ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6612

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.110.833-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vertragingsvergoeding bij doorlopend krediet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Arenda I B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarbij de rechtbank de gevorderde vertragingsvergoeding over het totaal verschuldigde saldo van een doorlopend krediet had afgewezen. Arenda had op 7 augustus 2008 een kredietovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die in gebreke was gebleven met de betaling van de verschuldigde termijnen. Arenda vorderde betaling van een bedrag van € 18.285,18, vermeerderd met rente, en stelde dat de geïntimeerde op grond van de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden vertragingsvergoeding verschuldigd was over het gehele uitstaande saldo na algehele opeising van het krediet.

Het hof oordeelde dat de vertragingsvergoeding niet alleen verschuldigd is over vervallen en niet betaalde termijnbedragen, maar ook over het gehele uitstaande saldo na algehele opeising. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en kende de vordering van Arenda integraal toe. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de overeengekomen rente, en in de proceskosten van het hoger beroep.

Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) en de voorwaarden waaronder vertragingsvergoedingen kunnen worden gevorderd bij doorlopende kredieten. Het hof bevestigde dat de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden bepalend zijn voor de verschuldigdheid van vertragingsvergoedingen, en dat de kredietnemer na algehele opeising zijn recht op termijnbetaling verliest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.110.833/01
arrest van 18 december 2012
in de zaak van
Arenda I B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. W.R.H. Jager,
tegen
[Geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 juli 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Tilburg gewezen vonnis van 2 mei 2012 tussen appellante
– Arenda – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 715040 CV EXPL 12-3473)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Tegen de niet verschenen [geïntimeerde] is verstek verleend.
2.2. Bij dagvaarding in hoger beroep van grieven heeft Arenda één grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van dat exploot is weergegeven.
2.3. Arenda heeft de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2. In de inleidende dagvaarding van 5 april 2012 heeft Arenda de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 18.285,18, te vermeerderen met de overeengekomen rente, naar (thans) 0,721 % per maand, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck), te berekenen over dat bedrag vanaf 30 maart 2012 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis tot betaling is overgegaan.
4.3. Arenda heeft daartoe gesteld dat zij op 7 augustus 2008 met [geïntimeerde] een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij aan [geïntimeerde] een doorlopend krediet heeft verstrekt, dat [geïntimeerde] ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijnbedrag en ook na in gebreke te zijn gesteld nalatig is gebleven in de volledige nakoming van haar verplichtingen en dat daardoor ingevolge de bepalingen van de kredietakte en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden het saldo van het krediet in zijn geheel opeisbaar is geworden.
Verder heeft Arenda gesteld dat [geïntimeerde] op grond van artikel 34 sub b Wck juncto artikel 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden in geval van verzuim een vertragingsvergoeding over het opgeëiste saldo is verschuldigd, gelijk aan het aan de overeenkomst ten grondslag liggende effectieve rentepercentage.
4.4. [geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
4.5. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de gevorderde hoofdsom (€ 17.262,57) toegewezen. De vanaf 25 juli 2011 over de hoofdsom gevorderde rente (vertragingsvergoeding) heeft de rechtbank enkel toegewezen over de vervallen en niet betaalde termijnbedragen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. [geïntimeerde] is in de proceskosten veroordeeld.
4.6. In rechtsoverweging 2.5 heeft de rechtbank overwogen dat de door Arenda gevorderde rente de in artikel 34 sub b Wck - welke wet op de overeenkomst van toepassing is - genoemde vertragingsvergoeding betreft, die alleen in rekening mag worden gebracht over vervallen en niet betaalde termijnen, indien en voorzover een termijn achterstallig is. Daarom moet volgens de rechtbank de gevorderde vertragingsvergoeding over het ineens in zijn geheel opgeëiste bedrag worden afgewezen en is alleen een vertragingsvergoeding over de vervallen en niet betaalde termijnbedragen, als het mindere, toewijsbaar.
4.7. Met de grief komt Arenda tegen dit oordeel op. Kort gezegd stelt Arenda dat zij wel gerechtigd is een vertragingsvergoeding in rekening te brengen over het totaal verschuldigde saldo van de kredietovereenkomst.
4.8. Het hof oordeelt als volgt.
4.8.1. De in het geding zijnde overeenkomst is een krediettransactie als bedoeld in de Wck. Het betreft een zogenaamd doorlopend krediet. Artikel 34 Wck geeft een limitatieve opsomming van de toegestane vormen van kredietvergoeding. In deze zaak, waar sprake is van een kredietovereenkomst met een variabele kredietvergoeding, zijn enkel de kredietvergoedingen van belang die in artikel 34 worden genoemd onder a en b. De kredietvergoeding onder a is de reguliere kredietvergoeding die verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig het overeengekomen betalingsschema. De kredietvergoeding onder b is de vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer,
na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie: de vertragingsvergoeding.
4.8.2. De kredietvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub a Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 3 van de kredietovereenkomst (productie 1 bij de inleidende dagvaarding): “Contractant betaalt over bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van deze overeenkomst een variabele kredietvergoeding. Deze bedraagt thans per maand 0,941 % ofwel een effectieve rente op jaarbasis van 11,9 % over het saldo.(…)”
De vertragingsvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub b Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 5 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden (productie 2 bij de inleidende dagvaarding): “Indien Contractant 14 dagen na ingebrekestelling tekort blijft komen in zijn verplichting tot betaling, is hij op dagbasis vertragingsvergoeding verschuldigd naar het kredietvergoedingspercentage van deze overeenkomst.”
4.8.3. Na de datum van algehele opeising is [geïntimeerde] de in artikel 5 van de algemene voorwaarden overeengekomen vertragingsvergoeding niet alleen verschuldigd over vervallen en niet betaalde termijnbedragen, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, maar over het gehele uitstaande saldo (waarin begrepen de vervallen en niet betaalde termijnbedragen en de op grond van artikel 3 van de kredietovereenkomst verschuldigd geworden kredietvergoeding). Immers, door de algehele opeising van het uitstaande saldo heeft [geïntimeerde] het recht verloren om in termijnen te betalen en is de overeengekomen kredietverlening geëindigd. Dat betekent dat [geïntimeerde] vanaf de datum van algehele opeising de kredietvergoeding die is overeengekomen in artikel 3 van de kredietovereenkomst niet langer verschuldigd wordt. In plaats van die kredietvergoeding is [geïntimeerde] vanaf de datum van algehele opeising over het hele uitstaande saldo de vertragingsvergoeding verschuldigd, welke vergoeding overigens berekend wordt op basis van hetzelfde percentage als dat van de kredietvergoeding.
Het hof merkt nog op dat het arrest van dit hof van 4 december 1995 (LJN: AB 8970) waarnaar Arenda verwijst, een andere situatie betreft dan in dit geval aan de orde. In die situatie ging het over een persoonlijke lening, terwijl het hier een doorlopend krediet betreft.
4.8.4. Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven voorzover daarbij de vordering van Arenda is afgewezen. Het hof zal de vordering – die noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt – alsnog integraal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep. Voor de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis – met uitzondering van de beslissing over de proceskosten – integraal vernietigen en opnieuw recht doen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de beslissing over de proceskosten;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Arenda te betalen een bedrag van € 18.285,18, vermeerderd met de overeengekomen rente naar (thans) 0,721 % per maand, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wck, te berekenen over dat bedrag vanaf 30 maart 2012 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing over de proceskosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Arenda tot aan deze uitspraak begroot op € 1.913,97 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, C.W.T. Vriezen en
J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2012.