaar 1997]), (telkens) op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 februari 2011 te Eindhoven
[A] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend
- die [A] een mes getoond en voorgehouden en
- die [A] een mes op de keel gezet en
- zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en
- in de richting van die [A] snijdende bewegingen gemaakt en
- deze [A] dreigend de woorden toegevoegd: "jou moet ik hebben" en "jouw kop gaat eraf" en "niet nog een jaar jeugdzorg, als dit wel zo is ga jij, of zij, eraan" en "als het doorgaat, gaat jouw hoofd er zeker af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en
hij op 16 februari 2011 te Eindhoven
[B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend
- die [B] een mes getoond en voorgehouden en
- zwaaiende bewegingen gemaakt met een mes en
- in de richting van die [B] snijdende bewegingen gemaakt en
- deze [B] dreigend de woorden toegevoegd: "jouw kop gaat eraf" en "niet nog een jaar jeugdzorg, als dit wel zo is ga jij, of zij, eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 16 februari 2011 te Eindhoven
[C] (brigadier politie Brabant Zuid-Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [C] de woorden toegevoegd: "de volgende keer steek ik jou in je rug" en "ik ga een moord plegen als ik vrij ben”.
3.
hij op 14 februari 2011 te Eindhoven opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [D] (geboren [in het jaar 1997]), op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De wettige bewijsmiddelen
• feit 1 - De bedreigingen van [A] en [B]
1
Op 16 februari 2011 deed [A] aangifte van bedreiging met de dood. Bij die gelegenheid verklaarde zij onder meer het navolgende.
“Ik wil aangifte doen van bedreiging met de dood. Deze is gepleegd door de vader van een meisje dat ik doceer. Ik ben werkzaam op de scholengemeenschap “[naam van school]” […] te Eindhoven. […] Vandaag, 16 februari 2011, […] omstreeks 10:35 of 10:40 uur, zag ik dat de deur van het leslokaal openging. Ik zag dat [D] (hof: dochter van verdachte) de klas binnenliep. […] Ik zag vervolgens [dat] een manspersoon […] het klaslokaal binnenkwam. […] Ik zag dat de man in de deuropening bleef staan. Hij zei in mijn richting: “Jou moet ik hebben!”. […] Ik zag dat de man […] een blikje bier in de hand had. […] Hij benaderde mij directief en maakte een boze indruk op mij. Hij sprak hard. […] Ik ben daarop naar de man toegelopen, omdat ik de man in de gang wilde spreken. […]
Ik ben met de man naar de gang van de school, op de eerste etage, gegaan. […] De man begon weer in mijn richting te roepen dat hij mij moest hebben. […] Ik […] rook […] dat de adem van de man naar alcohol rook. […] Ik zag dat de man plots […] een handgebaar maakte met zijn rechterhand. […] Toen de man dit handgebaar maakte, stonden wij tegenover elkaar, op praatafstand. Ik denk dat er maximaal een meter tussen ons inzat. Ik zag […] dat de man zijn rechterhand vanachter zijn rug naar voren bracht. […] Ik zag dat de man een groot keukenmes in zijn hand hield. Dit mes was ongeveer 30 tot 40 centimeter lang. […] Ik zag dat de man het mes eigenlijk in een vloeiende beweging vanachter zijn rug richting mijn keel bracht. Ik voelde het puntje van het mes tegen mijn hals. Hij stak niet door, maar misschien dat ik instinctief ook naar achteren stapte.
Ik zag aan het gezicht van de man dat hij heel boos was. Ik hoorde dat hij zei: “Jou moet ik hebben. Jouw kop gaat eraf!” Hij keek bij het doen van deze uitspraken in mijn richting. […]Ik begreep dat de man boos was over een verlenging van Jeugdzorg en dat de school hierin een rol had. […]. De man bleef zwaaien met het mes.
Door het harde praten van de man deed mijn collega [B] (het hof begrijpt: [B]) de deur van haar kantoor open. Ik zag dat de man in haar richting keek en zei: “Jouw kop gaat er ook af!”. […] Ik hoorde dat de man tegen mij zei: “Als het doorgaat het doorgaat, gaat jouw kop er zeker af!” Hij keek bij het doen van deze uitspraken respectievelijk in de richting van [B] en in mijn richting. Deze uitspraken waren bijna schreeuwend. […] Tijdens deze uitspraken in de richting van [B] en mij maakte hij ook een soort snij-bewegingen in de richting van ons. […] De man stond tijdens het zwaaien met het mes zo dicht dat hij mij bijna raakte. Hij maakte wilde snij-bewegingen […] in de richting van mijn hals. […]
Vervolgens heb ik de man via de trap naar beneden geleid. Ik hoorde dat de man zei dat als de verlenging van jeugdzorg door zou gaan, hij terug zou komen om mijn kop eraf te snijden. We kwamen langs de rookkamer en ik heb mijn collega [E] geroepen. […]
Het feit dat de man […] onder invloed was van alcohol, in combinatie met zijn verbale en non-verbale gedrag, en het plaatsen van het mes op mijn keel, maakt me angstig. De man maakte op mij een onverzorgde en onberekenbare indruk. […] Ik voel me bedreigd door […] de man. […] Ik heb […] van de directeur van de school begrepen dat de man met het mes […] de vader van [D] was.”
2
Op donderdag 17 februari 2011 deed ook [B] aangifte van bedreiging. Zij legde de volgende verklaring af.
“Ik doe aangifte van bedreiging. Ik werk als docent […] op het pleincollege [naam van school] te Eindhoven. Op woensdag 16 februari 2011 omstreeks 10:30 uur bevond ik me in een kantoortje in school. Naast dit kantoortje is een leslokaal waar op dat moment collega mevrouw [A] les gaf. Op een gegeven moment hoorde ik stemmen. Ik hoorde dat een mannenstem iets zei over Jeugdzorg. Ik hoorde dat hij zei: “Niet nog eens een jaar Jeugdzorg.” Ik hoorde dat de man op een toon sprak die licht dreigend was. […] Ik ging toen de gang op om te kijken wat er aan de hand was. Ik zag een man met een blikje bier in zijn handen. Hij sprak tegen mijn collega [A]. […] Ik stond op dat moment naast mijn collega op een soort bordes. Ik zag dat de man twee treden lager stond. Ik hoorde dat de man zei: “Niet nog een jaar Jeugdzorg, als dit wel zo is, ga jij of zij eraan”. Ik zag dat hij op dat moment een mes in zijn handen vasthield. Ik zag dat hij dit mes onder de kin van mijn collega [A] hield. […] Ik zag en hoorde dat [A] de man mee naar beneden praatte. […] Toen de man het mes in zijn handen ons bedreigde, realiseerde ik me nog niet hoe ernstig het was. Pas later […] bedacht [ik mij] […] dat we het er goed van af gebracht hadden. […] Het mes dat de man vasthield was een groot mes, een soort vleesmes.”
3
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over deze bedreigingen het volgende verklaard.
“Op 16 februari 2011 ben ik met [D] meegegaan naar haar school in Eindhoven. Mij wordt voorgehouden dat [D] heeft verklaard dat zij die ochtend bij mij in de auto was gestapt en dat ik toen terug naar binnen ging en met een groot vleesmes terugkwam. Dat kan wel kloppen. […] Ik ben met het mes meegelopen naar het klaslokaal waar [D] les had. […] Ik heb mij vervolgens inderdaad bedreigend uitgelaten ten opzichte van twee leerkrachten. […] Ik heb daarbij ook met het mes gezwaaid. […] Ik had dat mes meegenomen om daarmee te dreigen. Ik wilde een einde maken aan de ondertoezichtstelling.”
4
De verdachte heeft op 17 februari 2011 tegenover de politie het volgende verklaard.
“Ik heb gisteren […] mijn dochter naar school gebracht en ik heb haar juffrouw gesproken. Ik heb haar bedreigd. […] Ik heb tegen haar gezegd [dat ik], als de ondertoezichtstelling met een jaar wordt verlengd, terug zou komen en haar echt zal vermoorden. […] Ik had een mes bij me. Het was een [goed] slachtersmes. Die heb ik […] laten zien.”
• Feit 2 - De bedreiging van brigadier van politie [C]
5
Op 16 februari 2011 hebben de verbalisanten [C] en [F] de verdachte aangehouden. Over hetgeen zich toen afspeelde, hebben zij het volgende in het proces-verbaal van aanhouding gerelateerd.
“Op […] 16 februari 2011 […] hoorden wij, verbalisanten [C], brigadier van politie Brabant Zuid-Oost, en [F], hoofdagent van politie Brabant Zuid-Oost, via de portofoon de melding dat er een man, [naar later bleek de verdachte], […] mensen [zou bedreigen] en in het bezit [zou] zijn van een groot mes. […] Wij, verbalisanten, zijn hierop richting de woning van [de verdachte] gereden. [de verdachte] woont aan [adres] te Eindhoven. Daar aangekomen zagen wij de […] auto [van de verdachte] rijden. […] Wij hebben ons voertuig voor de auto van [de verdachte] gezet. Wij hebben [de verdachte] aangesproken en hem verzocht uit de auto te stappen. Hieraan voldeed hij. Op dat moment roken wij, verbalisanten, duidelijk alcohol in de adem van de verdachte. […] Daarop hebben wij [de verdachte] aangehouden terzake bedreiging en het rijden onder invloed van alcohol. […] Tijdens het overbrengen van [de verdachte] naar het hoofdbureau van de politie te Eindhoven hoorden wij [de verdachte] zeggen dat hij verschrikkelijk boos was op Bureau Jeugdzorg en dat hij daarom zo agressief was. […] Wij hoorden [de verdachte] zeggen dat hij de volgende keer echt iemand neer zou steken. Wij hoorden hem ook zeggen dat hij de volgende keer een mes in de rug van mij, verbalisant [C], zou steken.”
6
Bij een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen relateerden de verbalisanten voorts nog het volgende.
“Tijdens de aanhouding en het overbrengen reageerde [de verdachte] verbaal erg agressief. Wij hoorden hem herhaaldelijk zeggen dat hij alleen maar bozer en bozer werd van het feit dat hij boeien om had en dat hij mee moest naar het politiebureau. Terwijl hij verbaal erg agressief was, kwam zijn non-verbale gedrag agressief over. Zijn armen en vuisten waren continue gespannen en hij praatte met luide stem en consumptie. Wij hoorden hem op een gegeven moment zeggen dat hij de volgende keer daadwerkelijk iemand zou neersteken. Daarna hoorden wij hem zeggen dat hij mij, verbalisant [C], de volgende keer in mijn rug zou steken. Gezien zijn verbale en non-verbale gedrag, dacht ik, verbalisant [C], dat hij hier ook daadwerkelijk toe in staat zou zijn. Ik voelde mij hierdoor dus bedreigd. Nadat wij op het hoofdbureau van de politie te Eindhoven waren aangekomen, […] bleef hij continue bedreigingen […] uiten ten opzichte van mij, verbalisant [C]. Wij hoorden […] dat hij een moord ging plegen wanneer hij weer vrij was.”
7
De verdachte heeft over dit feit tegenover de rechtbank de volgende verklaring afgelegd.
“De vrouwelijke politieagent (het hof begrijpt: voornoemde [C]) […] sloeg mij […] in de boeien. […] Het kan […] zijn dat ik gezegd heb dat ik een moord ga plegen.”
• Feit 3 - De mishandeling van dochter [D][de verdachte]
8
De dochter van de verdachte, [D] (geboren [in het jaar 1997]), is op 16 februari 2011 door de politie als getuige gehoord en heeft toen het volgende verklaard.
“Ik [woon] […] bij mijn vader (het hof begrijpt: de verdachte) op het adres [adres] te Eindhoven. […] Mijn vader […] drinkt regelmatig. […] Als hij drinkt, drinkt hij bier. […] Als hij stress heeft, drinkt hij bier. Hij wordt dan soms ook boos op mij als ik bijvoorbeeld te laat thuis kom of zo. Hij slaat me dan wel eens op mijn hoofd. Hij slaat me dan met de hand. Als hij echt boos is, sloeg hij me ook wel eens met de vuist. Twee dagen geleden (het hof begrijpt: op 14 februari 2011) heeft hij me ook tegen mijn hoofd geslagen. Ik zat toen bij hem in de auto. […] We zaten toen in de auto op [adres 2] (het hof begrijpt: [adres 2] te Eindhoven). We werden toen ook door de politie gecontroleerd. Omdat mijn vader toen gedronken had, zijn wij te voet naar huis gegaan. Ik zou te laat thuis gekomen zijn en ik had gespijbeld van school. Toen hij me sloeg, voelde ik pijn aan mijn hoofd. Ik hoor dan van hem dat hij geen andere oplossing weet.”
9
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep over dit feit het volgende verklaard.
“Op 14 februari 2011 heb ik mijn dochter [D] in Eindhoven inderdaad een paar ‘tikskes’ gegeven. Zij had 11 keer gespijbeld plus dus 11 keer gelogen. Zij hoorde daarom eigenlijk 22 keer gestraft te worden.”
10
De verdachte had daarover eerder tegenover de politie al het volgende verklaard.
“Twee dagen voor het voorval op haar school heb ik [mijn dochter] […] geslagen omdat ze weer had gespijbeld. We zaten toen in de auto. Ik was toen dronken en ben toen ook gecontroleerd door de politie.”
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat ten laste gelegd feit, of die ten laste gelegde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Verweer ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij een corrigerende tik heeft uitgedeeld en dat een klap met de vlakke hand tegen het hoofd niet zonder meer als mishandeling kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt. Met het verweer wordt klaarblijkelijk een beroep gedaan op het ouderlijk tuchtrecht. Naar het oordeel van het hof vindt de opvatting dat een succesvol beroep daarop dient te leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde, geen steun in het recht. Het ouderlijk tuchtrecht vormt namelijk geen onderdeel van de tenlastelegging (vgl. HR 10 oktober 2000, LJN AA7402). Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zijn dochter opzettelijk tegen het hoofd heeft geslagen. Zijn dochter heeft verklaard dat zij van de klap ook daadwerkelijk pijn heeft ondervonden. Daarom acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn dochter heeft mishandeld.
Het verweer wordt in zoverre verworpen.
Het hof zal het beroep op het ouderlijk tuchtrecht hieronder onder de strafbaarheid van het bewezen verklaarde (kwalificatieuitsluitingsgrond) bespreken.
Voor het overige overweegt het hof dat uit de verklaring van [D] lijkt te volgen dat zij vaker is geslagen door haar vader, maar nu van die andere gevallen geen concrete specificatie wordt gegeven is verweer daartegen noch beoordeling daarvan mogelijk. De politie heeft nagelaten [D] hieromtrent nader te bevragen. Het hof kan daarom niet komen tot bewezenverklaring van meer dan één incident.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder 3 (het ouderlijk tuchtrecht)
Naar aanleiding van het beroep van de verdediging ten aanzien van feit 3 op het ouderlijk tuchtigingsrecht, overweegt het hof het volgende.
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt heeft de verdachte onder invloed van alcohol tegen het hoofd van zijn toen dertienjarige dochter geslagen. Dit handelen: onder invloed van alcohol, dus niet volledig gecontroleerd, slaan tegen een zo kwetsbaar onderdeel van het lichaam als het hoofd, kan naar oordeel van het hof vanuit opvoedkundig oogpunt in geen geval worden verantwoord. In dit verband wijst het hof nog op het bepaalde in artikel 247, tweede lid, tweede volzin, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: "In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe."
Het handelen van de verdachte is derhalve wederrechtelijk.
Kwalificatie
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf telkens voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in 304, aanhef en onder 1°, juncto artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van vorenomschreven bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen maatregel
Maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft aan de verdachte - ter zake van (onder meer) de door het hof bewezen verklaarde feiten - naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft naast een gevangenisstraf oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd.
De raadsman heeft primair bepleit dat de maatregel van terbeschikkingstelling achterwege kan blijven. Subsidiair heeft hij bepleit dat in elk geval zal worden volstaan met de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat de conclusies in het rapport onvoldoende onderbouwd zijn en niet de basis kunnen vormen voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Daarbij heeft de raadsman er in het bijzonder opgewezen dat verdachte inmiddels al gedurende vele maanden abstinent is van alcohol.
De verdachte is van oordeel dat problemen zijn veroorzaakt enkel door zijn alcoholgebruik, dat hij inmiddels, sedert zijn detentie, abstinent is van alcohol en hij derhalve niet meer zal vervallen in alcoholgebruik.
Het hof overweegt het volgende.
Over de verdachte is een pro justitia rapportage opgemaakt, te weten het rapport d.d. 6 februari 2012 van de psychiater H.T.J. Boerboom en de psycholoog P.E. Geurkink opgesteld naar aanleiding van een onderzoek van de verdachte door een multidisciplinair team in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
In dit rapport worden op basis van de onderzoeksbevindingen onder meer de volgende conclusies getrokken.
• Diagnostische omschrijving van de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling
“Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid.
Betrokkene is een defectueuze en affectief gehandicapte man bij wie sprake is van disfunctioneren in de sociale wederkerigheid, problemen in de (non-)verbale communicatie, gebrekkige zelfreflectie, beperkte probleemoplossende vermogens en inadequate coping, uitermate rigide denken, een vaak gestoorde realiteitstoetsing, paranoïde, loochening, een ingeperkt affect, egocentriciteit, sociaal terugtrekgedrag, zwart-witdenken, onvermogen te relatieveren, het uit zijn verband trekken van oorzaak en gevolg en het aanpassen van de werkelijkheid aan zijn overtuiging. Genoemde beperkingen reiken verder dan passende bij zijn zwakbegaafdheid. Door de beperktheid van het gedragskundig onderzoek in het PBC […] kunnen deze karakteristieken van betrokkene, die hem onmachtig en beperkt maken, […] differentiaal diagnostisch passen bij een autismespectrumstoornis (ASS), een waanstoornis, een paranoïde persoonlijkheidsstoornis, of een combinatie van deze diagnosen.
Bovenstaande karakteristieken bestaan minstens sinds de eerste ondertoezichtstelling (ots) van betrokkenes dochter. (hof: de eerste definitieve ondertoezichtstelling van dochter [D] (geboren [in het jaar 1997]) dateert volgens het rapport (blz. 14) van 17 juli 1997). Al in die tijd komt hetzelfde gedrag als nu voor en gezien het huidige klinische beeld en het persistente karakter van de diagnosen was er ten tijde van de drie ten laste gelegde feiten sprake van. Daarbij was betrokkene onder de invloed van alcohol van de vorige avond en had hij ’s ochtends gedronken.”
• De invloed van de geconstateerde stoornissen en/of gebrekkige ontwikkelingen op de ten laste gelegde feiten
“Betrokkene heeft de overtuiging dat Jeugdzorg zijn leven en dat van zijn dochter onmogelijk probeert te maken. Vanuit zijn pathologie is hij nauwelijks tot niet in staat hierop te reflecteren en is zijn denken zeer rigide. Er is geen ruimte om verandering in de patstelling met Jeugdzorg te verkrijgen, aangezien betrokkene alle medewerking weigert. Deze overtuiging zou vanuit een waanstoornis kunnen komen, maar ook vanuit een rigiditeit en preoccupatie passend bij ASS, of paranoïdie en verdraaiing van informatie vanuit een paranoïde persoonlijkheidsstoornis, of een combinatie. Vanuit deze stoornissen is er een beperkt probleemoplossend vermogen en een inadequate coping, waarbij het alcoholgebruik inherent is aan overvraagd worden en passend bij de pathologie. Alcohol lijkt een ontremmend effect te hebben gehad, zoals vaker in het verleden is voorgekomen.
Gezien de ernst van de pathologie, maar omdat er bij betrokkene nog enige controle lijkt te zijn geweest, aangezien hij dreigde en zich daarna relatief gemakkelijk naar buiten liet leiden, moet op zijn minst gesproken worden van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid voor het sub 1 en 2 ten laste gelegde. Aangezien aan het sub 3 ten laste gelegde […] zeer waarschijnlijk dezelfde dynamiek ten grondslag ligt, kan ook hiervoor worden gesproken van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.”
• Ten aanzien van het recidivegevaar
“Betrokkene toont tot nu toe geen motivatie om naar zichzelf of de situatie rondom Jeugdzorg te kijken. De pathologie zal zonder behandeling ongewijzigd blijven en betrokkene zal verhoogd gevoelig blijven voor terugval in alcohol vanuit de dynamiek van zijn pathologie. Zijn coping is beperkt en conflicten zullen in zijn leven blijven voorkomen.
Wanneer hij deze niet de baas kan heeft hij de neiging, en niet alleen in relatie tot Jeugdzorg, zoals het verleden heeft uitgewezen, middels acting out (en geregeld met een mes) te reageren, waarbij dit in het verleden zover is gekomen dat hij iemand heeft gestoken. Wanneer zijn gevoel van machteloosheid toeneemt is de kans op herhaling groot. […] Blijkens de HCR-20 zijn het vooral het gebrek aan zelfinzicht, de negatieve opvattingen, het verzet tegen behandeling, de geringe kans dat zijn plannen zullen slagen, de blootstelling aan destabiliserende factoren, het niet meewerken aan behandelmogelijkheden en een hoog niveau van ervaren stressfactoren die bijdragen aan de kans op herhaling als betrokkene nu alleen moet functioneren in de maatschappij zonder begeleiding of behandeling.”
• Ten aanzien van de aan te bevelen behandeling
“Gezien de hoge kans op recidive en de ernst van de pathologie - en gezien de duidelijke samenhang tussen zijn pathologie en het ten laste gelegde - en de hardnekkigheid van de patstelling ten aanzien van Jeugdzorg, is behandeling/begeleiding onontbeerlijk. Van belang is dat betrokkene gedragsalternatieven aangeboden moet krijgen, zonder dat hij die in de wind kan slaan. Wanneer dit binnen een voorwaardelijk strafdeel zou plaatsvinden, is de slagingskans door zijn afwezige probleembesef nihil en daarmee geen optie de recidivekans te verminderen. In het verleden is het steeds een probleem geweest contact met betrokkene te krijgen of behouden en hem aan voorwaarden te committeren. […] In principe is alleen de oplegging van een maatregel in het kader van een terbeschikkingstelling (tbs) aangewezen om het recidivegevaar afdoende in te perken.”
Het hof heeft, anders dan door de raadsman gesteld, geen reden te twijfelen aan juistheid van de inhoud en de conclusies in dit deskundigenrapport.
In het rapport wordt vastgesteld (blz. 58) dat betrokkene matig te onderzoeken was doordat hij veelal uit achterdocht reageerde, loochende en op veel vragen onbetrouwbaar antwoordde en dat ook de ontwikkelings- en heteroanamnese van beperkte waarde is gebleken. Echter, zo wordt geconcludeerd, de combinatie van deze bronnen, de stukken van observatie en de gedeeltelijke medewerking van betrokken was voldoende om hem te beschrijven. Deze beschouwing komt hierdoor niet tot een sluitend oordeel, echter er kan wel een differentiaaldiagnose worden opgemaakt en de ernst van de problematiek van betrokkene wordt beschreven. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van deze rapportage. Daarbij overweegt het hof nog dat, zoals ook verwoord in de hierboven weergegeven conclusies, het alcoholgebruik door de deskundigen steeds in samenhang wordt gebracht met de aangetroffen pathologie en dus niet wordt beoordeeld als een op zichzelf staande veroorzaker van de vastgestelde problematiek. Het betoog van de raadsman dat er geen rekening is gehouden met de al enige maanden durende abstinentie van alcohol van de verdachte, gaat derhalve niet op, mede ook omdat tijdens deze (uit de detentie voortvloeiende gedwongen) abstinentie het onderzoek heeft plaatsgevonden.
In dit verband verwijst het hof voorts naar de overweging van de psychiater (blz. 61):
“Het is opvallend dat hij (hof: de verdachte) in de context van het ten laste gelegde hoopte dat men geschrokken was, waarbij hij het effect wilde sorteren dat de ondertoezichtstelling niet werd verlengd. Hierin heeft hij een totaal verkeerde inschatting gemaakt en was de realiteitstoetsing op dat moment niet intact. Ook zonder alcohol blijkt hij dezelfde mening toegedaan.”
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn oordeel dat een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37a juncto 37b van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk is. Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat:
- bij de verdachte tijdens de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn die strafbaar zijn gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- het onder 3 bewezen verklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving (artikel 300 juncto 304 van het Wetboek van strafrecht) een maximale gevangenisstraf van vier jaren is gesteld;
- in het bijzonder het onder 1 bewezen verklaarde - de verdachte gaat onder invloed van alcohol met een mes tijdens schooltijd de school in en bedreigt daar leerkrachten met dat mes, waarbij hij het mes op de keel van een van de leerkrachten zet - zeer ernstig is;
- uit voormeld rapport is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van die maatregel eist.
Hierbij overweegt het hof nog dat gelet op de noodzakelijk geachte intramurale behandeling van de verdachte een terbeschikkingstelling met de voorwaarde dat de verdachte zich intramuraal laat behandelen niet in aanmerking komt, omdat de verdachte zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep steeds uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat hij niet zal meewerken aan een dergelijke behandeling. Derhalve ontbreekt de voor de oplegging van een dergelijke voorwaarde vereiste bereidverklaring tot naleving van de voorwaarde.
In verband met het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en gelet op het bepaalde in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering overweegt het hof nog dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde bedreigingen met een mes zijn begaan en dat het onder 3 bewezen verklaarde een geweldsmisdrijf betreft. Aldus is sprake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Met betrekking tot het recidivegevaar neemt het hof nog in aanmerking dat de verdachte de feiten bagatelliseert (hij ontkent bij feit 1 dat hij de leerkracht het mes op de keel heeft gezet, maar het hof acht dit wel bewezen; hij doet feit 2 af als “dit gaat nergens over”) en dat hij in 1999 is veroordeeld ter zake van poging tot doodslag (steken met een mes) is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met reclasseringstoezicht.
Oplegging van straf
Het hof acht naast de oplegging van genoemde maatregel, oplegging van een straf geboden.
De rechtbank heeft onder feit 3 meer bewezen verklaard dan het hof en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 455 dagen met aftrek van voorarrest. Aldus heeft de rechtbank een strafduur bepaald gelijk aan de duur van het voorarrest op dat moment. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat gelet op de sterk verminderde toerekenvatbaarheid van de verdachte een aanzienlijk lagere straf zal worden opgelegd.
Bij de bepaling van deze op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte neemt zichtbaar voor zijn dochter met vooropgezette bedoeling een groot mes mee naar de school van zijn dochter en bedreigt vervolgens met het mes twee leerkrachten, waarbij hij het mes op de keel zet van een van de leerkrachten, en dit alles ook nog eens terwijl de kinderen in de school aanwezig zijn en dit voorval aan het zicht van enkelen niet was onttrokken. De leerkrachten, in het bijzonder mevrouw [A], zijn er door behoud van tegenwoordigheid van geest, in geslaagd de verdachte naar buiten te leiden. In dit verband wijst het hof op de verklaring van mevrouw [A]: “Toen de man en ik in de gang stonden en de man uit het niets het mes op mijn keel zette, dacht ik dat ik de man zo snel mogelijk de school uit moest hebben. Ik wist niet wat hij van plan was en wilde hem niet in de klas hebben.” en voorts op de opmerking van haar collega mevrouw [B] die zag en hoorde dat [A] de man mee naar beneden praatte.
De waarneming van de leerkracht dat de verdachte alcohol op had, heeft bijgedragen aan het gevoelen van een volstrekt onvoorspelbaar handelen van de verdachte. Dit alles moet een enorme impact hebben gehad op het gevoel van veiligheid van leerkrachten en kinderen. Mevrouw [A] heeft verklaard dat op het moment dat verdachte weg was, haar dapperheid weg was en ze als het ware brak. Een gevoel van veiligheid is een absolute voorwaarde is voor het functioneren van een school. Het hoeft geen betoog dat de verdachte aldus zeer kwalijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte houdt het hof in het bijzonder rekening met de hierboven weergegeven conclusie dat de bewezen verklaarde feiten slechts in sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof betrekt bij de straftoemeting voorts het vrijheidsbenemende karakter van de terbeschikkingstelling die aan de verdachte zal worden opgelegd.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat in dit geval - gelet op de buitengewone ernst van de bewezen verklaarde feiten - een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 63, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Stelt vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. J.H.M. Westenbroek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 12 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.