ECLI:NL:GHSHE:2013:2738

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
HD 200.097.486-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewind over vermogen van minderjarige door voogd; rekening en verantwoording van kosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep inzake het bewind over het vermogen van een minderjarige, waarbij de voogd verantwoordelijk is voor de rekening en verantwoording van de kosten die ten laste van het vermogen van de minderjarige mogen worden gebracht. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van 3 januari 2012 en 29 januari 2013, waarin het hof de procedure had aangehouden voor het nemen van aktes uitlating. De appellante, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.F. Spera, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.M.W.H. Bedaux, hebben hun gedingstukken overgelegd en verzocht om uitspraak.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen bezwaren zijn tegen de benoeming van een deskundige, die de opdracht krijgt om de financiële situatie van de minderjarige te onderzoeken. De deskundige moet onder andere vaststellen welke kosten er zijn gemaakt en of deze kosten door de voogd kunnen worden verantwoord. Het hof heeft ook de vragen van beide partijen besproken en bepaald dat de deskundige niet gebonden is aan een minimum bedrag voor de uitgaven van de minderjarige, maar dat hij moet rapporteren over de werkelijke uitgaven.

De kosten van het deskundigenonderzoek worden voorlopig gelijk verdeeld tussen de partijen, waarbij het hof heeft opgemerkt dat de appellante, als eiseres, een bijdrage kan worden gevraagd. Het hof heeft verder bepaald dat de deskundige zijn onderzoek pas kan starten na ontvangst van een bericht van de griffier en dat de partijen binnen een week de benodigde processtukken aan de deskundige moeten verstrekken. De uitspraak van het hof is gedaan op 2 juli 2013, waarbij het hof de zaak heeft verwezen naar de rol voor memorie na deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.097.486/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verder te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Heerlen,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 3 januari 2012 en 29 januari 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaak-/rolnummer 160.004/ HA ZA 11-299 gewezen vonnis van 7 september 2011.

10.Het tussenarrest van 29 januari 2013

Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van aktes uitlating ex artikel 194 lid 2 Rv en is iedere verdere beslissing aangehouden.

11.Het verdere verloop van de procedure

Partijen hebben een akte genomen. Vervolgens hebben zij de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

12.De verdere beoordeling

12.1.
Nu niet is gebleken van bezwaren die aan benoeming van een deskundige in de weg kunnen staan, zal het hof de voorgestelde deskundige benoemen met de opdracht als verwoord in rov. 8.4.8 van het tussenarrest van 29 januari 2013 en hierna nader uitgewerkt.
12.2.
De door [geïntimeerde] voorgestelde vragen en gemaakte opmerkingen.
12.2.1.
In rov. 8.4.3 van het tussenarrest heeft het hof vastgesteld over welke periode rekening en verantwoording moet worden afgelegd. In zijn akte vraagt [geïntimeerde] het aanvangstijdstip vast te stellen op 1 december 2001. Het hof ziet geen aanleiding om het aanvangstijdstip nader te preciseren. De deskundige kan aan de hand van de schriftelijke stukken zelf bepalen wanneer [geïntimeerde] het vermogen van [appellante] onder zich kreeg.
12.2.2.
In de akte (onder 2) dringt [geïntimeerde] erop aan de deskundige te instrueren om voor het normale uitgavenpatroon van [appellante] een richtbedrag aan te houden van globaal € 750,- per maand gemiddeld. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. Wat van de deskundige wordt verlangd, is dat hij uit de administratie van [geïntimeerde] probeert te achterhalen hoeveel er maandelijks (gemiddeld) daadwerkelijk voor het levensonderhoud van [appellante] werd besteed. Is dat niet mogelijk dan kan een redelijke schatting worden gemaakt aan de hand van de inkomsten van het gezin [geïntimeerde] in samenhang met bijvoorbeeld Nibud-cijfers. Het hof ziet geen aanleiding om de deskundige vooraf aan een bepaald minimum bedrag te binden. Overigens zal het hof eerst definitief beslissen na het deskundigenrapport, gehoord beide partijen. De deskundige zal dus niet hoeven ingaan op hetgeen aldus naar voren wordt gebracht onder 2 van de akte zijdens [geïntimeerde] .
12.2.3.
[geïntimeerde] verlangt (vraag 3) dat de deskundige rekening houdt met hetgeen door hem, [geïntimeerde] , aan verbouwingen en vakanties ten behoeve van [appellante] is uitgegeven, rekening houdend met de wensen van Jeugdzorg. Het is evenwel niet de taak van de deskundige om dienaangaande (waarde)oordelen te geven. Volstaan dient te worden met de vaststelling van de gemaakte kosten en eventuele normale afschrijving. Het is aan het hof om nadien te beoordelen of en in hoeverre deze kosten door [appellante] gedragen moeten worden.
12.2.4.
Met vraag 4 verlangt [geïntimeerde] een antwoord op de vraag of er onregelmatigheden zichtbaar zijn. Deze vraag vormt niet het doel van het onderzoek en behoeft geen beantwoording. Het doel van het onderzoek is te bezien of [appellante] een vordering heeft op [geïntimeerde] en tot welk bedrag ter zake van het beheer van de gelden door [geïntimeerde] . Een schadevergoedingsvordering is (nog) niet aan de orde. Het is aan [appellante] om zodanige vordering eerst te onderbouwen (rov. 8.5 van het tussenarrest van 29 januari 2013).
12.2.5.
Onder vraag 5 verlangt [geïntimeerde] dat de deskundige een beoordeling geeft van het door zijn advocaat gegeven overzicht van het vermogens- en inkomensverloop. Het hof neemt deze vraag niet over. Daarover is reeds geoordeeld: het hof kan daarmee niet uit de voeten.
12.3.
De door [appellante] voorgestelde vragen.
12.3.1.
Naar het oordeel van het hof kan de deskundige de vragen 1 en 3 in zijn rapportage betrekken (voor zover mogelijk).
12.3.2.
Vraag 2 heeft betrekking op de aflossing van de schulden van [geïntimeerde] . Die vraag staat niet ter beantwoording van de deskundige. Het antwoord op die vraag betreft het inkomen en vermogen van [geïntimeerde] , niet dat van [appellante] , en gaat daarmee de reikwijdte van dit geding te buiten. Mocht uit de administratie van [geïntimeerde] blijken dat hij aflossingen heeft gedaan met geld van [appellante] , dan dient dat uiteraard te worden gerapporteerd.
12.3.3.
Onder punt 4 vraagt [appellante] of de beleggingen overeenkomstig de benchmark een gemiddeld rendement hebben gerealiseerd. Deze vraag staat niet ter beantwoording van de deskundige. De deskundige dient te rapporteren over gerealiseerde rendementen. Het is niet aan hem om de hoogte van die rendementen te beoordelen. Dat is aan het hof, nadat [appellante] daaromtrent stelling heeft genomen.
12.4.
De kosten van het deskundigenonderzoek worden voorshands ten laste van [geïntimeerde] en [appellante] , ieder voor de helft, gebracht zoals overwogen onderaan pagina 5, in rov. 8.4.8 van het tussenarrest van 29 januari 2013. [appellante] stelt in haar akte dat zij geen geld heeft voor die bijdrage. Deze stelling geeft het hof geen aanleiding voor een andere beslissing. [appellante] is immers eiseres in de zin van artikel 195 Rv zodat van haar een bijdrage kan worden verlangd. Overigens staat het [geïntimeerde] vrij het aandeel van [appellante] in de kosten (voorlopig) te dragen en later, afhankelijk van de definitieve draagplichtbeslissing van het hof, eventueel in verrekening te brengen.
12.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

13.De uitspraak

Het hof:
13.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 8.4.8 van het tussenarrest van 29 januari 2013 en rechtsoverweging 12.3.1 van dit arrest geformuleerde vragen;
13.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Ir. drs. P.A. van Steensel RA
postbus [postbusnummer]
[postcode] [plaats]
tel.: [telefoonnummer] ;
13.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
13.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek - en ten aanzien van de conceptrapportage - partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
13.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 6.500 =, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof
met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 6.500 =, derhalve
€ 3.250,
binnen 2 weken na hedenzal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL71 RBOS 0569 9899 57 ten name van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.097.486/01;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
13.6.
benoemt mr. W.H.B. den Hartog Jager tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
13.7.
verwijst de zaak naar de rol van 12 november 2013 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellante] ;
13.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, N.J.M. van Etten en
G.J. Vossestein en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.