ECLI:NL:GHSHE:2012:BY5012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.103.692
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bewijslast bij schuldbekentenissen tijdens faillissement

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw, waarbij de man in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Roermond. De man, die in deze procedure werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.I.L. Laumans, had zeven grieven ingediend, voornamelijk gericht op de verdeling van onroerende zaken, hypothecaire schulden en een rekening-courantkrediet. De vrouw was in staat van faillissement verklaard, wat complicaties met zich meebracht voor de verdeling van de gemeenschap.

De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2012, waarbij de curator van de vrouw niet aanwezig was. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder proces-verbaal van de eerdere zittingen en brieven van de advocaten. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de man stelde dat de schulden aan verschillende schuldeisers, die in de gemeenschap zouden vallen, niet correct waren behandeld in de eerdere beschikking.

Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot het vaststellen van een regresvordering op de vrouw, omdat deze vordering tijdens het faillissement niet op de gebruikelijke wijze kon worden ingesteld. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank wat betreft de verdeling van de onroerende zaken en de hypothecaire schulden, en bepaalde dat de schulden voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op schuldbekentenissen en de gevolgen van faillissement voor de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 december 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 4 december 2012
Zaaknummer: HV 200.103.692/01
Zaaknummer eerste aanleg: 106684 / FA RK 11-188
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.I.L. Laumans,
tegen
Adrianus Johannes van Bergen q.q., in zijn hoedanigheid van curator van [de vrouw],
kantoorhoudende te Maastricht,
verweerder,
hierna te noemen: de curator van de vrouw,
advocaat mr. M.B. Keus.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 2 maart 2011,
6 april 2011 en 14 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2012, heeft de man zeven grieven aangevoerd en verzocht de beschikking van 14 december 2011 te vernietigen wat betreft de verdeling van de onroerende zaken en de daarbij behorende hypothecaire schulden, de overige schulden en het rekening-courantkrediet en de verdeling hiervan vast te stellen als verzocht in het petitum van het beroepschrift.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 mei 2012, heeft de curator van de vrouw verzocht het verzoek van de man ten aanzien van grief 4 en grief 5 af te wijzen en heeft zij zich voor de overige grieven gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Laumans;
- mr. Keus;
- de vrouw.
De curator is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 juni 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 1 oktober 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de curator van de vrouw d.d. 1 oktober 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 4 oktober 2012;
- de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de man overgelegde schriftelijke verklaring;
- de pleitnotities van mr. Keus.
2.4.1. De brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 4 oktober 2012 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De advocaat van de curator heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben. Gelet enerzijds op de aard en omvang van de stukken en anderzijds op de tijd die voor kennisneming ervan voorafgaand aan de mondelinge behandeling beschikbaar is geweest, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.
2.5. Bij afzonderlijke beschikking van 23 april 2012 heeft het hof op het incidentele verzoek daartoe van de man de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad geschorst van de bij de bestreden beschikking bepaalde, door de man aan de vrouw verschuldigde, overbedelingsuitkering van € 72.625,-. Daarbij heeft het hof de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aangehouden. Het hof zal hierop in deze beschikking beslissen.
3. De beoordeling
In de hoofdzaak
3.1. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en is daarnaast burger van Nigeria. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is naar het oordeel van het hof, gelet op artikel 4 Rv, het geval.
3.2. De rechtbank is ervan uitgegaan dat er tussen partijen een huwelijksgoederengemeenschap bestaat en heeft deze naar Nederlands recht verdeeld. Hiertegen is geen grief gericht, zodat het hof aan te nemen heeft dat sprake is van een huwelijksgoederengemeenschap en deze naar Nederlands recht te verdelen heeft.
3.3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Partijen zijn op 5 januari 1995 met elkaar getrouwd.
ii. Bij beschikking van 2 maart 2011 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
iii. De echtscheidingsbeschikking is op 9 mei 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
iv. Bij vonnis van 4 oktober 2011 is de vrouw in staat van faillissement verklaard.
3.4. Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – de verdeling vastgesteld van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en bepaald dat de man aan de vrouw een overbedelingsuitkering dient te voldoen van € 72.625,-. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat partijen overeengekomen zijn de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] buiten de verdeling te laten en dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat verlaging van het rekening-courantkrediet het gevolg is van door de man gedane stortingen.
3.5. De man kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen.
3.6. De grieven van de man betreffen kort gezegd de volgende onderwerpen:
a) de verdeling van de onroerende zaken en de regeling van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen (grieven 1 en 6);
b) de overbedelingsuitkering (grieven 2 en 7);
c) de schulden genoemd in rechtsoverweging 3.17 van de bestreden beschikking (grieven 3 en 6);
d) de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] (grieven 4 en 6);
e) het rekening-courantkrediet (grieven 5 en 6).
3.7. De curator van de vrouw heeft verweer gevoerd wat betreft de onderwerpen d) en e) en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.8. Ad a) de verdeling van de onroerende zaken en de regeling van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen (grieven 1 en 6); ad b) de overbedelingsuitkering (grieven 2 en 7) en ad c) de schulden genoemd in rechtsoverweging 3.17 van de bestreden beschikking (grieven 3 en 6);
3.8.1. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de wijze van verdelen van de onroerende zaken van partijen, een overbedelingsuitkering en een regeling betreffende de hypothecaire geldleningen en andere schulden vastgesteld.
3.8.2. De man stelt in hoger beroep dat de wijze van verdelen die de rechtbank heeft vastgesteld niet meer uitgevoerd kan worden, omdat de vrouw in staat van faillissement is verklaard. Daarom kan geen overbedelingsuitkering worden vastgesteld en dient nu te worden bepaald dat na verkoop van de onroerende zaken de overwaarde van alle onroerende zaken (de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening) bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld en dat de schulden voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft, aldus de man.
3.8.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De curator van de vrouw heeft uitdrukkelijk geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man betreffende de onderwerpen genoemd onder a), b) en c) en de door de man te dien aanzien ingenomen stellingen zijn door de curator van de vrouw niet betwist. Deze stellingen kunnen het verzochte dragen. Het hof zal het verzochte toewijzen.
3.8.4. Grieven 1, 2, 3, 6 en 7 van de man slagen in zoverre.
3.9. Ad d) de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] (grieven 4 en 6)
3.9.1. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg overeengekomen zijn dat de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] buiten de verdeling zullen blijven.
3.9.2. De man merkt in dit kader op dat partijen tijdens de procedure in eerste aanleg in liquiditeitsproblemen zaten die niet opgelost konden worden, omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Alleen om die reden, zo stelt de man in hoger beroep, heeft hij tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg medegedeeld dat hij bereid was om de verdelingsdiscussie over deze drie schulden te parkeren, met als doel alsnog tot een minnelijke regeling te komen.
3.9.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De stelling van de man dat hij ermee heeft ingestemd de verdelingsdiscussie over de drie genoemde schulden te parkeren met als doel snel tot een minnelijke regeling te komen, is door de curator van de vrouw niet weersproken. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen. Daarmee staat vast dat de afspraak tussen partijen niet meer bestaat.
3.9.4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de drie schulden tot de gemeenschap behoren, heeft de man een drietal schuldbekentenissen overgelegd (productie 3 bij het inleidende verzoek). Daaruit blijkt dat partijen in juni 2000 van [schuldenaar sub 1.] een bedrag van fl. 21.000,-, van [schuldenaar sub 2.] een bedrag van fl. 15.000,- en van [schuldenaar sub 3.] een bedrag van fl. 10.000,- te leen hebben ontvangen en dat zij over de bedragen een rente zullen vergoeden van 6,5% per jaar. Volgens de man is rentevergoeding achterwege gebleven, bedraagt de schuld aan de drie mannen in 2010 in totaal € 40.456,59 en moet dit bedrag nu in de verdeling betrokken worden.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat zij de schuldbekentenissen mede heeft ondertekend. Zij heeft echter verder verklaard dat de inhoud van de schuldbekentenissen onjuist is. Het standpunt van de curator van de vrouw komt erop neer dat partijen niet echt geld geleend hebben en dat de schuldbekentenissen slechts dienden om geld van partijen buiten het zicht van de fiscus te houden. De man heeft dit gemotiveerd betwist.
3.9.5. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv is de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten belast met het bewijs van die feiten. Naar het oordeel van het hof is het daarom aan de curator van de vrouw om het zelfstandig verweer te bewijzen dat de inhoud van de schuldbekentenissen niet klopt en dat partijen geen geld hebben geleend. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de curator van de vrouw (onder meer als bijlage 3 bij het verweerschrift in hoger beroep) een brief overgelegd van [X.] van Administratiekantoor [administratiekantoor], waarin deze verklaart dat de leningen in het leven geroepen zijn en dat de bedragen nooit in werkelijkheid ontvangen zijn. De inhoud van deze brief is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende concreet, zodat de brief ontoereikend bewijs vormt. Verder bewijs ontbreekt. Het door de curator van de vrouw in zijn verweerschrift in hoger beroep gedane bewijsaanbod passeert het hof, aangezien niet duidelijk is welke van zijn stellingen hij zou willen bewijzen en met welke bewijsmiddelen hij dat zou willen doen.
Hiermee staat vast dat de gemeenschap in totaal een bedrag van € 40.456,59 verschuldigd is aan de heren [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.]. Beide partijen dienen deze schuld te dragen, ieder voor de helft.
3.9.6. Grieven 4 en 6 van de man slagen in zoverre.
3.10. Ad e) het rekening-courantkrediet (grieven 5 en 6)
3.10.1. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat uit het door de man overgelegde overzicht niet kan worden opgemaakt dat het rekening-courantkrediet is afgenomen als gevolg van door hem gedane stortingen en heeft bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het rekening-courantkrediet.
3.10.2. De man stelt dat de vrouw in strijd met de gemaakte afspraken niet bijdraagt aan de rente- en aflossingsverplichting van het rekening-courantkrediet, dat hij daarom met privémiddelen op de schuld heeft moeten aflossen en dat hij ter zake een regresvordering heeft op de vrouw van € 5.919,94 tot en met 8 april 2011.
3.10.3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De man verzoekt voor het eerst in hoger beroep, en dus nadat de vrouw in staat van faillissement is verklaard, te bepalen dat hij een regresvordering heeft op de vrouw van € 5.919,94.
Ingevolge artikel 26 van de Faillissementswet kunnen rechtsvorderingen, die de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, gedurende het faillissement tegen de gefailleerde op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding te verificatie. Een vordering tegen de curator of de gefailleerde, gericht op voldoening van een verbintenis, kan door de schuldeiser tijdens het faillissement niet in rechte worden ingesteld. Het hof is daarom van oordeel dat de man in zijn verzoek niet ontvankelijk is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bepleit dat hij het verzoek al in eerste aanleg heeft gedaan, voordat de vrouw in staat van faillissement is verklaard. Het hof volgt de man daarin niet. In het convenant, in zijn inleidende verzoekschrift en in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg valt een regresvordering naar het oordeel van het hof niet te lezen.
Overigens is het hof van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken zijn stelling, dat hij een regresvordering op de vrouw heeft, onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft. Van een regresvordering kan immers eerst sprake zijn als de man meer dan de helft van de gemeenschapsschuld heeft voldaan.
De curator van de vrouw heeft nog aangevoerd dat de man huurpenningen achterhoudt. Aan deze stelling gaat het hof voorbij, aangezien de curator van de vrouw geen verzoek aan zijn stelling heeft gekoppeld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn beide partijen ermee akkoord gegaan dat als peildatum voor het rekening-courantkrediet wordt gehanteerd 21 juni 2010.
3.10.4. Conclusie is dat grieven 5 en 6 van de man in zoverre falen.
3.11. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen wat betreft de verdeling van de onroerende zaken en de regeling van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen, de overbedelingsuitkering, de schulden genoemd in rechtsoverweging 3.17 van de bestreden beschikking en de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] en de verzoeken van de man in hoger beroep dienaangaande toewijzen.
In de hoofdzaak en in het incident
3.12. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep en in het incident compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
4. De beslissing
Het hof:
In de hoofdzaak
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Roermond van 14 december 2011 wat betreft de verdeling van de onroerende zaken en de regeling van de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen, de overbedelingsuitkering, de schulden genoemd in rechtsoverweging 3.17 van de bestreden beschikking en de schulden aan [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.];
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat – na verkoop van de onroerende zaken – de overwaarde van alle onroerende zaken (zijnde de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldleningen) door partijen bij helfte dient te worden gedeeld;
bepaalt dat de navolgende schulden van partijen voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft:
- de schuld aan de broer van de man ad € 12.500,-;
- de schuld aan de ouders van de vrouw ad € 5.000,-;
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 4.] ad € 12.019,30;
- de schuld aan de heer [X.] ad € 1.088,85;
- de schuld aan Security Systems ad € 1.844,50;
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 5.] ad € 22.500,-
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 6.] ad € 1.800,-;
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 7.] ad € 1.500,-;
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 8.] ad € 7.500,-
- de schuld aan de heer [schuldenaar sub 9.] ad € 4.000,-;
- de schulden aan de heren [schuldenaar sub 1.], [schuldenaar sub 2.] en [schuldenaar sub 3.] vermeerderd met de daarover verschuldigde rente tot en met het jaar 2010 ter hoogte van in totaal € 40.456,59;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking dat het rekening-courantkrediet op de peildatum 21 juni 2010 voor rekening van beide partijen komt, ieder voor de helft en dat de rente- en aflossingsverplichting ten aanzien van dit krediet met ingang van 21 juni 2010 door beide partijen dient te worden gedragen, ieder voor de helft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de hoofdzaak en in het incident
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.M. van Etten, mr. C.D.M. Lamers en mr. T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2012.