4.5.1.Het hof zal de grieven van UTB gezamenlijk behandelen.
De vraag waar het in dit kort geding om gaat is of het voorshands aannemelijk is dat [geintimeerde 1.] een pandrecht heeft op de anodes die zich ten tijde van de beslaglegging in de ovens bevonden, zodat zij terecht daarop pandhouderbeslag heeft kunnen leggen, of dat UTB voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijk pandrecht geen sprake is en het gelegde beslag dus niet kleeft.
4.5.2.Het hof overweegt als volgt. Een roerende zaak, die om een bepaalde reden een zodanige eenheid vormt met een andere zaak, dat zij in het goederenrechtelijke verkeer geen eigen leven meer leidt, is bestanddeel van die andere zaak, de hoofdzaak. Het bestanddeel volgt het goederenrechtelijke regime van de hoofdzaak. Voor een rechtsgeldig pandrecht van [geintimeerde 1.] is vereist dat de anodes zelfstandige roerende zaken waren op het moment dat daarop beslag werd gelegd en niet door bestanddeelvorming door de elektrolyseovens waren nagetrokken.
4.5.3.Over de vraag of de ovens zelf op hun beurt zijn nagetrokken door de gebouwen, waarin zij zijn geplaatst, zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. Hiermee is de goederenrechtelijke status van de ovens (roerend of onroerend) voorlopig onzeker gebleven. Dat is naar het voorlopig oordeel van het hof voor de beantwoording van de thans voorgelegde vraag minder relevant. In het ene geval (de ovens zijn niet nagetrokken door het gebouw) zijn op de onderhavige vraag naar de status van de anodes de artikelen 3:4 jo art. 5:14 leden 1 en 3 BW van toepassing; in het andere geval (een roerende en een onroerende zaak) gaat het om de artikelen 3:4 jo art. 5:20 BW. In beide gevallen worden de doorslaggevende criteria voor de eventuele bestanddeelvorming van de anodes in relatie tot de ovens gegeven door artikel 3:4 BW.
4.5.4.Partijen zijn het erover eens dat de anodes uit de ovens verwijderd kunnen worden zonder beschadiging van betekenis aan anodes of ovens. Dit betekent dat in ieder geval geen sprake kan zijn van bestanddeelvorming op grond van artikel 3:4 lid 2 BW.
UTB voert echter aan dat er sprake is van bestanddeelvorming op grond van verkeersopvatting, zoals bepaald in artikel 3:4 lid 1 BW. De kern van het betoog van UTB is dat anodes door verkeersopvatting bestanddeel van de elektrolyseovens zijn geworden omdat deze ovens zonder anodes incompleet zijn en niet kunnen functioneren. Een anode is, aldus UTB, een essentieel onderdeel van het gehele elektrolyseproces dat zich in de ovens afspeelt en een elektrolyseoven bestaat dus ook mede uit anodes.
4.5.5.Zoals UTB terecht opmerkt in de toelichting op haar tweede grief moeten de criteria van artikel 3:4 leden 1 en 2 BW onafhankelijk van elkaar worden beoordeeld op hun toepasselijkheid. Voor de beantwoording van de vraag of de anodes naar verkeersopvatting bestanddeel van de ovens zijn geworden dient onder meer onderzocht te worden wat aan zakelijke oordelen over het betrokken onderwerp leeft in de kring van handelaren in en eigenaars van dergelijke machines (zie parlementaire geschiedenis bij art. 3:4 BW, blz. 72 e.v.) . Voorts zal het hof zo veel als mogelijk aansluiting zoeken bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder bij HR 15 november 1991, NJ 1993, 316 en HR 28 juni 1996, NJ 1997, 397, welke arresten handelden over de bestanddeelvorming van een roerende zaak met een onroerende zaak (terwijl in de onderhavige kwestie niet is komen vast te staan of de ovens zelf roerend of onroerend zijn, vgl. r.o. 4.5.3.).
4.5.6.Niet is komen vast te staan dat de anodeblokken in constructief opzicht zijn afgestemd op de ovens. Door [geintimeerde 1.] is gesteld dat er voor anodes (naar het hof aanneemt is hier bedoeld: anodeblokken) een aparte markt bestaat en dat deze los verhandeld worden. Hierin is een aanwijzing te vinden dat de anodes (anodeblokken, die de anodestangen hebben nagetrokken) geen bestanddeel van de oven zijn geworden. Door UTB is echter gesteld dat de anodestangen, anders dan de anodeblokken, in constructief opzicht op de ovens zijn afgestemd. Door UTB is een groot aantal producties in het geding gebracht met verklaringen afkomstig uit de kring van bij elektrolyseovens betrokkenen, waaruit blijkt dat de anodes bestemd zijn een belangrijke (onontbeerlijke) functie te vervullen in het elektrolyseproces, dat in de ovens plaatsvindt.
4.5.7.Naar het voorlopig oordeel van het hof gaat het dit geval niet om de functie in het algemeen van anodes in het elektrolyseproces, maar is doorslaggevend of de elektrolyseovens in kwestie incompleet zijn zonder deze anodes.
Naar het voorlopig oordeel van het hof kan dat niet gezegd worden. Immers, ondermeer uit de door UTB overlegde verklaringen gebleken dat een hoofdkenmerk van de anodeblokken (de hoofdzaak die de anodestangen heeft nagetrokken) is, dat zij in het elektrolyseproces verbruikt worden. Een relevant onderdeel van de werkzaamheden bij het voormalige Zalco was het vervangen van verbruikte anodeblokken aan anodestangen door nieuwe anodeblokken. Daartoe werd de anode (anodeblok met anodestang) uit de oven gehaald en door een nieuwe vervangen. De oude anode werd door Zalco bewerkt en weer bij de voorraad anodes gevoegd of verhandeld. Er waren ook altijd veel meer anodes in omloop, dan dat er plaatsen daarvoor in de ovens waren.
Naar het voorlopig oordeel van het hof is in dit alles een doorslaggevende aanwijzing te vinden dat de anodes, waarop [geintimeerde 1.] beslag heeft gelegd, geen bestanddeel zijn (geworden) van de ovens. Niet van belang acht het hof daarbij dat de anodes eenvoudig uitneembaar zijn (dat zal bij meerdere onderdelen van de ovens het geval zijn), maar wel dat zij verbruikbare zaken zijn, die worden opgebruikt en dus met enige regelmaat dienen te worden vervangen. De anodes zijn daarnaast onderling zo uitwisselbaar dat zij ook daarom al na plaatsing in de ovens geen bestanddeel van die ovens zijn geworden.