4.7.Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of een opzegging van een arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt vanwege het zogenoemde gevolgencriterium (artikel 7:681, tweede lid, sub b, BW) – waarop [appellante] zich beroept – maatstaf is of, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Daarbij dienen alle omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden in aanmerking te worden genomen. Nadien intredende omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering als bedoeld in artikel 7:681, eerste lid, BW. Daartoe dienen bijzondere omstandigheden te worden gesteld en zo nodig bewezen, die in de kern inhouden dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
4.7.1.Het hof ziet voorts aanleiding – nu partijen dat in hun debat (enigszins) lijken te miskennen – voorop te stellen dat de lengte van het dienstverband van een werknemer bij de opzeggende werkgever niet doorslaggevend is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium. Ook het feit dat bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met andere werknemers een voorziening is getroffen door de werkgever (zoals in dit geval bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [medewerkster 1.]) is niet doorslaggevend. Doorslaggevend zijn de op dat moment redelijkerwijs voorzienbare gevolgen (schade) die de opzegging met zich brengt voor de individuele werknemer wiens arbeidsovereenkomst wordt opgezegd. De lengte van het dienstverband en de wijze waarop met andere ontslagen werknemers is omgegaan zijn wel omstandigheden die bij de beoordeling van de gestelde kennelijke onredelijkheid relevant (kunnen) zijn.
4.7.2.Het hof acht de volgende omstandigheden relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging.
4.7.3.Met betrekking tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [appellante] kan worden vastgesteld dat deze heeft plaatsgevonden in verband met bedrijfseconomische omstandigheden, welke (expliciet) niet worden betwist door [appellante] (dagvaarding eerste aanleg sub 4). Uitgangspunt is derhalve dat [notarissen] Notarissen terecht heeft besloten tot inkrimping van haar personeelsbestand in verband met de verslechterende resultaten van haar onderneming. Dat laat echter onverlet dat de reden van de opzegging geheel is gelegen in haar risicosfeer, nu niet gesteld is dat [appellante] op enigerlei wijze een verwijt valt te maken met betrekking tot de beëindiging van het dienstverband.
Duur dienstverband, leeftijd bij einde dienstverband, wijze functioneren
4.7.4.Voorts kan worden vastgesteld dat [appellante] ten tijde van de opzegging 53 jaar oud was alsmede dat zij op dat moment tien jaar en negen maanden bij [notarissen] Notarissen (althans eerst bij haar rechtsvoorganger) in dienst was. De omvang van haar dienstverband was 17,5 uur per week, waarmee zij een salaris van € 985,-- bruto per maand verdiende. Gedurende het dienstverband heeft zij goed, althans voldoende gefunctioneerd, zo moet uit de stellingen van [notarissen] c.s. (memorie van antwoord pagina 15) worden afgeleid.
Kansen op de arbeidsmarkt
4.7.5.Het hof neemt voorts aan dat de kansen c.q. mogelijkheden van [appellante] op de arbeidsmarkt matig waren. [appellante] heeft die door haar (ook) in eerste aanleg ingenomen stelling in hoger beroep van afdoende onderbouwing voorzien door het overleggen (als productie 1 bij memorie van grieven) van het rapport van een door de heer [register-arbeidsdeskundige], register-arbeidsdeskundige (hierna: ‘[register-arbeidsdeskundige]’) uitgevoerd arbeidsdeskundig onderzoek. Daarmee heeft [appellante], in hoger beroep, aan haar stelplicht op dit punt voldaan. In dat rapport wordt (op pagina 6 onder V) verwezen naar van de heer [arbeidsmarktspecialist], arbeidsmarktspecialist van het UWV (hierna: ‘[arbeidsmarktspecialist]’), verkregen gegevens met betrekking tot arbeidsmarktontwikkelingen vanaf 2009. Uit de gegevens van [arbeidsmarktspecialist] volgt, samengevat weergegeven, dat een oudere werknemer die in de WW belandt relatief moeilijk een nieuwe baan zal kunnen vinden alsmede dat dit op het moment van het ontslag ook (reeds) het geval was. Dit is met betrekking tot de situatie van [appellante] ten tijde van het ontslag een relevante, en naar het oordeel van het hof ook voor [notarissen] Notarissen redelijkerwijs voorzienbare, omstandigheid. Daarbij komt dan nog het onbetwiste eenzijdige arbeidsverleden van [appellante]. Dat zij in de periode dat zij werkzaam was bij [notarissen] Notarissen in enigerlei mate relevante bijscholing heeft gekregen, is niet gesteld of gebleken.
4.7.6.In het rapport van [register-arbeidsdeskundige] wordt voorts (op pagina’s 4 tot en met 6) gewezen op de bij [appellante] aanwezige duurzame medische beperkingen als vastgesteld door de heer [medewerker van Fura Verzuimaanpak] van Fura Verzuimaanpak (hierna: [medewerker van Fura Verzuimaanpak]’). Schoonhoff heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De bij [appellante] aanwezige beperkingen leiden, naar het oordeel van [register-arbeidsdeskundige], tot een geringere kans dat door [appellante] nieuw werk zou kunnen worden gevonden. Het hof neemt dat op grond van de rapportage van [register-arbeidsdeskundige] aan, doch is van oordeel dat die omstandigheid niet aan [notarissen] kan worden tegengeworpen. Door [appellante] is niet gesteld dat haar beperkingen zijn toegenomen als gevolg van de bij [notarissen] uitgevoerde werkzaamheden. Evenmin is gesteld of gebleken dat de beperkingen hebben geleid tot verminderde inzetbaarheid van [appellante] of een bovengemiddeld ziekteverzuim. In de rapportage van [register-arbeidsdeskundige] is ook vermeld (pagina 4) dat [appellante] haar werkzaamheden bij [notarissen] Notarissen zoveel mogelijk heeft verricht zonder te verzuimen. [notarissen] c.s. hebben voorts betwist dat zij (althans [notarissen] Notarissen) bekend waren met (relevante) bij [appellante] bestaande beperkingen. Dat [notarissen] Notarissen bij het ontslag redelijkerwijs rekening dienden te houden met de bij [appellante] bestaande beperkingen omdat zij daarvan op de hoogte was of (zelfs) omdat deze waren ontstaan als gevolg van de werkzaamheden, neemt het hof derhalve niet aan.
4.7.7.Dat [appellante] te weinig (sollicitatie-)activiteiten zou hebben verricht als gevolg waarvan haar kansen op de arbeidsmarkt gering(-er) zouden zijn, zoals door [notarissen] c.s. gesteld, neemt het hof niet aan gelet op de door [appellante] gestelde – en door [notarissen] c.s. niet betwiste - door haar verrichte activiteiten in dat kader (productie 5 bij conclusie van repliek). [appellante] heeft, althans had contact met een werkcoach van het UWV en heeft daarnaast ook zelf (sollicitatie-)activiteiten ontplooid. In het licht daarvan acht het hof onvoldoende onderbouwd dat een gebrek aan activiteit zijdens [appellante], mede gezien haar arbeidsmarktsituatie als hiervoor in rov. 4.7.5. vastgesteld, debet is aan haar lange werkloosheidsduur.
4.7.8.Van drie werkneemsters van [notarissen] Notarissen, naast [appellante], zijn (naar het hof begrijpt eveneens medio 2009) de arbeidsovereenkomsten opgezegd, althans niet verlengd. Onweersproken is dat één van de werkneemster via het netwerk van [notarissen] c.s. aan een nieuwe baan is gekomen. Eveneens is onweersproken, en dat volgt ook uit de als productie 3 bij memorie van grieven overgelegde stukken, dat aan [medewerkster 1.] een vergoeding is betaald in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het ging om een suppletie op haar WW-uitkering gedurende 27 maanden, met een minimum van 30% van jet laatstverdiende salaris.
4.7.9.Voor [appellante] is door [notarissen] Notarissen geen enkele voorziening getroffen, noch in de vorm van pogingen haar elders onder te brengen, noch in de vorm van een vergoeding of een combinatie daarvan. Aangevoerd is wel (memorie van antwoord pagina 17) dat [appellante] voorafgaand aan het einde van het dienstverband gedurende vier maanden verlof heeft gehad om ander werk te kunnen zoeken, doch door [appellante] is gemotiveerd betwist dat zij door [notarissen] Notarissen met dat doel is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. [appellante] stelt dat zij door [notarissen] Notarissen destijds verplicht is haar resterende vakantiedagen op te nemen. Hoe dat ook zij, door [notarissen] Notarissen is niet, althans niet voldoende gemotiveerd gesteld dat sprake was van een situatie waarin [appellante] nadrukkelijk was vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden waarvoor haar inzet in beginsel vereist was, teneinde die periode te kunnen aanwenden om ander werk te zoeken. Dat [appellante] feitelijk in de gelegenheid was om vooruitlopend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zich reeds op de arbeidsmarkt te oriënteren is een bijkomende omstandigheid, maar die is niet aan te merken als een voorziening in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.7.10.Dat [appellante] geen kostwinner was, zoals [notarissen] c.s. stellen (memorie van antwoord pagina 10), maakt niet dat (reeds daarom) het treffen van een voorziening ten behoeve van haar achterwege kon blijven. Wanneer een werknemer kostwinner is, zal in de regel sneller sprake zijn van zodanig ernstige gevolgen van het ontslag aan diens zijde dat die gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het belang bij de opzegging aan de zijde van werkgever, indien een voorziening ontbreekt. Omgekeerd kan echter niet (zonder meer) worden aangenomen dat voor een werknemer die niet of in mindere mate van het inkomen afhankelijk is voor zijn eerste levensbehoeften, geen voorziening behoeft te worden getroffen. Daarbij komt nog dat het dienstverband van [appellante] met 17,5 uur per week bepaald niet gering van omvang was.
Slotsom met betrekking tot kennelijke onredelijkheid
4.7.11.Op grond van al het voorgaande komt het hof tot het volgende oordeel. [notarissen] Notarissen is, op grond van een in haar risicosfeer gelegen omstandigheid, overgegaan tot ontslag van [appellante], die op dat moment reeds geruime tijd bij [notarissen] Notarissen in dienst was. Gelet op de leeftijd van [appellante] ten tijde van het ontslag en haar eenzijdige arbeidsverleden was voorzienbaar dat haar perspectieven op het (binnen redelijke termijn) vinden van ander werk matig waren. Daarbij komt dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat [appellante] gedurende haar dienstverband door [notarissen] Notarissen in de gelegenheid is gesteld relevante opleidingen te volgen. [appellante] was in die zin een kwetsbare werknemer. Gelet daarop had het in de rede gelegen aan [appellante] een voorziening te bieden in het kader van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij lag het meest voor de hand het trachten [appellante] bij een andere werkgever onder te brengen, al dan niet door het aanbieden van een outplacementtraject althans een vergoeding waarmee [appellante] een dergelijk traject zelf kon financieren. [notarissen] c.s. hebben gesteld dat [appellante] niet meer in het notariaat werkzaam wilde zijn, doch in de dierenverzorging (memorie van antwoord pagina 7). Zou dat zo zijn, onderbouwd is de stelling niet, dan doet dat niet aan het vorenstaande af omdat ook dan (wellicht des te meer) een outplacementtraject met daarin opgenomen enige vorm van scholing uitkomst had kunnen bieden. Het hof acht het niet redelijk om gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden aan [appellante] geen enkele voorziening te bieden.
4.7.12.Uit de onweersproken aan [medewerkster 1.] geboden (niet onaanzienlijke) vergoeding kan worden afgeleid dat aan de zijde van [notarissen] Notarissen, ondanks de bedrijfseconomische omstandigheden die noopten tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst, voldoende financiële ruimte bestond om (ook) aan [appellante] een voorziening te bieden als hiervoor (rechtsoverweging 4.7.11.) bedoeld. Nu [notarissen] Notarissen dat heeft nagelaten, dienen – gelet op al het voorgaande – de nadelige gevolgen van de beëindiging ten dele voor rekening van [notarissen] Notarissen (en daarmee, zo is onweersproken, voor haar maten die naast haar zijn gedaagd) te komen. De daarop gerichte grieven slagen derhalve.