Uitspraak
G
ERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.[de man] en2. [de vrouw],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. /rolnr. 101134/ HA ZA 10-392)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Dit stuk houdt onder meer het volgende in:
Klopt dat?Alle kosten vanaf heden (…) zijn ten laste van beide partijen. De opbrengsten (die waarschijnlijk pas bekend zullen zijn bij het einde van de procedure, doch betrekking hebben op de volledige looptijd van de procedure) zijn volledig 50/50 te verdelen. Klopt dat?- Een andere bedenking: ik meende dat, aangezien de kosten en de opbrengsten 50/50 verdeeld worden, alle beslissingen omtrent het al dan niet verderzetten van de procedure ook door beide partijen moeten genomen worden. Klopt dat? Is dat niet gevaarlijk (…)- Tot slot: aangezien de kosten en opbrengsten 50/50 verdeeld worden heb ik de clausule inzake “de vrijwaringsverplichting voor mogelijke nadelige gevolgen die uit de rechtsprocedure zouden voortvloeien door de verkoper naar de koper” weggelaten. Kan dat evenwel de bedoeling zijn?(…)h) Een brief van [appellant 1] aan de notaris [notaris] d.d. 27 november 2006 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) behelst onder meer:
(productie 10 bij memorie van grieven), van welke vennootschap [eigenaar en gedelegeerd bestuurder van Jomo] in 2006 directeur/enig aandeelhouder was, namens [Vastgoed] Vastgoed [vestigingsnaam] B.V. is aan [appellanten c.s.] een aanbieding gedaan voor de koop van een penthouse in het nog te ontwikkelen project “De Stenen Trappen” aan de [A-straat] in [plaats], voor een koopsom van € 1.050.000,-- v.o.n. Deze brief is door [appellanten c.s.] voor akkoord ondertekend.
“(..) Hierdoor bevestig ik je dat de kwestie [A-straat] tot onze beider tevredenheid is afgewikkeld c.q. de koopovereenkomst met wederzijds goedvinden is ontbonden. Wij hebben terzake de [A-straat] over en weer niets meer van elkaar te vorderen. (…)”
Aan Jomo is in verband met de door haar van [een derde] overgenomen procedure een bedrag van € 168.873,47 betaald.
De rechtbank verwierp het beroep van [appellanten c.s.] op vernietiging van de overeenkomst tussen [appellant 1] en Jomo door [appellante 2] op grond van artikel 1:88, lid 1 sub b BW (r.o. 4.6.) en het beroep van [appellanten c.s.] op rechtsverwerking door Jomo. De door [appellanten c.s.] in verband met de procedure in België gemaakte advocaatkosten ad € 33.340,-- bracht de rechtbank, op grond van de naar haar oordeel tussen partijen gesloten overeenkomst, in mindering op de uitgekeerde schadevergoeding ad € 301.112,56 en aan Jomo werd de helft van het resterende bedrag van € 267.772,56 zijnde € 133.886,28 toegewezen. Voor het in mindering brengen van rente over de hoofdsom en de advocaatkosten zag de rechtbank geen aanleiding. De gevorderde hoofdelijke veroordeling alsmede de (buitengerechtelijke) kosten wees de rechtbank af.
Het hof constateert in dit verband dat Jomo de gebreken aan het appartement die zij aan haar lezing van de feiten, die leidden tot de gestelde overeenkomst van 30 november 2006 (en die geen onderwerp van de procedure in België zouden zijn) ten grondslag legt, op geen enkele wijze heeft gespecificeerd. Jomo volstaat met een verwijzing naar de door haar overgelegde, ongedateerde, producties 4 en 5. [appellanten c.s.] hebben bij pleidooi onweersproken gesteld dat die producties van veel later datum zijn dan 30 november 2006. Zulks lijkt ook te volgen uit productie 8 van Jomo. Deze productie betreft een brief van Jomo aan [appellant 1] van 9 oktober 2008 waarin verslag gedaan wordt van een aantal op diezelfde ochtend tussen partijen besproken punten, onder meer betreffende verborgen gebreken van het appartement.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de aanleiding voor de gesprekken tussen partijen, die volgens Jomo op 30 november 2006 hebben geleid tot een overeenkomst, het standpunt van [appellanten c.s.] als weergegeven in 4.4.1. was en zal in dat licht de stellingen van partijen over het al dan niet sluiten van een overeenkomst op 30 november 2006 beoordelen.
“geen cessie van de vordering”is overeengekomen. Voor zover Jomo bedoelt te stellen dat de procedure in België voor rekening en risico van [appellanten c.s.] gevoerd bleef worden heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt dat partijen op dit punt overeenstemming hadden bereikt. Het hof betrekt bij dit oordeel het slot van de e-mail van [appellant 1] van 30 november 2006 (
“Ik vraag me af als je de procedure cedeert of je dan nog juridische verantwoordelijkheden kunt dragen. Misschien mevr. [notaris] vragen”), alsmede het feit dat volgens de e-mail van [appellant 1] die daaraan vooraf ging (d.d. 27 november 2006) aanvankelijk was overeengekomen dat [appellant 1]
“de hele procedurecedeertaan Jomo”.Ook verwijst het hof bij dit oordeel naar de door het hof hiervoor (r.o. 4.4.3.) tot uitgangspunt genomen aanleiding voor het sluiten van een overeenkomst tussen partijen, te weten dat Jomo het initiatief wilde nemen bij de wijze waarop de procedure in België werd gevoerd, waarvoor Jomo 50% van de opbrengst zou ontvangen.
Uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.4.4. tot en met 4.4.6. is overwogen blijkt niet dat op enig moment sprake is geweest van een dergelijke situatie. Het aanbod van Jomo van 22 november 2006 (zie r.o. 4.1.i.) is door [appellant 1] bij brief van 27 november 2006 (r.o. 4.1.h.) niet op alle essentiële punten aanvaard en geldt daarom als een nieuw aanbod. Uit de e-mail van [appellant 1] van 30 november 2006 (r.o. 4.1.j.) blijkt evenmin van volledige aanvaarding van een (kennelijk) door Jomo, na de brief van 27 november 2006 gedaan, nieuw aanbod.
Aldus luidt de conclusie dat er in rechte niet van uitgegaan kan worden dat de door Jomo in hoger beroep aan haar vordering ten grondslag gelegde overeenkomst tussen partijen is gesloten. Jomo heeft daarvoor onvoldoende feiten gesteld.
In een dergelijke situatie is het antwoord op de vraag of omtrent één of meer van de te regelen punten reeds overeenstemming bestaat terwijl omtrent andere onderdelen nog geen overeenstemming aanwezig is, afhankelijk van de bedoeling van partijen zoals deze op grond van de betekenis van hetgeen wel en niet geregeld is, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval moet worden aangenomen. (HR 26 september 2003, NJ 2004,460).
Beoordeeld dient dus te worden of tussen partijen overeenstemming bestond over het delen van de schadevergoeding zonder dat dat over de twee andere punten het geval was.
Niet valt in te zien waarom Jomo recht op de schadevergoeding zou krijgen als zij wat betreft de procedure geen enkel risico liep en ook geen kosten maakte. Voor een ander oordeel heeft Jomo geen, althans volstrekt onvoldoende feiten gesteld.
Bij voornoemd oordeel betrekt het hof dat de gestelde overeenkomst, anders dan bij de verkoop van het appartement aan Jomo in 2005 (r.o. 4.1.e.), niet op schrift is gezet. [appellanten c.s.] hebben aangevoerd dat het op schrift zetten van de afspraken onderdeel van die afspraken was en namens Jomo is bij het pleidooi in hoger beroep naar aanleiding van vragen van het hof erkend dat dit de bedoeling van partijen was.