ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001442-12 (strafzaak); 176 / 16-2012 (wrakingszaak)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen mr. J.P.F. Rijken in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. J.P.F. Rijken, raadsheer in de strafsector van het hof. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker op 22 oktober 2012, waarbij mr. Rijken als voorzitter optrad. Verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat de voorzitter zich niet onpartijdig had opgesteld, wat de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker zou rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de feiten en omstandigheden die de vrees voor vooringenomenheid zouden kunnen onderbouwen.

De wrakingskamer concludeerde dat de bejegening van verzoeker door mr. Rijken tijdens de zitting op 22 oktober 2012 als confronterend werd ervaren. Verzoeker voelde zich niet serieus genomen en werd meermalen onderbroken, wat bijdroeg aan de indruk van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat, hoewel mr. Rijken kritisch was, dit niet voldoende was om de objectieve vrees van verzoeker voor vooringenomenheid te weerleggen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker recht had op een onpartijdige behandeling van zijn zaak en dat de omstandigheden rondom de behandeling van de getuige cruciaal waren voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat mr. Rijken niet langer deel uitmaakt van de strafkamer die de hoofdzaak behandelt. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onmiddellijk op de hoogte gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: wraking 176 / 16-2012
Datum uitspraak: 16 november 2012
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak met parketnummer 20-001442-12 van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [1995],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen: "verzoeker",
bijgestaan door zijn raadsman mr. P.M.J. Kleijngeld, advocaat te Tilburg,
strekkende tot wraking van mr. J.P.F. Rijken, raadsheer in de strafsector van gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop
1.1. Op 22 oktober 2012 heeft de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, bestaande uit mr. J.P.F. Rijken (voorzitter), mr. H.A. Marquart Scholtz en mr. F.L. Muskens, in hoger beroep de strafzaak tegen verzoeker behandeld. De behandeling heeft op de voet van artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering (strafzaak tegen een minderjarige) plaats gehad achter gesloten deuren.
Ter terechtzitting van de strafkamer van 22 oktober 2012 heeft (de raadsman van) verzoeker mondeling verzocht de voorzitter van de strafkamer, mr. Rijken, te wraken. Bij brief van 29 oktober 2012 heeft de raadsman het wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht.
1.2. Mr. Rijken heeft te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Bij brief van 5 november 2012 heeft mr. Rijken een schriftelijke reactie op het verzoek tot wraking gegeven.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting van 7 november 2012 behandeld achter gesloten deuren. Bij die gelegenheid hebben verzoeker en zijn raadsman het wrakingsverzoek nog nader toegelicht. Tevens is de moeder van verzoeker in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.
De advocaat-generaal is niet verschenen.
2. Het standpunt van verzoeker
Voor de gronden van het wrakingsverzoek verwijst de wrakingskamer naar de schriftelijke onderbouwing van de raadsman van verzoeker d.d. 29 oktober 2012.
3. De beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangpunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3. In de onderhavige zaak gaat het om een wrakingsverzoek dat is gericht tegen mr. Rijken, die als voorzitter van de strafkamer van het hof op 22 oktober 2012 de strafzaak tegen verzoeker behandelde.
Dat mr. Rijken bij deze behandeling door uitlatingen of anderszins blijk zou hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker is niet gesteld en daarvoor bestaan ook geen aanwijzingen.
Verzoeker stelt dat door mr. Rijken de schijn van vooringenomenheid is gewekt en hij vreest dat hij niet kan rekenen op een onpartijdige beoordeling van zijn zaak.
De wrakingskamer dient te beoordelen of de bij verzoeker ontstane vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
3.4. Namens verzoeker is een aantal bezwaren aangevoerd tegen de wijze waarop verzoeker door mr. Rijken ter terechtzitting is bejegend. Concreet worden in dit verband de volgende feiten en omstandigheden genoemd (samengevat):
- verzoeker werd niet in de gelegenheid gesteld om zijn kant van het verhaal te vertellen en werd meermalen in zijn verhaal door mr. Rijken onderbroken;
- hij werd door mr. Rijken niet serieus gnomen in zijn uitleg over de teruggave van de eigendommen van het slachtoffer;
- hem werd door mr. Rijken de les gelezen vanwege het feit dat hij thans niet schoolgaand is terwijl hij zelf dan wel zijn moeder geen gelegenheid kreeg de achtergrond daarvan toe te lichten.
3.5. Omtrent deze bezwaren heeft mr. Rijken in zijn brief aan de wrakingskamer d.d. 5 november 2012 het volgende aangevoerd (samengevat):
- juist is dat zijn bejegening van verzoeker kritisch en soms ook confronterend was, maar hij heeft aan de behandeling in het geheel niet de herinnering dat verzoeker niet zijn verhaal heeft kunnen doen;
- juist is dat omtrent het niet naar school gaan van verzoeker nog geen gelegenheid was gegeven aan de ouders van verzoeker om te reageren en hun visie te geven, maar de behandeling van de persoonlijke omstandigheden was op dat moment nog niet aan de orde en is ook niet aan de orde gekomen doordat het onderzoek ter terechtzitting moest worden geschorst vanwege het wrakingsverzoek.
3.6. Met betrekking tot de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden wil de wrakingskamer wel aannemen dat de bejegening van verzoeker tijdens de behandeling van de strafzaak op 22 oktober 2012 “confronterend” is geweest, zoals mr. Rijken zelf ook aangeeft. Ook is aannemelijk dat verzoeker zich – doordat hij meermalen in zijn lezing van de gebeurtenissen door mr. Rijken werd onderbroken en door de reactie van mr. Rijken op zijn verhaal over het teruggeven van de eigendommen van het slachtoffer en op de kwestie van het niet naar school gaan – niet serieus genomen voelde, maar een objectieve rechtvaardiging voor de bij verzoeker ontstane vrees van vooringenomenheid van mr. Rijken jegens verzoeker kan hieraan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden ontleend.
3.7. Dit laatste is anders ten aanzien van de gang van zaken tijdens het verhoor van de getuige [getuige], welke gang van zaken de directe aanleiding is geweest voor het wrakingsverzoek.
De raadsman van verzoeker stelt dat hij door mr. Rijken is beperkt in zijn vraagstelling aan de getuige [getuige] terwijl zijn cliënt er groot belang bij had dat er nadere vragen werden gesteld om de onbetrouwbaarheid van de getuige te kunnen vaststellen. De raadsman stelt dat (mede) hierdoor de schijn van vooringenomenheid van mr. Rijken jegens verzoeker is gewekt.
Mr. Rijken bevestigt in zijn brief van 5 november 2012 dat hij de raadsman van verzoeker heeft verzocht zich bij de vraagstelling aan de getuige te beperken tot de feiten die aan verzoeker ten laste zijn gelegd, maar bestrijdt dat hiermee de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is.
3.8. In het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2012 is omtrent het verloop van het hier bedoelde getuigenverhoor het volgende opgenomen (voor zover thans van belang):
De raadsman herhaalt zijn verzoek aan de getuige om meer bijzonderheden over dat beweerdelijk dealen door verdachte.
De voorzitter verzoekt de raadsman zich te beperken tot vragen die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten.
De raadsman deelt mede dat hij met die vraag beoogt de betrouwbaarheid van de getuige te toetsen.
De voorzitter dringt er bij de raadsman op aan slechts vragen te stellen over de feiten die vandaag in hoger beroep aan de orde zijn.
3.9. Uit de schriftelijke toelichting van de raadsman op het wrakingsverzoek blijkt dat hij de getuige wilde bevragen over diens uitlating dat de verzoeker op 12-jarige leeftijd een gewapende overval op een tankstation zou hebben gepleegd en dat de verzoeker met anderen in drugs zou hebben gedeald. Deze aantijgingen zijn in de onderhavige strafzaak niet ten laste gelegd en zij worden door de verzoeker ontkend. De raadsman wilde met zijn ondervraging van de getuige over deze punten aantonen dat de getuige belastende verklaringen over de verzoeker uit zijn duim zuigt.
Uit de toelichting van de raadsman bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is gebleken dat de raadsman de interrupties van mr. Rijken aldus heeft opgevat dat hem werd belet nog verdere vragen te stellen aan de getuige [getuige] met de bedoeling diens betrouwbaarheid te toetsen, indien die vragen niet rechtstreeks betrekking hadden op de ten laste gelegde feiten. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de raadsman de uitlatingen van mr. Rijken in redelijkheid zo mogen opvatten.
3.10. Bij de beoordeling van het voorgaande acht de wrakingskamer mede van belang dat, zoals uit het strafvonnis van de rechtbank in de onderhavige strafzaak blijkt, de betrouwbaarheid van de getuige [getuige] omstreden is terwijl de verklaring van deze getuige cruciaal is voor de beoordeling van de aan verzoeker in de onderhavige strafzaak verweten feiten. Tevens acht de wrakingskamer van belang dat de verdediging tot aan de zitting van 22 oktober 2012 niet of slechts in beperkte mate in de gelegenheid was geweest om de hier bedoelde getuige te bevragen en op diens betrouwbaarheid te toetsen.
3.11. Onder deze omstandigheden was de wens van de verdediging om aan de getuige [getuige] nadere vragen te stellen teneinde diens betrouwbaarheid te toetsen, gerechtvaardigd en levert de beperking van die mogelijkheid door mr. Rijken zoals hiervoor omschreven, een objectieve rechtvaardiging op voor de bij verzoeker ontstane vrees dat er bij mr. Rijken sprake was van vooringenomenheid jegens hem.
3.12. De conclusie is dat het wrakingsverzoek moet worden toegewezen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking toe;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet door een strafkamer waarvan mr. Rijken geen deel uitmaakt;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, zijn raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheer mr. J.P.F. Rijken.
Aldus gedaan door mrs. N.J.M. van Etten, voorzitter, J.C.A.M. Claassens en P.C. van der Vegt en in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 november 2012.