ECLI:NL:GHSHE:2012:BY4301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.010.216 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Begheyn
  • Th.C.M. Hendriks-Jansen
  • G. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemonderzoek niet conform NEN-norm en toerekenbare tekortkoming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een vrijwaringzaak met betrekking tot een bodemonderzoek dat niet conform de NEN-norm was uitgevoerd. De appellante, Consult B.V., had in opdracht van de geïntimeerde een bodemonderzoek verricht, maar het hof oordeelde dat dit onderzoek op meerdere punten niet voldeed aan de vereisten van de NEN 5740-norm. Het hof verwees naar eerdere tussenarresten en concludeerde dat de deskundige, ing. H.C.M. Bosch, had vastgesteld dat er zes afwijkingen van de norm waren, waarvan één als kritisch werd aangemerkt. Dit had directe gevolgen voor de resultaten van het onderzoek en de aansprakelijkheid van Consult B.V. De rechtbank had eerder de vordering van de geïntimeerde toegewezen, en het hof bevestigde deze beslissing, waarbij het oordeelde dat Consult B.V. tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet had bewezen dat het bodemonderzoek conform de NEN-norm was uitgevoerd, en dat de tekortkoming aan Consult B.V. kon worden toegerekend. De kosten van het principaal appel werden aan Consult B.V. opgelegd, terwijl de kosten van het incidenteel appel voor rekening van de geïntimeerde kwamen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.010.216/01
arrest van 27 november 2012
in de zaak van
[Consult] Consult B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
tegen:
[X.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 1 september 2009, 22 december 2009, 11 mei 2010 en 7 februari 2012, zoals verbeterd bij het herstelarrest van 27 maart 2012, in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder nummer 156371 / HA ZA 07-571 in conventie gewezen vonnis van 7 mei 2008.
Het hof zal hierna de nummering van de tussenarresten voortzetten.
18. Het tussenarrest van 7 februari 2012
Bij genoemd arrest, verbeterd bij het herstelarrest van 27 maart 2012, heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte overlegging zijdens [geintimeerde] van het in de (ter rolle gevoegde) zaak met nummer HD 200.101.297 door de deskundige ing. H.C.M. Bosch uit te brengen schriftelijke toelichting op zijn eerdere rapport van 3 mei 2011, is [geintimeerde] toegelaten zich nader over deze toelichting en het rapport van 3 mei 2011 uit te laten, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
19. Het verdere verloop van de procedure
19.1. [geintimeerde] heeft, na het nemen van een akte niet in staat op 1 mei 2012 omdat het nadere rapport van de deskundige nog niet was uitgebracht, op 12 juni 2012 een akte overlegging deskundigenbericht alsmede akte na deskundigenbericht genomen. Daarbij is de nadere toelichting d.d. 1 mei van de deskundige ing. Bosch in het geding gebracht.
19.2. BAN Bouw heeft vervolgens een antwoordakte na deskundigenbericht genomen, waarbij zij één productie heeft overgelegd.
19.3. Ten slotte hebben partijen gefourneerd en uitspraak gevraagd. (In het dossier van [Consult] ontbreken de stukken voorafgaande aan het tussenarrest van 7 februari 2012).
20. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
20.1. In de zaak met nr. HD 200.010.297 tussen [geintimeerde] en BAN Bouw heeft het hof bij tussenarrest van 11 mei 2010 aan de deskundige ing.Bosch de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
1.Is naar uw deskundig oordeel het door [Consult] Consult B.V. in opdracht van [geintimeerde] verrichte bodemonderzoek (waarvan de definitieve bevindingen zijn neergelegd in rapport 3, zoals bij brief van 16 mei 2006 aan BAN Bouw toegezonden) conform de NEN 5740-norm verricht?
2.Zo nee, wilt u aangeven op welke punten en in welke omvang daarvan sprake is geweest, met vermelding van de specifieke geschonden passages van de norm?
3.Wilt u bij de beantwoording van voormelde vragen de door Tritium in haar rapport van 22 juni 2006 en in haar brief van 14 november 2006 (prod. 60 en 61 bij conclusie van antwoord/conclusie van eis) vermelde conclusies betrekken?
4.Indien u tot het oordeel komt dat het rapport (op punten) niet conform de NEN 5740-norm is verricht, is zulks dan naar uw mening van invloed geweest op de resultaten van het rapport en zo ja, in hoeverre?
5.Heeft u nog aanvullende opmerkingen die door u in het kader van het opgedragen onderzoek van belang worden geacht?
20.2.In het tussenarrest van 7 februari 2012 in de zaak tussen [geintimeerde] en BAN Bouw heeft het hof naar aanleiding van het door de deskundige uitgebrachte rapport d.d. 3 mei 2011 - welk rapport bij akte van 5 juli 2011 door [geintimeerde] in de onderhavige zaak is overgelegd - als volgt overwogen:
(12.1.1) In zijn eindrapport heeft de deskundige allereerst aangegeven dat hem aanvankelijk (bij de eerste fase van zijn onderzoek) een onvolledig dossier ter beschikking was gesteld, waarin onder meer het door hem te beoordelen onderzoeksrapport van [Consult] (rapport 3) ontbrak. De deskundige heeft evenwel gemeend (zoals door hem in antwoord op de slotvraag 5 vermeld) dat de door het hof gestelde vragen niettemin, door middel van een indirecte beoordeling van het rapport van [Consult], konden worden beantwoord. Hij heeft zich voor deze indirecte beoordeling van het rapport van [Consult] gebaseerd op de conclusies van het (in opdracht van BAN Bouw) door onderzoeksbureau Tritium Advies op 22 juni 2006 verrichte verificatie-onderzoek.
(12.1.2) In zijn conceptrapportage heeft de deskundige naar aanleiding van de vragen 1 tot en met 3 - samengevat - als volgt geantwoord. De deskundige constateert dat in de brief van Tritium van 14 november 2006 naar aanleiding van het verrichte verificatie-onderzoek een zevental afwijkingen van de NEN 5740-norm wordt genoemd, en oordeelt dat het bij de in deze brief genoemde punten inderdaad om afwijkingen van de NEN-norm gaat, waardoor gesteld kan worden dat, “mochten deze punten inderdaad valide zijn, het onderzoek van [Consult] niet volledig conform NEN 5740 is uitgevoerd.”
(12.1.3) In antwoord op vraag 4 antwoordt de deskundige dat niet alle geconstateerde afwijkingen van de norm even kritiek zijn. “De ervaring leert dat bij bodemonderzoeken door veel bureaus vaker wordt afgeweken dan wel niet wordt voldaan aan álle eisen uit de norm. Dit wordt doorgaans door het bevoegd gezag geaccepteerd, mits het ondergeschikte punten betreft dan wel zaken die niet van invloed zijn op de resultaten. In geval een afwijking van de norm aan de orde is, dient dit overigens wel in de rapportage vermeld te worden, inclusief een motivatie waarom is afgeweken van de norm, en de (eventuele) consequenties hiervan.”
Met name het punt (5) dat de boringen bij de ondergrondse tank niet voldoende diep zijn doorgezet is kritisch, aldus de deskundige. “De norm schrijft voor dat de boringen rond de ondergrondse tank tot 0,5 m beneden de onderzijde tank doorgezet dienen te worden , hetgeen doorgaans betekent een vereiste boordiepte van circa 2,5 m - mv .” (…) Er wordt door Tritium (…) getwijfeld of de boringen (…) wel tot 2,5 m - mv zijn doorgezet, en of het filter van de peilbuis bij die ondergrondse tank wel de gerapporteerde lengte heeft. In geval de twijfels terecht zijn, zou het hier in beide gevallen ‘kritische’ afwijkingen betreffen. Via dossieronderzoek is niet na te gaan of (al) deze twijfels terecht zijn, dit zou dan door onderzoek in het veld dienen te geschieden (bijvoorbeeld door het vrijgraven van de door [Consult] geplaatste peilbuis).”
(12.1.4) In de slotparagraaf, onder de kop “Eindconclusie” vermeldt de deskundige vervolgens dat hem na het opstellen van het conceptrapport alsnog het litigieuze rapport van [Consult] ter hand is gesteld, zodat hij dit alsnog heeft kunnen beoordelen. De deskundige vermeldt: “Uit die (nu dus niet meer indirecte) beoordeling blijkt dat nog meer afwijkingen van de norm worden aangetroffen. De reeds hiervoor gemelde afwijkingen, door Tritium gerapporteerd, zijn in een later stadium overigens grotendeels opgelost. Over het niveau van de aanpassingen wordt door Tritium overigens nog steeds getwijfeld, voor deze twijfels worden echter geen overtuigende argumenten aangedragen.
Echter, er blijkt in de bewuste rapportage nog steeds sprake van een kritische afwijking van de onderzoeksnorm:
afwijking gestelde norm
analyse op vluchtige aromaten in een B.4.2.4 Veldmetingen. Bij bemonstering van grond
mengmonster , voor de analyse op vluchtige stoffen wordt gebruik
gemaakt van steekbussen.
Deze afwijking is direct van invloed op de resultaten van het onderzoek, daar middels een niet adequate momentopname of monsterverpakking de gehalten aan verontreiniging onderschat kunnen worden.”
(12.2.) Het hof overweegt dat uit het rapport van de deskundige niet duidelijk is wat de deskundige bedoelt met zijn vermelding in de Eindconclusie dat de eerder in antwoord op vraag 4 vermelde ‘kritische’ afwijkingen (te weten het niet doorzetten van de boringen tot 0,5 m beneden de onderzijde van de tank en de onvoldoende lengte van de peilbuis) “in een later stadium overigens grotendeels zijn opgelost”. Immers staat in de procedure vast dat [Consult] de aanvullende boringen in december 2005 heeft verricht, en dat na het verificatieonderzoek door Tritium van 22 juni 2006 en de brief van 14 november 2006 geen verdere werkzaamheden meer door [Consult] op het betreffende perceel zijn uitgevoerd. Ook BAN Bouw heeft in haar antwoord memorie na deskundigenbericht op deze inconsistentie in het rapport gewezen. Het hof acht het voor een juiste lezing en beoordeling van het deskundigenrapport geraden dat de deskundige zich op dit punt (de gecursiveerde passage) nog nader uitlaat. Daarbij dient met name ook te worden betrokken of - zoals in vraag 4 is verwoord - sprake is van een onderzoek niet conform NEN 5740, terwijl dat ook van invloed is geweest op de in het rapport van [Consult] opgenomen resultaten. Het hof zal bepalen dat de deskundige een nadere toelichting aan het hof uitbrengt.
(12.3.) Het hof heeft voorts kennis genomen van een door [geintimeerde] bij memorie na deskundigenbericht overgelegde brief van 6 juni 2011 van de advocaat van [Consult], met als bijlage een schrijven d.d. 1 juni 2011 van Alcontrol Laboratories, een bureau dat monsters analyseert. Onder verwijzing naar dit schrijven van Alcontrol Laboratories betwist [geintimeerde] dat door [Consult] bij haar onderzoek geen steekbussen zijn gebruikt. Bijgevolg is van een afwijking van de NEN-norm als in de eindconclusie van het deskundigenrapport vermeld geen sprake, aldus [geintimeerde].
Het hof acht het van belang dat de deskundige zich in zijn nader bericht aan het hof ook wat betreft voormelde brief van Alcontrol Laboratories in relatie tot de Eindconclusie van het deskundigenrapport zal uitlaten (…).
20.3.De deskundige heeft bij brief van 1 mei 2012 - welke door [geintimeerde] bij akte van 12 juni 2012 in de onderhavige procedure is ingebracht - als volgt aan het hof bericht:
“Vraag 1
De zinsnede ‘ín een later stadium overigens grotendeels zijn opgelost’ heeft betrekking op de hersteloperatie zoals die door [Consult] door aanvullende boringen op 15 december 2005 is uitgevoerd. Deze hersteloperatie is overigens niet onbetwist, zie hiervoor ook ons eerdere deskundigenbericht en punt 12.4 van het arrest van 7 februari 2012. Aldus is ook niet duidelijk of ook na de hersteloperatie sprake is van een afwijking van de NEN 5740.
Vraag 2
Betwist wordt onze eerder uitspraak omtrent de volgende gerapporteerde kritische afwijking van de onderzoeksnorm NEN 5740:
afwijking gestelde in norm
analyse op vluchtige aromaten in een mengmonster B.4.2.4. Veldmetingen. Bij bemonstering van
grond voor de analyse op vluchtige stoffen wordt
gebruik gemaakt van steekbussen
Onbetwist is dat door [Consult] voor de analyse op vluchtige aromaten een grondmengmonster is samengesteld. De monstername middels steekbussen laat geen samenstelling van mengmonsters toe, daar anders het effect van de steekbussen (ongeroerde monstername) teniet wordt gedaan. Het gestelde in de brief van Alcontrol (…) doet hieraan niets af. Bovendien worden in de brief geen mededelingen gedaan of al dan niet steekbusmonsters zijn aangeleverd, onduidelijk is dus wat de toegevoegde waarde van de inhoud van deze brief voor onderhavige zaak is.“
20.4.Het hof heeft in het heden in de hoofdzaak tussen [geintimeerde] en BAN Bouw gewezen eindarrest (in r.o.16.4.) vastgesteld dat uit het deskundigenrapport van 3 mei 2011 in onderling verband en samenhang met de schriftelijke toelichting van 1 mei 2012 het volgende kan worden geconcludeerd:
(i) de deskundige heeft op basis van het (aanvankelijk slechts aan hem ter beschikking gestelde) verificatierapport van Tritium d.d. 22 juni 2006 als zijn oordeel gegeven dat het bij zes van de zeven door Tritium gesignaleerde afwijkingen in rapport 3 van [Consult] inderdaad om afwijkingen van de NEN 5740-norm gaat, en dat, indien deze punten valide zijn, het onderzoek van [Consult] niet volledig conform de bedoelde NEN-norm is uitgevoerd;
(ii) de door de deskundige geconstateerde afwijkingen van de NEN 5740-norm betreffen:
- drie afwijkingen in het ingevolge de NEN-norm conform NVN 5725 te verrichten vooronderzoek (het ontbreken van een beschrijving van de geraadpleegde informatiebronnen, het ontbreken van het vroegere gebruik van de locatie, en het onttrekken van de topografische coördinatie),
- twee afwijkingen in de uitvoering van het onderzoek (het niet diep genoeg doorzetten van de boringen ter plaatse van de ondergrondse tank, het analyseren van onvoldoende monsters op organische stof en lutumgehalte), en
- een afwijking bestaande in het niet vermelden van de gekozen onderzoeksstrategieën in het rapport van het onderzoek.
(iii) nadat de deskundige kennis had genomen van het litigieuze rapport 3 van [Consult] heeft de deskundige zijn conclusies gehandhaafd, zij het dat de deskundige aanneemt dat het niet diep genoeg doorzetten van de boringen bij de ondergrondse tank, (welke afwijking de deskundige als “kritisch” aanmerkt) inmiddels met de door [Consult] op 15 december 2011 uitgevoerde aanvullende boringen is hersteld; of dit laatste daadwerkelijk het geval is, zal eerst na onderzoek in het veld kunnen worden vastgesteld, aldus de deskundige;
(iv) in aanvulling op voormelde afwijkingen heeft de deskundige nog een zevende afwijking van de NEN-norm geconstateerd, te weten dat de analyse op vluchtige aromaten in een grondmengmonster heeft plaatsgevonden, terwijl de NEN-norm 5740 (in onderdeel B.4.2.4) voorschrijft dat bij bemonstering van grond voor de analyse op vluchtige stoffen gebruik moet worden gemaakt van steekbussen. Deze afwijking, welke door de deskundige als “kritisch” wordt aangemerkt, is direct van invloed op de resultaten van het onderzoek, daar middels een niet adequate momentopname of monsterverpakking de gehalten aan verontreiniging onderschat kunnen worden. In zijn schriftelijke toelichting d.d. 1 mei 2012 heeft de deskundige te kennen gegeven dat de zijdens [geintimeerde] overgelegde brief van Alcontrol Laboratories van 1 juni 2011 niet tot een ander oordeel leidt.
20.5.Het hof heeft in het eindarrest in de zaak tussen [geintimeerde] en BAN Bouw voorts overwogen dat, wanneer het punt van de boringen bij de ondergrondse tank - ter vaststelling waarvan nog verder onderzoek ter plaatse nodig zal zijn - buiten beschouwing wordt gelaten, er in elk geval zes door de deskundige gerapporteerde afwijkingen van de NEN 5740-norm resteren, waarvan er één (de bemonstering ten behoeve van de analyse op vluchtige stoffen) als kritisch wordt aangemerkt. In r.o. 16.11 van dit arrest heeft het hof als zijn oordeel gegeven dat het hof geen aanleiding heeft om aan de juistheid van deze conclusie uit het deskundigenrapport, te twijfelen, dat hetgeen door partijen bij memorie c.q. akte na deskundigenbericht in reactie op het deskundigenbericht is aangevoerd, evenmin aanleiding geeft om van de conclusie uit het rapport af te wijken, met een uitzondering voor de door deskundige vermelde (mogelijke) afwijking op het punt van de voorgeschreven diepte van de boringen bij de ondergrondse tank, en dat het hof derhalve voormelde conclusie van de deskundige, welke het hof ook overtuigend voorkomt, overneemt en tot de zijne maakt.
Het hof heeft geoordeeld dat [geintimeerde] met het uitgebrachte deskundigenrapport niet het bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij (door Van Vleuten) een bodemonderzoek heeft laten verrichten op basis van de NEN 5740-norm, zodat in rechte vaststaat dat [geintimeerde] niet aan zijn verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst d.d. 30 mei 2005 tot het laten uitvoeren van een bodemonderzoek conform de litigieuze NEN-norm heeft voldaan.
20.6.Nu het hof in de hoofdzaak tussen [geintimeerde] en BAN Bouw heeft geoordeeld dat met het uitgebrachte deskundigenrapport is komen vast te staan dat in elk geval sprake is van een zestal afwijkingen van de bewuste NEN-norm, en [geintimeerde] bijgevolg niet heeft bewezen dat hij (ter nakoming van zijn verplichting uit de koopovereenkomst van 30 mei 2005) een bodemonderzoek conform de NEN 5740-norm heeft laten verrichten, is aan de voorwaarde waaronder de vordering van [geintimeerde] in eerste aanleg jegens [Consult] is ingesteld (te weten dat in de procedure tussen [geintimeerde] en BAN Bouw komt vast te staan dat het door [Consult] uitgevoerde bodemonderzoek niet conform de NEN 574-norm is geweest) voldaan.
Derhalve is de rechtbank in het beroepen vonnis van 7 mei 2008 terecht en op goede gronden tot beoordeling van de vordering van [geintimeerde] jegens [Consult] overgegaan.
20.7.De rechtbank heeft in het beroepen vonnis tussen [geintimeerde] en [Consult], nu [Consult] in eerste aanleg niet was verschenen, en tegen haar verstek was verleend, de vordering tot betaling van geleden schade, op te maken bij staat, toegewezen, overwegende dat de vordering voor zover gegrond op toerekenbare tekortkoming van [Consult] de rechtbank voorshands niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Voor zover de vordering door [geintimeerde] is gegrond op onrechtmatig handelen van [Consult], is deze bij gebreke van enige onderbouwing afgewezen.
20.8.Het hof heeft in het tussenarrest van 22 december 2009 geoordeeld dat de grieven in het door [geintimeerde] ingestelde incidenteel appel falen, zodat nog slechts de grieven in het principaal zijdens [Consult] aan de orde zijn.
Zoals in het tussenarrest van 22 december 2009 is overwogen, lenen de grieven zich voor gezamenlijke bespreking, zodat hierna niet op de afzonderlijke grieven zal worden ingegaan.
Wel merkt het hof op dat voor zover [Consult] bij grief 1 heeft gesteld dat uit hetgeen de rechtbank in r.o. 4.5 van het vonnis heeft geoordeeld niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek wel conform de NEN 5740-norm is verricht, dient te falen, nu in de bedoelde overweging kennelijk abusievelijk - hetgeen ook voor [Consult] duidelijk moet zijn geweest - in de een na laatste volzin “niet conform de NEN 5740-norm” staat geschreven terwijl “conform de NEN 5740-norm” is bedoeld.
20.9.Het hof stelt voorop (zoals ook reeds in r.o. 4.8. van het tussenarrest van 22 december 2009 is overwogen) dat, aangezien [geintimeerde] zijn vordering jegens [Consult] heeft gebaseerd op de stelling dat het door [Consult] in opdracht van [geintimeerde] uitgevoerde bodemonderzoek niet conform de NEN 5740-norm is verricht, de bewijslast van die stelling conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op [geintimeerde] rust.
20.10. Het hof heeft in r.o. 4.11 van het arrest van 22 december 2009 voorts overwogen dat, gegeven dat beide appelprocedures zelfstandig dienen te worden beoordeeld en de stukken in de procedure tussen [geintimeerde] en BAN Bouw derhalve niet zonder meer gelding hebben in de onderhavige procedure, en omdat [Consult] belang heeft bij de (wijze van) beoordeling van de vraag of het door haar uitgevoerde bodemonderzoek al dan niet conform de NEN 5740-norm is, het geraden voorkomt dat ook [Consult] zich zou kunnen uitlaten over de door het hof te benoemen deskundige en de aan deze voor te leggen vragen. In het tussenarrest van 11 mei 2010 heeft het hof, mede met inachtneming van hetgeen zijdens [Consult] bij akte naar voren is gebracht, de vraagstelling aan de deskundige geformuleerd, en is bepaald dat het uit te brengen rapport door de deskundige ing. Bosch ook in de onderhavige procedure diende te worden overgelegd. Bij arrest van 7 februari 2012 is vervolgens bepaald dat ook de door de deskundige nog uit te brengen schriftelijke toelichting op zijn rapport in de onderhavige procedure diende te worden overgelegd.
20.11.Het hof overweegt dat, nu het deskundigenrapport van ing. Bosch en de nadere toelichting daarop in de onderhavige procedure zijn ingebracht, hieraan in beginsel door [geintimeerde] jegens [Consult] bewijs kan worden ontleend.
20.12.Aan de orde is thans de vraag of, gegeven hetgeen door [Consult] in appel als bezwaren tegen de bevindingen van de deskundige heeft aangevoerd, ook in de onderhavige procedure is komen vast te staan dat het door [Consult] verrichte bodemonderzoek niet conform de NEN 5740-norm is uitgevoerd.
20.13. Het hof memoreert dat het op basis van het voorliggende deskundigenrapport met de toelichting in de hoofdzaak heeft geoordeeld dat bij het door [Consult] verrichte bodemonderzoek op een zestal punten sprake is van afwijkingen van de NEN 5740-norm, te weten;
- er zijn een drietal afwijkingen in het vooronderzoek (het ontbreken van een beschrijving van de geraadpleegde informatiebronnen, het ontbreken van het vroegere gebruik van de locatie, en het ontbreken van de topografische coördinaten),
- er zijn onvoldoende monsters geanalyseerd op het organische stof en lutumgehalte,
- de gekozen onderzoeksstrategieën worden niet in het rapport van onderzoek vermeld,
- de analyse op vluchtige aromaten heeft in een grondmengmonster plaatsgevonden, terwijl de NEN-norm voorschrijft dat bij bemonstering van grond voor de analyse op vluchtige stoffen gebruik moet worden gemaakt van steekbussen.
Het hof stelt vast dat [Consult] in reactie op het deskundigenrapport met de toelichting alleen de geconstateerde afwijking op het punt van de analyse op vluchtige aromaten heeft weersproken, stellende dat ingevolge de toepasselijke NEN-norm (geldend van 1999 tot 2009) maximaal drie monsters mogen worden gemengd tot een mengmonster, terwijl voorts ingevolge de NEN-norm een onderzoek op vluchtige aromaten in het geheel niet nodig was, aangezien het bij de ter plaatse opgeslagen brandstof om huisbrandolie ging.
20.14.Nu [Consult] de overige vijf in het deskundigenbericht genoemde afwijkingen van de NEN-norm - die door het hof in zijn oordeel zijn overgenomen - niet heeft weersproken, is de conclusie dat het bestaan van die afwijkingen met het overgelegde deskundigenrapport genoegzaam is komen vast te staan, zodat in rechte heeft te gelden dat het door [Consult] in opdracht van [geintimeerde] uitgevoerde bodemonderzoek niet conform de voorschriften als neergelegd in de NEN 5740-norm is verricht.
20.15.Dit betekent dat, nu [geintimeerde] aan zijn vordering jegens [Consult] ten grondslag heeft gelegd dat met [Consult] was overeengekomen dat door [Consult] een bodemonderzoek conform de NEN 5740-norm zou worden verricht, en [Consult] dit niet heeft weersproken, met het voorliggende deskundigenrapport genoegzaam is bewezen dat [Consult], zoals door [geintimeerde] gesteld, in de nakoming van haar overeenkomst met [geintimeerde] is tekortgeschoten. Nu niet is gesteld of gebleken dat die tekortkoming niet aan [Consult] toerekenbaar is, en voorts de mogelijkheid van ten gevolge van de tekortkoming aan [geintimeerde] opgekomen schade aannemelijk moet worden geacht, is de vordering tot veroordeling van [Consult] tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, op goede gronden toegewezen.
20.16.Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat het vonnis van de rechtbank tussen [geintimeerde] en [Consult] gewezen in stand blijft, en [Consult] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal appel zal worden veroordeeld.
20.17.Zoals reeds in r.o. 4.6 van het tussenarrest van 22 december 2009 is overwogen en beslist, zal [geintimeerde] de kosten van het incidenteel appel hebben te dragen.
21. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 7 mei 2008 voor zover tussen [geintimeerde] en [Consult] gewezen;
veroordeelt [Consult] in de kosten van het principaal appel, welke tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] worden begroot op € 303,-- aan verschotten en op € 1.341,-- voor salaris advocaat;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van [Consult] begroot op € 447,-- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 november 2012.