ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001857-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatige aanhouding en bewijsvoering in drugszaken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte heeft beoordeeld. De aanhouding vond plaats op 19 april 2011, op basis van CIE-informatie die voldoende concreet en specifiek was om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. Het hof oordeelde dat de aanhouding rechtmatig was en dat de verklaringen van de verdachte en getuigen als bewijs konden worden gebruikt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen cocaïne heeft verkocht en/of verstrekt in de periode van 1 december 2010 tot en met 19 april 2011. De verdediging voerde aan dat de aanhouding onrechtmatig was en dat het bewijs uitgesloten moest worden, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit, dat opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft benadrukt dat de bescherming van de persoonlijke vrijheid van de verdachte niet in de weg staat aan het gebruik van zijn verklaringen als bewijs, zelfs niet in het geval van een onrechtmatige aanhouding.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001857-12
Uitspraak : 26 november 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 mei 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-820480-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep de verdachte ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne is vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 december 2010 tot en met 19 april 2011 te Veldhoven (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij meermalen in de periode van 01 december 2010 tot en met 19 april 2011 te Veldhoven telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren om tot een redelijk vermoeden van schuld dat de verdachte zou handelen in drugs. De politie beschikte slechts over CIE-infomatie welk onvoldoende concreet en betrouwbaar was. De opsporingsbevoegdheden in het kader van het onderzoek jegens verdachte hadden niet mogen worden aangewend. Verdachtes aanhouding is aldus niet rechtmatig geschied. Al het bewijs dat rechtstreeks het gevolg is van die onrechtmatigheid dient te worden uitgesloten van het bewijs. Hieronder vallen, aldus de verdediging, de eigen verklaringen van verdachte alsmede de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
Het hof overweegt als volgt.
Voor aanhouding van een verdachte buiten heterdaad dient een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit te bestaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit wordt vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de aanhouding.
Op het moment van de aanhouding van de verdachte op 19 april 2011 waren blijkens het eindproces-verbaal (nummer 2011045185 blz. 28) de volgende relevante feiten en omstandigheden bekend. Blijkens het proces-verbaal CIE-informatie d.d. 31 maart 2011 (nummer 29-403922 blz. 1283) is bij de CIE van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost de volgende als betrouwbaar aangemerkte informatie binnengekomen: ‘[verkoper 1] koopt zijn cocaïne, welke hij in kleinere verkoopbare hoeveelheden verpakt en weer doorverkoopt, van [verdachte].’ Uit onderzoek is voorts gebleken dat met [verdachte] wordt bedoeld [verdachte], geboren op [1989] te [geboorteplaats]. Voorts is uit het Basisbedrijfsprocessensysteem BVH van de politie een registratie bekend dat verdachte in maart 2010 is aangehouden wegens bezit van harddrugs.
Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen enkel op basis van aan de politie verstrekte CIE-informatie, mits deze informatie voldoende en betrouwbaar geachte concrete feiten en omstandigheden bevat voor een redelijk vermoeden van schuld.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten op basis van de boven vermelde CIE-informatie redelijkerwijs konden vermoeden dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan handel in cocaïne. In de eerste plaats is de informatie concreet over een tweetal personen (“[verkoper 1]” en [naam]) en over de aard van de handelingen. In de tweede plaats is uit eigen onderzoek van de politie gebleken wie is bedoeld met “[verkoper 1]” en met [naam]. Dit onderzoek heeft kunnen plaatsvinden tegen de achtergrond van de informatie die door de politie inmiddels was vergaard in het kader van de onderzoeken genaamd ‘Muntvlinder’(2010) en ‘Tsjaikovski’ (2011) die beide betrekking hadden op de handel in harddrugs in Veldhoven. Tenslotte is de binnengekomen informatie als betrouwbaar aangemerkt door de verbalisant, zijnde de plaatsvervangend chef van de Regionale CIE, op basis van de hem bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens.
In dit geval is de CIE-informatie dus toereikend voor een redelijk vermoeden van schuld.
Daar komt bij dat blijkens het bedrijfsprocessensysteem van de politie de verdachte in 2010 zou zijn aangehouden wegens bezit van drugs. Daaraan doet niet af dat achteraf zou zijn gebleken – zoals door de verdediging is gesteld - dat die informatie niet klopt.
Verdachtes aanhouding is derhalve rechtmatig geschied. De na deze aanhouding afgelegde (bekennende) verklaring van verdachte alsmede de verklaringen van [getuige 1] en de [getuige 2] kunnen tot het bewijs worden gebezigd.
Ten overvloede merkt het hof op dat in een geval de verdachte wel onrechtmatig is aangehouden dit niet zonder meer tot gevolg heeft dat zijn daarna afgelegde verklaringen uitgesloten dienen te worden van het bewijs. Het belang dat het geschonden (aanhoudings)voorschrift dient, is de bescherming van de persoonlijke vrijheid van een persoon. Het recht op bescherming van de persoonlijke vrijheid staat echter los van verdachtes verklaringsvrijheid en de mogelijkheid om zijn procespositie te bepalen. Een verdachte kan zich immers nog beroepen op zijn zwijgrecht. Anders gezegd is een na onrechtmatige aanhouding afgelegde verklaring niet zonder meer een rechtstreeks gevolg van die aanhouding.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop en het verstrekken van cocaïne in een periode van ruim vier maanden. Binnen deze periode heeft verdachte een aantal keer voor zichzelf en zijn vrienden cocaïne gekocht. Het hof is van oordeel dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Bovendien gaat handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft zich om voornoemde gevolgen klaarblijkelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang. Het hof rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het feit dat blijkens een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 16 oktober 2012, verdachte niet eerder wegens overtreding van de Opiumwet door de strafrechter is veroordeeld en nog nooit tot gevangenisstraf is veroordeeld, alsmede met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, met name het feit dat de verdachte werk heeft en een opleiding volgt..
Het hof is van oordeel dat bij een feit als het onderhavige een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 26 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.J.M. Ruyters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.