Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
2 Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis in reconventie, met veertien producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met twee producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- het pleidooi op 12 april 2013, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- het verkochte voor volledig gebruik gereed is voor de functie waarvoor het is bestemd en bezemschoon is;
- het verkochte op datum verkoop in een toestand verkeert conform de geldende contractuele voorwaarden en vigerende regelgeving (…);
- 4. Wijze van oplevering
- Het punt brandveiligheid en het punt milieu vormen op zichzelf geen beletsel voor oplevering;
- Het punt EPC-berekening staat niet aan oplevering in de weg mits eventuele maatregelen niet substantieel zijn qua onder meer tijd;
- Ten aanzien van de punten constructie, fundatie en wateraccumulatie zal ABT als onafhankelijk constructiebureau om advies worden gevraagd. Indien het rapport van ABT ter genoegdoening is van Bredalog zullen voornoemde punten de oplevering en levering niet in de weg staan;
- Ten aanzien van het punt vrije hoogte mezzanine en overheaddeuren zal Bredalog aan Dyna aangeven of Dyna de door [bouwmanagement] en [ingenieur] genoemde aanpassingen dient te verzorgen dan wel financiële compensatie dient te bieden, zodat Bredalog in de toekomst zelf aanpassingen kan laten verzorgen;
- De punten terrein en metalstudwanden staan oplevering niet in de weg als de testresultaten positief zijn.
‘indien de wederpartij in het in dit lid 3 genoemde geval nakoming van deze overeenkomst verlangt’, terwijl het tekstgedeelte over de boete van 10 % niet over het verlangen van nakoming rept. Voorts bevat het tweede tekstgedeelte van artikel 11.3 geen bewoordingen zoals de door de rechtbank genoemde ‘voorts’ of ‘bovendien’ die erop duiden dat in geval nakoming verlangd wordt, beide boetes verschuldigd zijn.
leveringvan het distributiecentrum. Dit laat evenwel onverlet dat voor de beantwoording van voornoemde vraag wel relevant is of Bredalog heeft voldaan aan haar verplichtingen met betrekking tot de oplevering van het distributiecentrum. Het hof wijst in dit verband op artikel 9.2 van de koopovereenkomst dat bepaalt dat de levering van het distributiecentrum plaatsvindt nadat (en dus niet voordat) de oplevering-koper heeft plaatsgevonden. Met andere woorden: levering van het distributiecentrum kan niet plaatsvinden zonder voorafgaande oplevering-koper. Artikel 3.4 van de koopovereenkomst bepaalt dat er uitsluitend sprake is van ‘oplevering-koper’ indien het verkochte door koper is goedgekeurd, behoudens de opleveringsgebreken, door middel van ondertekening van het proces-verbaal oplevering-koper.
zullenworden bijgewoond en dat de koper daarbij zoveel mogelijk
zalaangeven welke gebreken dienen te worden verholpen. Een grond om niet bij de opneming aanwezig te hoeven zijn wordt in artikel 3 van de koopovereenkomst noch elders in de overeenkomst genoemd. De omstandigheid dat Bredalog (in haar visie) nog niet over alle benodigde informatie beschikte ten tijde van de opneming ontsloeg haar naar het oordeel van het hof niet van haar verplichting om bij de opneming te verschijnen. Dit geldt temeer, nu de opneming juist bedoeld was voor partijen om hun standpunten omtrent de staat van het distributiecentrum formeel vast te leggen en voor Bredalog dus de daarvoor bij uitstek bedoelde en geschikte gelegenheid was om in dat kader de door haar vastgestelde gebreken aan te geven.
na leveringde verkoper aan de koper de afgegeven bouwvergunning en/of overige van toepassing zijnde overheidsvergunningen en/of ontheffingen ter hand stelt. Hieruit vloeit naar het oordeel van het hof voort dat het nog niet voorhanden hebben van deze bescheiden ten tijde van de ingebrekestelling geen beletsel kan vormen voor het plaatsvinden van de levering. Door Bredalog is niet, althans niet voldoende weersproken dat de door haar bedoelde bescheiden aan te merken zijn aan de overheidsvergunningen en/of ontheffingen als bedoeld in voornoemde bepaling.