Parketnummer : 20-003404-11
Uitspraak : 21 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 september 2011, parketnummer 01-825598-10, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-825695-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van:
1. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd, en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen, meermalen gepleegd”
2. “medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”
3. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd”
4. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor vijf benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet gericht te zijn tegen de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van incident 17.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 830,00 subsidiair 16 dagen hechtenis;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 1.937,50 subsidiair 30 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 830,00;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.937,50.
Voorts heeft de advocaat-generaal subsidiair, te weten voor het geval dat het hof aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zou opleggen, gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- bepleit dat aan verdachte niet de maatregel van TBS met dwangverpleging mag worden opgelegd;
- bepleit dat aan verdachte niet een combinatie van terbeschikkingstelling met een straf kan worden opgelegd;
- bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf tussen de 2 en 4 jaren zal worden opgelegd;
- bepleit dat de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 1], [benadeelde 4], [benadeelde 2] en [benadeelde 5] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen;
- zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals) opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten (een) zich in of in de nabijheid van theater Het Speelhuis aanwezige perso(o)n(en) te duchten was en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) zich in de nabijheid van die (papier)container bevindend(e) gebouw(en), te duchten was, en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter, wit,
[kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten een zich in de nabijheid van die auto bevindende persoon/fietser en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten (een) andere in de nabijheid van die Volkswagen geparkeerde auto('s), te duchten was, en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor terrasmeubilair en/of gebouwen te duchten was, en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een overkapping/carport(s) geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken], kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten een of meer zich in boven die overkapping/carport(s) bevindende woningen bevindende personen te duchten was en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen bevindende goederen te duchten was en/of (een) in de nabijheid van die Peugeot geparkeerde andere auto('s), en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een of meer andere op dat parkeerterrein geparkeerde personenauto('s), te duchten was;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 5) op/aan het Speelhuisplein een (papier)container, geheel of ten dele toebehorende aan Het Speelhuis, en/of
- (incident 15) op de Helmondselaan een personenauto (Volkswagen Transporter, wit,
[kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- (incident 13) op de Markt (bij café/restaurant De Waard) een parasol, geheel of ten dele toebehorende aan Restaurant De Waard, en/of
- (incident 16) op de Matthijs Vermeulenstraat een personenauto, merk Peugeot,
[kenteken], kleur grijs, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], en/of
- (incident 18) een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto Peugeot (306, blauw, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 1],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan in elk geval een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (dit) deze goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
2.
hij op of omstreeks 08 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, (meermaals) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 2) op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand/café, te duchten was, en/of
- (incident 10) op de Torenstraat een personenauto Citroen (AX First Class, groen,
[kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) zich in de nabijheid van die auto bevindende andere geparkeerde auto(’s) te duchten was;
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 2) op De Wiel een parasol (t.w.v. omstreeks 800 euro), en/of
- (incident 10) op de Torenstraat een personenauto Citroen (AX First Class, groen,
[kenteken]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 4], en/of
- [benadeelde 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze parasol en/of personenauto in brand te steken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermaals) opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel (type Kadett, rood, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde andere auto('s) te duchten was, en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw, [kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (een) in de nabijheid van die auto geparkeerde (andere) auto('s) te duchten was;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- (incident 8) op de Torenstraat een personenauto Opel (type Kadett, rood, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], en/of
- (incident 9) op de Torenstraat een personenauto Suzuki (Alto, blauw, [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze (dit) goed(eren) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
4. primair
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- (incident 7) een in de Torenstraat geparkeerd staande personenauto merk
Opel Frontera-B Van ([kenteken]) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor andere ter plaatse geparkeerd staande auto's te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk
Opel Fontera-B Van ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4. primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot het oordeel te geraken dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 in de gemeente Helmond tezamen en in vereniging met een ander meermaals opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur
- aan het Speelhuisplein een papiercontainer in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in theater Het Speelhuis aanwezige personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een zich in de nabijheid van die papiercontainer bevindend gebouw, te duchten was, en
- op de Markt bij restaurant De Waard een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor terrasmeubilair, te duchten was, en
- op de Matthijs Vermeulenstraat een onder een overkapping geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, [kenteken], kleur grijs, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten zich in boven die overkapping bevindende woningen bevindende personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en de zich in die woningen bevindende goederen te duchten was en in de nabijheid van die Peugeot geparkeerde andere auto's,
en
hij in de periode van 16 november 2010 tot en met 17 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk
- op de Helmondselaan een personenauto, Volkswagen Transporter, wit, [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 1], en
- een op een parkeerterrein gelegen aan de Torenstraat geparkeerde personenauto, Peugeot 306, blauw, [kenteken], toebehorende aan [benadeelde 1],
heeft beschadigd door deze goederen in brand te steken;
2.
hij op 08 november 2010 in de gemeente Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur op De Wiel een parasol in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor een zich in de directe nabijheid van die parasol gelegen pand, te duchten was,
en
hij op 08 november 2010 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk op de Torenstraat een personenauto Citroen AX First Class, groen, [kenteken], toebehorende aan [benadeelde 4],
heeft vernield door deze personenauto in brand te steken;
3.
hij in de periode van 3 november 2010 tot en met 4 november 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk
- op de Torenstraat een personenauto Opel, type Kadett, rood, [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 5], heeft vernield door dit goed in brand te steken en
- op de Torenstraat een personenauto Suzuki Alto, blauw, [kenteken], toebehorende aan [benadeelde 2], heeft vernield of beschadigd door dit goed in brand te steken;
4.
hij op 24 oktober 2010 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk Opel Fontera-B Van (61-VR-KR), toebehorende aan [benadeelde 5], heeft vernield door deze in brand te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Het onder 4. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
A.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven – het medeplegen van vier brandstichtingen, het medeplegen van het vernielen of beschadigen van vijf auto’s en het vernielen van één auto.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het beroepen vonnis ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel zal bevestigen. Subsidiair, te weten voor het geval dat het hof aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zou opleggen, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat aan verdachte:
- niet de maatregel van TBS met dwangverpleging mag worden opgelegd, aangezien er geen beoordeling is van het noodzakelijke causale verband tussen psychische stoornis en delict noch het causale verband tussen psychische stoornis en gevaarlijkheid van verdachte;
- niet een combinatie van terbeschikkingstelling met een straf kan worden opgelegd;
- een gevangenisstraf tussen de 2 en 4 jaren zal worden opgelegd.
B.1
Het hof ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, eventueel in combinatie met een straf. Daarbij stelt het hof voorop dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, ter terechtzitting in hoger beroep alsmede in het Pieter Baan Centrum heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens. Het hof ziet daarin aanleiding om bij de beantwoording van voormelde vraag acht te slaan op (in een andere strafzaak) opgemaakte rapporten die langer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn gedagtekend.
B.2
Het hof heeft het allereerst in aanmerking genomen de inhoud van dat de verdachte betreffend rapport, d.d. 7 februari 2009, opgemaakt door drs. K. Bertens, klinisch psycholoog, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusies en adviezen van voornoemde deskundige:
“Differentiaal diagnostische overwegingen
Onderzochte functioneert intellectueel op een zwakbegaafd niveau. De kans op overschatting is aanwezig, ook omdat onderzochte daarnaast weinig zicht lijkt te hebben op zijn eigen beperkingen. Vanwege de zwakbegaafdheid is er een verminderd probleemoplossend vermogen. Verder is het voor onderzochte moeilijk overzicht te houden in meer complexe situaties. De verstandelijke beperkingen hebben invloed op het dagelijks functioneren.
In het contact is hij amicaal en voelt niet goed sociale grenzen aan. Dit levert ook problemen op in de omgang met anderen en het inschatten of mensen het goed of slecht met hem voor hebben. Onderzochte is niet kritisch hierin en komt makkelijker dan een ander in de problemen. Het reflecteervermogen over eigen gedrag, wensen en behoeften is nihil. Onderzochte heeft een naïeve houding. In het contact met anderen ligt de kans op de loer dat er misbruik van hem gemaakt wordt. Hij zal dit zelf niet makkelijk in de gaten hebben. De behoefte aan spanning en de beperkte controlemechanismen maken de kans op roekeloos gedrag groot.
Forensisch psychologische beschouwing
Uit het onderzoek komt naar voren dat er sprake is van een ontwikkelingsstoornis, te weten zwakbegaafdheid.
De diagnose zwakbegaafdheid beperkt zich niet tot het intellectueel functioneren. Daarnaast is er bij onderzochte ook sprake van problemen in de volgende levensgebieden: financiën, zelfstandig wonen, zelfstandig beslissingen nemen, vrije tijdsbesteding en werk. Onderzochte heeft moeite met het overzien van de consequenties van zijn eigen handelen, daarnaast is hij impulsief te noemen. Dit heeft zeker gespeeld tijdens het (het hof: toen) ten laste gelegde bij het in brand steken van papieren materialen in het leegstaande pand. Dat onderzochte toch enig inzicht gehad moet hebben in de betrokken situatie blijkt naar de mening van ondergetekende uit de opmerking: ‘Er was toch niemand in het pand’. Op adequate wijze identificeert hij hier dat het in brand steken van gordijnen etc. gevaar voor personen met zich meebrengt.
Men kan hem beschrijven als een ‘volger’, met weinig eigenheid en meer dan gemiddeld op zoek naar spanning.
Dit laatste lijkt ook in het ten laste gelegde een rol van betekenis gespeeld te hebben. Voorafgaand aan het (het hof: toen) ten laste gelegde was er immers sprake van verveling bij zowel onderzochte als bij beide medeverdachten. Brandstichten in een leegstaand pand kan gezien worden als een manier om de behoefte aan ‘thrill’ in de weinig aantrekkelijke situatie van verveling te bevredigen. Op verzoek van een van de medeverdachten is betrokkene (het hof: toen) vervolgens mee naar het leegstaande pand gegaan. Dit past op zich genomen goed bij de hierboven beschreven persoonlijkheidsopmaak van onderzochte. Hij neemt zelf weinig initiatief, maar is makkelijk volgend bij de verzoeken van anderen. Impulsiviteit speelde waarschijnlijk een rol van betekenis op het moment dat er naar zijn aansteker werd gevraagd en het vuur aangestoken werd. Onderzochte lijkt het gedrag als het ware ‘gekopieerd’ te hebben, zonder de consequenties hiervan volledig te overzien.
Een risico is verbonden aan het feit dat de behoefte aan spanning en de impulsiviteit bij onderzochte de kans op roekeloos gedrag groter dan gemiddeld maken. Mocht er sprake zijn van sociale druk vanuit een ander individu of groep, dan kan onderzochte vanwege zijn problemen met afgrenzing en geneigdheid anderen te volgen mogelijk opnieuw de fout in gaan. Vanwege de verstandelijke beperking en het hieruit volgend beperkte leervermogen, is de kans klein dat onderzochte van de situatie en de consequenties hiervan heeft geleerd.”
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffend rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie:
Pieter Baan Centrum, d.d. 25 juli 2011, opgemaakt door J.B. Seinen, klinisch psycholoog, en T. Zandi, psychiater, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen:
“Psychologisch onderzoek
Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek consequent geweigerd. De individuele ‘face to face’ contacten met hem waren zowel per keer als in totaliteit dermate kort dat van een eigenstandig onderzoek niet of nauwelijks gesproken kan worden. In deze korte contacten maakte betrokkene een verstandelijk beperkte indruk en kwam hij emotioneel vlak over. Deze indrukken komen overeen met de bevindingen van eerdere
Pro Justitia rapportage. Wat het verstandelijk niveau van betrokkene betreft, zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de in deze rapporten keer op keer bevestigde diagnose van zwakbegaafdheid. Opvallend in de beschreven resultaten van eerder intelligentieonderzoek is de discrepantie tussen de zogenaamde performale en verbale intelligentiecomponent ten faveure van de laatste. Dit betekent dat de kans groot is dat betrokkene op basis van zijn verbale presentatie in feite wordt overschat.
Uit de beschikbare informatie en de huidige bevindingen van de groepsobservatie blijkt betrokkenes verhoogde structuurbehoeftigheid; betrokkene hecht aan een vaste dagelijkse regelmaat en functioneert dan relatief goed. Bij doorbreking van deze vaste structuur, zo suggereert de dossierinformatie, raakt betrokkene ontregeld, is er sprake van alcoholgebruik en antisociaal gedrag. Zijn relatief probleemloze functioneren binnen een beschermende structuur is passend bij zijn zwakbegaafdheid.
Psychiatrisch onderzoek
Betrokkene heeft het psychiatrisch onderzoek van meet af aan consequent geweigerd.
Op basis van de observaties van betrokkene op de afdeling in combinatie met de korte contacten die onderzoeker met betrokkene had, kunnen wij de bevindingen van eerdere
Pro Justitia rapportage wat betreft zijn zwakbegaafdheid onderschrijven.
Forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling
Betrokkene heeft consequent geweigerd mee te werken aan het onderzoek van de psychiater, de psycholoog en de milieurapporteur.
Wij kunnen op basis van de korte contacten met betrokkene en de observaties van de groepsleiding van zijn functioneren op de afdeling, de in een eerder Pro Justitia rapportage gestelde diagnose van zwakbegaafdheid, met aan zekerheid grenzende stelligheid onderschrijven. Wellicht (deels) hiermee samenhangend is zijn geconstateerde behoefte aan structuur.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het, bij gebrek aan voldoende onderzoek, niet mogelijk is een deskundig onderbouwd diagnostisch oordeel te vellen over betrokkene met uitzondering van de conclusie dat er sprake is van zwakbegaafdheid, en dus een gebrekkige ontwikkeling.”
Het hof volgt deze conclusies en adviezen van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
B.3
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven zoals deze naar voren komt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2012. Daaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld, onder meer ter zake van het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
C.
Het hof stelt op grond van voormelde rapporten vast dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten in ieder geval een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, te weten: zwakbegaafdheid.
D.
Op grond van het vorenstaande is het hof overtuigd van de noodzaak tot een behandeling binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de door verdachte begane feiten zoals bewezen verklaard onder 1. en 2., voor zover het betreft het handelen in strijd met artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving meer dan vier jaren gevangenisstraf is gesteld.
Voorts is uit voornoemde rapporten en adviezen gebleken dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Daarbij betrekt het hof dat uit het hierboven weergegeven rapport van deskundige Bertens kan worden afgeleid dat uit verdachtes gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens een recidiverisico voortvloeit, terwijl dat recidiverisico zich inmiddels ook heeft verwezenlijkt nu de bewezen verklaarde feiten zijn begaan na het opstellen van het rapport door deskundige Bertens en verdachtes veroordeling ter zake van het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Tevens slaat het hof daarbij acht op de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten door verdachte niet op één tijdstip doch op meerdere tijdstippen gedurende een periode van ongeveer vier weken zijn begaan, alsmede de omstandigheid dat deze feiten zijn begaan gedurende de proeftijd van de eerdere veroordeling ter zake van het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De stelling van de raadsvrouwe dat voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling een causaal verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de bewezen verklaarde feiten vereist is, vindt geen steun in het recht.
Het hof zal daarnaast tevens bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu het van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Het hof merkt in dat verband op dat ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde, voor zover het betreft het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd, sprake is van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
E.1
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat gelet op de inleidende aantekeningen terzake TBS in het Wetboek van Strafrecht (het hof begrijpt: Tekst & Commentaar Strafrecht, inleidende opmerkingen terzake TBS, aantekening 8) aan verdachte niet een combinatie van terbeschikkingstelling met een straf kan worden opgelegd, aangezien verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, nu de gedragsdeskundigen zich onthouden van advies.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof vindt het verweer geen steun in het recht. Slechts indien verdachte als ontoerekeningsvatbaar zou moeten worden aangemerkt en de bewezen verklaarde feiten niet aan hem zouden kunnen worden toegerekend, zou hem gelet op het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht geen straf kunnen worden opgelegd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aangezien het hof, zoals hiervoor overwogen, verdachte strafbaar zal verklaren voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Gelet daarop staat het het hof, mede gelet op artikel 37a, tweede lid, van het
Wetboek van Strafrecht, vrij om naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege al dan niet een straf op te leggen.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
E.2
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin door het onder 1. bewezen verklaarde gevaar is veroorzaakt voor het leven van personen;
- de mate waarin door het onder 1. en 2. bewezen verklaarde gevaar is veroorzaakt voor de algemene veiligheid en de bezittingen van burgers;
- de omstandigheid dat het hier gaat om feiten, namelijk brandstichtingen op of aan de openbare weg, die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen;
- de mate waarin de bewezen verklaarde feiten schade hebben veroorzaakt aan de eigenaren van de (gedeeltelijk) verbrande goederen dan wel betrokken verzekeraars heeft belast, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten worden veroorzaakt aan de gedupeerden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2012, waaruit blijkt dat hij eerder ter zake een soortgelijk misdrijf door de strafrechter is veroordeeld;
- de inhoud van de hiervoor genoemde deskundigenrapporten;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft wat betreft de duur van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. In verband daarmee heeft het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren tot uitgangspunt genomen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Gelet daarop kan niet worden volstaan met een straf als opgelegd door de eerste rechter.
Schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
a. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 700,00.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 700,00.
b. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde 4] als gevolg van het onder 2. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 500,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 500,00.
c. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde 2] als gevolg van het onder 3. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 750,00.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van € 750,00.
Vorderingen van de benadeelde partijen
a. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 830,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 700,00.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het bedrag van € 700,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
b. De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 800,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op € 500,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van voormelde vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
c. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het
Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 2.875,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 3. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op € 750,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van voormelde vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
d. De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 103,46. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
e. De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 3.406,22. Voorts heeft de benadeelde partij zich ter terechtzitting in eerste aanleg mondeling gevoegd ter zake van een bedrag van
€ 150,00. De vordering van de benadeelde partij bedroeg in eerste aanleg derhalve
€ 3.556,22. Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 150,00.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2011 heeft de benadeelde partij na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman zich mondeling gevoegd ter zake van het bedrag van € 150,00 wegens het niet uitgekeerd krijgen van het eigen risico.
Artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering luidde ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg van 19 augustus 2011 als volgt:
“1. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde partij.
2. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.”
Gelet daarop heeft de voeging ter zake van het bedrag van € 150,00 te laat plaatsgevonden, zodat de benadeelde partij in haar vordering, voor zover in hoger beroep aan de orde,
niet-ontvankelijk is.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2011, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 april 2009 onder parketnummer 01-825695-08 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, van oordeel, dat
– nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt – de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3. en
4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 700,00 (zevenhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3. bewezen verklaarde tot het bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te 's-Hertogenbosch van 1 april 2009, parketnummer 01-825695-08, te weten van: een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. W.J. Kolkert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 21 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.