6.Een - alleen in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen tot bewijs gebruikt – overzicht van foto’s van de jas die de verdachte op 16 maart 2007 droeg, pag. 10 van het dossier genummerd 07-902052, waarop het hof het volgende waarneemt:
De jas is voorzien van de letters “A.C.A.B.” (in zogenaamd Gotisch schrift), zowel op de voor- als de achterzijde van de jas, welke letters duidelijk zichtbaar zijn.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens verdachte zijn de navolgende verweren gevoerd.
A.1.
Allereerst heeft de verdediging gesteld dat de bewijsmiddelen na de lichtvaardige aanhouding van de verdachte onrechtmatig zijn verkregen en derhalve dienen te worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak.
A.2.
Dit verweer wordt verworpen, onder verwijzing naar het hiervoor ter zake van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is overwogen. Daarnaast merkt het hof op dat de verdediging niet heeft gemotiveerd aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde criteria waarom het gestelde vormverzuim tot uitsluiting van het bewijs dient te leiden. Ook daarom gaat het verweer niet op.
B.1.
De verdediging heeft voorts vrijspraak bepleit op de volgende gronden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de Engelse term “Cop” niet zonder meer betrekking heeft op Nederlandse politieagenten en voorts dat de Engelse term “Bastard” niet zonder meer beledigend is. Evenmin levert het dragen van een jack met opdruk niet zonder meer een feitelijkheid op. Bij belediging in tegenwoordigheid van een ander, zoals primair is ten laste gelegd, moet er een gedraging of een gebaar bijkomen waarmee de tekst een gerichtheid tot die ander krijgt. Dat de hoofdagent de verdachte met diens jack aan op enig moment in het vizier krijgt, is daarvoor onvoldoende.
B.2.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De vraag die moet worden beantwoord, is of de letters “A.C.A.B.” in de betekenis die er volgens verdachte aan moest worden gegeven, beledigend waren, met andere woorden de strekking hadden een ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Wat de gangbare, algemeen bekende betekenis van de gedane uitlating is, is dus niet beslissend voor de vraag welke betekenis die uitlating in concreto heeft. Volgens verdachte stonden deze letters voor “All Cops Are Bastards”.
Naar het oordeel van het hof heeft de lettercombinatie “A.C.A.B.” in de betekenis van “All Cops Are Bastards” naar haar aard de strekking om de politie, wereldwijd, dus daar vallen ook individuele Nederlandse politiefunctionarissen onder, in diskrediet te brengen. De genoemde woordcombinatie drukt minachting uit voor elke politiefunctionaris als zodanig. In het openbaar gebezigd, randt zij politiefunctionarissen aan in hun eer en goede naam en kan zij afbreuk doen aan hun gezag.
Verdachte wist dat politieambtenaren zich door deze uitdrukking beledigd konden voelen. Hij was immers, zo blijkt uit bewijsmiddel 5, de voorafgaande week gewaarschuwd door politieambtenaren voor het beledigende karakter. Desondanks is hij het jack met opschrift in het openbaar blijven dragen. Het opzet van de verdachte op het beledigende karakter is hiermee komen vast te staan. Daaraan doet niet af dat de verdachte naar zijn zeggen niet de bedoeling had om de politie te beledigen.
Voorts is naar het oordeel van het hof de belediging in de vorm van het dragen van de bomberjack met opschrift “A.C.A.B.” door de verdachte aan verbalisant[verbalisant] in diens tegenwoordigheid door een feitelijkheid aangedaan.
Immers de verdachte droeg deze jas op een uitgaansavond (vrijdagavond) in het centrum van Goes. De kans dat de verdachte daar en toen politieagenten zou tegenkomen die bezig waren met het uitoefenen van hun functie (zoals het surveilleren in het kader van de handhaving van de openbare orde in het uitgaanscentrum) was naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Dat is een feit van algemene bekendheid, waar de verdachte derhalve ook bekend mee moet zijn geweest.
Desondanks heeft de verdachte zich met de jas waarop voor een ieder zichtbaar de afkorting “A.C.A.B.” in het openbaar met een groep jongeren op vrijdagavond in het centrum van Goes begeven, wetende dat politieagenten zich door die afkorting beledigd kunnen voelen. Daarmee heeft de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans welbewust aanvaard en is naar het oordeel van het hof de opzet van verdachte (in voorwaardelijke zin) op belediging van de agenten die hem zouden tegenkomen, in casu hoofdagent[verbalisant], gegeven.[verbalisant] zag de verdachte in de jas met voormeld opschrift, ging van dezelfde betekenis van dat opschrift uit als de verdachte, en voelde zich daardoor in zijn eer en goede naam aangetast.
Wat er ook zij van de door de raadsman gestelde vrijheid van keuze van te dragen kleding, deze vrijheid vindt in ieder geval haar beperking indien de strafwet daarmee wordt overtreden, in casu indien de op die kleding gedragen teksten beledigend van aard zijn.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande komen vast te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging zoals bewezen verklaard.
De verweren worden mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft zich achter deze vordering geschaard.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht de belediging van een politieambtenaar in functie een ernstig feit, hetgeen te beschouwen is als een ondermijning van diens openbaar gezag. Een politiefunctionaris behoort in het algemeen belang zijn taak ongestoord te kunnen uitoefenen. De verdachte heeft met zijn handelwijze blijk gegeven van gebrek aan respect voor het gezag.
Anderzijds heeft het hof in doorslaggevende mate rekening gehouden met:
- de omstandigheid dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in hoger beroep is geschonden, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na instellen van het hoger beroep door de verdachte op 26 februari 2009, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen;
- het tijdsverloop van meer dan zes jaren sinds het begaan van het bewezen verklaarde, waardoor de inbreuk op de rechtsorde en daarmee de toegevoegde waarde van strafoplegging thans in belangrijke mate zijn afgenomen;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken;
- met de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële
Documentatie d.d. 15 april 2013, niet eerder en ook na dit feit niet meer is veroordeeld.
Deze omstandigheden brengen het hof tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het in beslag genomen bomberjack. Op dit jack rust echter geen beslag meer doordat de verdachte er op rechtmatige wijze afstand van heeft gedaan. Het hof kan en zal daarom het verzoek van de raadsman niet inwilligen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.