Parketnummer : 20-002429-12
Uitspraak : 27 december 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
te 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 6 juli 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-812514-11 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, Huis van Bewaring De Torentijd te Middelburg.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft voorts op de vordering van de benadeelde partij beslist en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord bepleit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Roosendaal ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Roosendaal een wapen van categorie II of III, te weten een pistool of een revolver, en/of munitie van categorie II of III, te weten meerdere patronen (kaliber 6.35mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat er een periode is aan te wijzen waarin ‘kalm beraad’ heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft bij zijn ouders uitlatingen gedaan in de trant van ‘ik ga hem pakken’. Vervolgens is verdachte, voorzien van een vuurwapen, van het huis van zijn ouders naar het café gelopen waar [slachtoffer] zich bevond. In het café is verdachte direct op [slachtoffer] toegelopen en heeft hem toegeroepen ‘ik maak je af’. Vervolgens of tegelijkertijd heeft verdachte meermalen op [slachtoffer] geschoten. Dit handelen van de verdachte rechtvaardigt de conclusie dat hij heeft gehandeld met voorbedachte raad, aldus de advocaat-generaal.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot het oordeel dat verdachte zou hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voorts overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 30 januari 2012 verklaard dat hij op het slachtoffer [slachtoffer] in café [naam café] heeft geschoten. Hij verklaarde voorts dat hij eerder die avond naar café [naam café] was gegaan op uitnodiging van zijn neefje [neef verdachte], dat ze daar wat hadden gedronken en dat hij op een bepaald moment zag dat [slachtoffer] het café binnenkwam. Hierop raakte hij, naar eigen zeggen, in paniek aangezien hij al eerder problemen had gehad met [slachtoffer], die hij ooit ernstig letsel heeft toegebracht. Vervolgens is hij naar de woning van zijn ouders gerend en heeft hij van zijn vader [vader verdachte] een vuurwapen gekregen. Verdachte is teruggegaan naar het café; hij heeft daar op het slachtoffer [slachtoffer] geschoten omdat hij op dat moment dacht dat het slachtoffer hem zou neerschieten, aldus verdachte.
Het hof is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, met de verdediging maar anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Volgens het hof bestaan onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte voorafgaande aan het incident op 22 januari 2011 het plan heeft opgevat om [slachtoffer] te doden. De verklaring van verdachte dat hij in paniek raakte op het moment dat hij [slachtoffer] het café binnen zag komen acht het hof, gelet op de voorgeschiedenis tussen [slachtoffer] en verdachte en hetgeen in het GGZ rapport d.d. 14 september 2010 van [rapporteur] met betrekking tot de geestelijke gezondheidstoestand van verdachte is opgenomen, niet hoogst onaannemelijk. Uit dit rapport volgt immers dat verdachte na zijn detentie in 2008 somber en angstig was en bovendien bang om [slachtoffer] weer tegen te komen. Het hof kan niet uitsluiten dat verdachte, nadat hij [slachtoffer] café [naam café] zag binnenkomen, naar de woning van zijn ouders is gegaan en vandaar het vuurwapen heeft meegenomen om [slachtoffer] bang te maken en uit het café te verdrijven – zoals verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – vervolgens terug naar het café is gegaan en daar in een plotselinge gemoedsopwelling gericht op [slachtoffer] heeft geschoten.
Het hof betrekt in dit oordeel de persoonlijkheid van de verdachte, zoals zij uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder deze omstandigheden niet worden aangenomen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap te geven. Een moment van kalm beraad en rustig overleg acht het hof onder deze omstandigheden niet bewezen.
Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 22 januari 2011 te Roosendaal ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 januari 2011 te Roosendaal een wapen van categorie II of III, te weten een pistool, en munitie van categorie II of III, te weten meerdere patronen (kaliber 6.35mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen is voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, sub a van die wet.
Het bewezen verklaarde onder 2 ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie is voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] alsmede op het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in een café vijf kogels in het bovenlichaam van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] heeft geen enkele kans gehad om zich tegen het geweld van verdachte te verdedigen. Zelfs op het moment dat [slachtoffer] probeerde te vluchten voor het vuurwapengeweld van verdachte, bleef verdachte schieten. Het was slechts een gelukkig toeval dat [slachtoffer] de agressieve en gevaarzettende handelwijze van verdachte heeft overleefd.
Naar het oordeel van het hof kan in het onderhavige geval niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft voorts ten bezware van de verdachte acht geslagen op de mate waarin een feit als het bewezen verklaarde feit in de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg pleegt te brengen, op de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot ernstig blijvend lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer] en op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict, te weten een poging moord, begaan ten opzichte deze zelfde [slachtoffer] naar eigen zeggen van de verdachte, onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof rekent het de verdachte aan dat deze eerdere veroordeling hem niet heeft weerhouden van het wederom plegen van een dergelijk ernstig strafbaar feit.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.207,51,-- (incl. € 768,-- kosten rechtsbijstand). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.505,88,-- . Voor het overige deel is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht de gevorderde materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 798,88,-- (bestaande uit de kosten voor een blouse van € 140,--, reiskosten € 24,48 en € 14,40, ziekenhuis daggeldvergoeding € 260,-- en huishoudelijke hulp € 360,--).
Voorts is het hof van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, naar maatstaven van billijkheid, gelet op de bovenomschreven ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, toewijsbaar is tot een bedrag van € 7.500,--.
Verdachte is tot vergoeding van voornoemde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof heeft daarbij wat betreft de kosten in eerste aanleg acht geslagen op het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken. In de onderhavige zaak kunnen voor de procedure in eerste aanleg 2 punten worden toegekend, te weten een punt van het door de raadsman indienen van het voegingsformulier en een punt voor het door de raadsman bijwonen van de terechtzitting. Gelet daarop is een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg ter hoogte van € 768,-- toewijsbaar.
Van hetgeen in beslag is genomen en niet is teruggegeven, zal de teruggave aan de vader van verdachte [vader verdachte] worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. poging tot doodslag;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan vader van verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 Stk Slagwapen Kl: bruin.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van € 8.298,88 (achtduizend tweehonderdachtennegentig euro en achtentachtigcent) bestaande uit € 798,88 (zevenhonderdachtennegentig euro en achtentachtigcent) materiële schade en € 7.500,-- (zevenduizenvijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 768,--.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 8.298,88 (achtduizend tweehonderdachtennegentigeuro en achtentachtigcent) bestaande uit € 798,88 (zevenhonderdachtennegentig euro en achtentachtigcent) materiële schade € 7.500,-- (zevenduizenvijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. J.M. Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier,
en op 27 december 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.