3.een afbeelding van een pakje sigaretten met daarop de afbeelding van het hoofd van G. Wilders met de tekst "Geert Wilders, EXTREMIST, brengt u en de samenleving ernstige schade toe", waarbij het geluid van een pistoolschot klinkt en vervolgens op de hiervoor genoemde, van G. Wilders getoonde, afbeelding een inschot van een patroon van een vuurwapen in de keel op de afbeelding van G. Wilders verschijnt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verweer
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat:
- I. gelet op de inhoud van de teksten van het rapnummer, bij aangever in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat hij van het leven zou worden beroofd en het opzet van verdachte (ook niet in voorwaardelijke zin) niet was gericht op het bedreigen van aangever;
- II. niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en[medeverdachte 2] anderzijds bij het gezamenlijk (laten) plaatsen van de videoclip.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Feitelijke gang van zaken
Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het navolgende vast.
Op 15 maart 2010 is door G. Wilders aangifte gedaan van bedreiging. Uit de aangifte blijkt dat Wilders op 13 maart 2010 kennis heeft gekregen van het circuleren op de website www.youtube.com van een rapsong met afbeeldingen met als koptekst: “[artiestennamen]-Geert Wilders Diss!”. Aangever heeft de videoclip bekeken en heeft verklaard deze videoclip als bedreigend te ervaren. Hij vreest dat de plaatser(s) dan wel maker(s) van deze videoclip hem daadwerkelijk van het leven zullen beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel zullen toebrengen. Voorts heeft Wilders verklaard dat deze rapsong met de daarbij geplaatste afbeeldingen deel uitmaken van een grote reeks bedreigingen die hij ontvangt, hetgeen de dreiging die uitgaat van deze videoclip nog ernstiger voor hem maakt. Deze videoclip alsmede de reeks andere bedreigingen die tegen hem zijn gericht, beïnvloeden zowel zijn persoonlijke leven als zijn werk als lid van de Tweede Kamer in ernstige mate. De hinder en angst komen tot uiting in het feit dat hij zich niet meer vrij op de openbare weg kan bewegen, niet vrij kan wonen zoals hij dat zelf zou willen en niet vrij zijn werk kan uitoefenen. Al deze dingen doet hij onder voortdurende bescherming van persoonsbeveiligers.
Uit het onderzoek dat naar aanleiding van voornoemde aangifte is ingesteld, blijkt dat de betreffende videoclip op 9 maart 2010 is geplaatst op www.youtube.com door een persoon onder de naam “[werknaam]”, naar later bleek: [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft het rapnummer toegestuurd gekregen door [medeverdachte 1], die de [artiestennaam 1] gebruikt, en verdachte, die gebruik maakt van de [artiestennaam 2]. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben samen het rapnummer geschreven en aan [medeverdachte 2] de opdracht gegeven om passende beelden bij de rapsong te zoeken en deze beelden bij de rapsong te plaatsen. [medeverdachte 2] heeft de rapsong met de beelden en het geluidsmateriaal, zoals weergegeven in de tenlastelegging, vervolgens op de website van www.youtube.com geplaatst. Dit gebeurde met de laptop van [medeverdachte 2] vanaf zijn woonadres te Axel. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 1]
- na het bekijken en beluisteren van de song met clip op YouTube - hieraan hun goedkeuring gegeven. Na zijn verhoor als verdachte op 9 september 2010 heeft [medeverdachte 2] op verzoek van de politie de videoclip van YouTube verwijderd.
Diezelfde dag heeft verdachte de videoclip via zijn eigen account weer op YouTube geplaatst.
Het hof heeft ter zitting de videoclip afgespeeld en besproken.
Bedreiging
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, indien de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448), terwijl het opzet van de verdachte op deze beide aspecten was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984/479).
De strafbaarstelling van bedreiging in art. 285 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te voorkomen dat de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer wordt aangetast door intimidatie van de bedreiger. Daarbij is overigens niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. Er behoeft evenmin sprake te zijn van bedreiging met een door de bedreiger zelf te plegen misdrijf.
Beoordeling verweer ad I
Het hof stelt in deze zaak voorop dat de woorden, beelden en geluidsfragmenten, zoals deze in de tenlastelegging zijn opgenomen of omschreven, uitingen zijn die de aangever hebben bereikt.
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging onder 1. en 2. aangehaalde gesproken woorden naar de hierboven weergegeven maatstaven een bedreiging inhouden met enig misdrijf tegen het leven van de aangever gericht. Dit ligt zonder meer besloten in de zinsneden: “Geert Wilder (…) neem een man of 6, trek je kogelvrije vest”, “Geert, Turkie heeft een gordelbom” en “breaking news, er is iemand dood aangetroffen”.
Het effect van de bedreigende tekst wordt nog versterkt door de afbeeldingen die bij de tekst worden getoond en het geluidsmateriaal dat daarbij te horen is zoals in de bewezenverklaring genoemd.
Behalve de in de tenlastelegging onder 1. en 2. opgenomen tekst levert ook de onder 3. omschreven afbeelding, waarbij het geluid van een pistoolschot klinkt en vervolgens een inschot van een kogel in de keel op de afbeelding van Wilders verschijnt, zelfstandig een bedreiging op.
Anders dan de verdediging acht het hof de inhoud van de videoclip van dien aard dat alleen al de door verdachte en zijn medeverdachte gerapte/uitgesproken woorden als opgenomen in de tenlastelegging onder 1. en 2., bij de aangever tot wie ze waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij van het leven zou kunnen worden beroofd. Dat dit anders zou zijn nu er sprake is van een rapcultuur, vermag het hof niet in te zien, te meer niet daar de bedreiging is gericht tegen de heer G. Wilders van wie algemeen bekend is dat hij in verband met bedreigingen voortdurende persoonlijke bescherming behoeft. De omstandigheid dat de teksten zijn uitgesproken in een rapnummer brengt zonder meer niet mee dat de tekst niet serieus hoeft te worden genomen.
Verdachte heeft aangevoerd dat zijn opzet niet was gericht op het daadwerkelijk uitvoeren van de bedreigingen in de richting van Wilders, maar dat hij enkel heeft willen waarschuwen voor de gevolgen indien Wilders niet zou stoppen met zijn uitlatingen.
Naar het oordeel van het hof geeft verdachte hiermee aan dat hij wilde (het opzet had) dat de uitingen als in de tenlastelegging omschreven, Wilders zouden bereiken. Dat verdachte tevens tenminste het voorwaardelijk opzet had dat bij Wilders de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, ligt besloten in de aard van de bewoordingen en afbeeldingen alsmede de openbare, veel bekeken bron (YouTube) waarbinnen deze werden geuit. Door zich op deze wijze te uiten heeft de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever op de hoogte zou raken van de gesproken en geschreven woorden en getoonde afbeeldingen en dat bij hem hierdoor de redelijke vrees zou ontstaan dat het misdrijf waarmee daarin werd gedreigd (het doden van aangever) ook gepleegd zou worden.
Voor bewezenverklaring van bedreiging is niet nodig dat bij de dader het voornemen bestond het dreigement werkelijk waar te maken.
Het hof is derhalve van oordeel dat sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling verweer ad II
Voorts is door de verdediging ten verwere betoogd dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van medeplegen bij het (laten) plaatsen van de videoclip.
Naar het oordeel van het hof gaat dit verweer niet op, gelet op hetgeen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de gang van zaken hebben verklaard.
[medeverdachte 2] heeft op de vraag, of hij de rappers met de [artiestennamen] kende, als volgt verklaard:
(dossierpagina 69) “Ja die ken ik van internet. Ik heb hen via MSN leren kennen. Zij zeiden dat ik mooie video’s maakte en zodoende vroegen zij aan mij of ik voor hun video’s wilde maken. Het eerste contact was volgens mij vorig jaar in de herfst, september of oktober 2009. Sindsdien heb ik voor hen 30 a 40 video’s
(gemaakt). (…) De video’s hebben een te groot bestand om te verzenden via MSN, waardoor ik eigenlijk voor hen de video’s op YouTube plaatste. Via MSN en YouTube geven de rappers
(aan)hoe zij het filmpje met de rapsong vinden. Het is een keer gebeurd dat ik een filmpje heb aangepast op hun verzoek.”
Voorts heeft [medeverdachte 2] specifiek ten aanzien van de onderhavige videoclip als volgt verklaard (dossierpagina 68): “Ik heb de rapsong met de beelden waarop zij staan afgebeeld en beelden die ik op internet heb opgezocht en gevonden, op YouTube geplaatst. Ik kreeg als opdracht van hun om passende beelden bij de rapsong op te zoeken en bij de rapsong te plaatsen. De rappers hebben de rapsong met de beelden bekeken. Via MSN kreeg ik als reactie dat dit goed was.”
Aan verdachte is bij de politie voorgehouden dat [medeverdachte 2] zou hebben verklaard dat hij de rapsong met de beelden en het geluidsfragment van het pistoolschot met goedvinden van [medeverdachte 1] en [verdachte] op YouTube heeft geplaatst. [verdachte] heeft hierop het volgende verklaard:
(dossierpagina 117) “Ja, dat is zo. Ik heb het filmpje gezien. Ik vond het mooi man.”
De [medeverdachte 1] heeft op de vraag van de politie, wie [medeverdachte 2] de opdracht heeft gegeven voor het maken van beelden bij de song, het volgende verklaard:
(dossierpagina 96) “Ik stuurde hem de song met de afbeelding van onze foto’s erbij. Ik heb hem gevraagd om er iets van te maken. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] het filmpje op YouTube gezet en tegen ons verteld dat het filmpje er op stond. [verdachte] en ik bekijken dat filmpje dan normaal en zeggen of het wel of niet goed is. Als er dingen niet kloppen, bijvoorbeeld in de tekst, dan vragen wij om het filmpje te verwijderen.”
(dossierpagina 96) Op de vraag, of het klopt dat [medeverdachte 2] via MSN de reactie heeft gekregen dat de beelden goed waren, heeft verdachte geantwoord: “Dat klopt”.
De [medeverdachte 1] heeft voorts ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 maart 2012 nog verklaard: ”Wij zeiden dat het filmpje goed was en dat hij het op YouTube mocht laten staan.”
Gelet op voorgaande verklaringen kan, naar het oordeel van het hof, worden afgeleid dat sprake was van een intensieve samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zoals tientallen keren eerder was gebeurd, hebben verdachte en [verdachte] een gezamenlijk geproduceerde raptekst aan [medeverdachte 2] aangeleverd en hem de opdracht gegeven om er een passende videoclip bij te maken en deze op YouTube te plaatsen. Na het bericht van de plaatsing op YouTube hebben verdachte en [medeverdachte 1] de videoclip bekeken en naar aanleiding hiervan geen reden gezien om de videoclip te laten aanpassen of af te keuren, hetgeen wel mogelijk was en ook al eerder aan de orde was geweest.
Onder deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] anderzijds bij de totstandkoming en plaatsing van de videoclip op YouTube.
Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Partiële vrijspraak van de ten laste gelegde periode na 9 september 2010
De videoclip waar de aangifte op ziet is op 9 september 2010 door [medeverdachte 2] van het internet verwijderd en is vervolgens door verdachte dezelfde dag onder zijn eigen account op YouTube geplaatst.
Voor zover de ten laste gelegde bedreiging betrekking heeft op de tweede keer dat de videoclip op YouTube is geplaatst, deze keer door verdachte op 9 september 2010, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat deze nieuwe bedreiging ter kennis is gekomen van aangever Wilders, zodat verdachte van dit deel van de ten laste gelegde periode zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: