ECLI:NL:GHSHE:2013:3408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
20-002477-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en oplichting door organisator van een voetbalkamp voor kinderen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van verduistering en oplichting. Hij had als organisator van een voetbalkamp voor kinderen aanbetalingen van ouders ontvangen, maar gebruikte deze bedragen voor persoonlijke doeleinden, waardoor het kamp niet doorging en de ouders hun geld kwijt waren. Daarnaast heeft hij door middel van valse voorwendselen een bank bewogen tot het overmaken van grote geldbedragen en verduisterde hij een bedrag dat bestemd was voor een kinderkrant. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele aanklachten, maar hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. In hoger beroep werd het beroep beperkt tot de veroordelingen voor verduistering en oplichting. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten en verhoogde de straf naar zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De totale schade die de verdachte had veroorzaakt, bedroeg meer dan € 37.500,-. Het hof oordeelde dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de slachtoffers, met name de ouders en kinderen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002477-12
Uitspraak : 10 juli 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-839295-09 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, 2A en 2B ten laste gelegde en is hij veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het meermalen plegen van verduistering (feit 1 subsidiair), het meermalen plegen van oplichting (feit 3A) en verduistering (feit 3B) tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Beperking hoger beroep:
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 3A en 3B is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Benadeelde partij [gemeente]:
De benadeelde partij [gemeente] heeft in eerste aanleg ter zake van het onder 2 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. Nu dit feit niet aan het oordeel van het hof is onderworpen, is ook de vordering van de benadeelde partij – die zich overigens in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd – in hoger beroep niet meer aan de orde.
Overige benadeelde partijen:
Bij vonnis waarvan beroep
  • zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1],[slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] volledig toegewezen,
  • zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 8],[slachtoffer 9],[slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 12], [slachtoffer 13] en [bank] gedeeltelijk toegewezen en
  • is de benadeelde partij [slachtoffer 14] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voor zover de vorderingen volledig zijn toegewezen, duren deze van rechtswege voort in hoger beroep.
Van de benadeelde partijen wier vorderingen door de rechter in eerste aanleg niet (volledig) zijn toegewezen, hebben [slachtoffer 8],[slachtoffer 10], [slachtoffer 11], [slachtoffer 12], [slachtoffer 14] en [bank] zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ook deze vorderingen zijn in hoger beroep dan weer volledig aan de orde.
De benadeelde partijen[slachtoffer 9] en [slachtoffer 13] hebben zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Deze vorderingen zijn in hoger beroep derhalve beperkt tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof deze volledig zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde alsmede de toewijsbaarheid van de aan dit feit verbonden vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 3A en 3B ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de aan deze feiten verbonden vordering van de benadeelde partij [bank] heeft de verdediging betoogd dat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor het overige is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en verzocht dat het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] en de aangehaalde wetsartikelen, met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van de onder 3A en 3B bewezen verklaarde feiten. Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof hierna de bewijsvoering en overwegingen van de rechtbank overnemen, met de door het hof noodzakelijk geoordeelde aanvullingen en verbetering.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3A en 3B bewezen verklaarde [1]
1.
Aangifte van [aangever] namens de [bank] d.d. 15 oktober 2009. [2]
Aangever [aangever] heeft tegenover de politie het volgende verklaard.
“Op 11 oktober 2007 werd in het kantoor van de [bank] te Veldhoven een rekening geopend op naam van [stichting]. De overeenkomst werd getekend door de heer [getuige 2] en mevrouw [getuige 1]. Bij de gesprekken met de bestuurders ([getuige 2] en [getuige 1]) van de Stichting was steeds de heer [alias verdachte] (= [verdachte]) aanwezig. Het inschrijvingsformulier op het uittreksel van de Kamer van Koophandel betrof het woonadres ([adres verdachte]) van de heer [verdachte]. Doordat de heer [verdachte] zich als gemachtigde van genoemde stichting had voorgedaan, werd hij als beschikkingsbevoegd aangemerkt. Ten tijde van de eerste gesprekken had de heer [alias verdachte] (= [verdachte]) een tennispas bij zich ter identificatie.
Op 13 november 2007 werd door de heer [verdachte] aan een bankemployee medegedeeld, dat er een bedrag van € 15.000,- aan subsidie onderweg zou zijn, maar dat hij met spoed de drukker moest betalen. Vooruitlopend op de subsidietoekenning gaf hij een betalingsopdracht. Deze betalingsopdracht betrof een overboeking van € 13.400,- naar [onderneming verdachte].
[Hof: uit het hierna onder 6 weergegeven bewijsmiddel blijkt dat [onderneming verdachte] de handelsnaam is van een door de verdachte als eenmanszaak gedreven onderneming. Uit het hierna onder 3 weergegeven bewijsmiddel blijkt dat [onderneming verdachte] een bankrekening had bij [zakelijke rekening verdachte]. In de hierna onder 10 weergegeven verklaring van de verdachte d.d. 9 februari 2010 wordt dit door de verdachte bevestigd.]
Op 7 december 2007 deed de heer [alias verdachte] [het hof begrijpt: [verdachte]] weer een beroep op de bank met de mededeling dat nogmaals met spoed de drukker betaald moest worden. Omdat hij nu een andere persoon van de [bank] sprak, stond de betreffende persoon toe dat er een bedrag van € 4.242,75 naar [onderneming verdachte] werd overgeboekt.
Inmiddels was er ook al een contact geweest met de afdeling communicatie van de [bank]. Na een gesprek met onze heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] tezamen met de heer [alias verdachte] (= [verdachte]) werd er een subsidieaanvraag toegekend voor het ondersteunen voor het verstrekken van gelden, bestemd voor het drukken van de kinderkrant. Zoals gebruikelijk heeft een stichting met een ideëel doel geen middelen en is men afhankelijk van de gelden die men ontvangt vanuit sponsoring. Omdat de heer [verdachte] alias [alias verdachte] wederom een goed verhaal had opgehangen omtrent de plannen en de mogelijkheden [van de kinderkrant [kinderkrant]], werd er een subsidieaanvraag toegekend [het hof begrijpt: aan de stichting] van € 11.602,50. De sponsovereenkomst werd door de penningmeester en de voorzitter ondertekend op 23 januari 2008. Er werd door de penningmeester van de stichting een betaalopdracht klaargezet in het systeem voor betaling. Nadat er een fiat was gegeven omtrent de subsidiegelden van de [bank] werd er [op 18 februari 2008, hof [3] ] een bedrag van € 7.790,- overgeboekt naar [onderneming verdachte].
Op 1 april 2008 en 13 mei 2008 werd de heer [alias verdachte] [het hof begrijpt: [verdachte]] benaderd voor de ongeoorloofde debetstanden. Hij gaf aan dat hij zijn best ging doen om er voor te zorgen dat de ongeoorloofde debetstanden konden worden geherfinancierd. Op 7 augustus 2008 vond er een gesprek plaats met mevrouw [getuige 1] en de heer [getuige 2]. Hierbij bleek [mij] dat er sprake was van een oplichter te weten de heer [verdachte] alias [alias verdachte].
Uit onderzoek bleek dat de heer [verdachte] een bedrag van totaal € 25.433,- zich onrechtmatig had toegeëigend. Tijdens een gesprek op 8 september 2008 beloofde de heer [verdachte] de schulden aan de bank terug te zullen betalen.
Op 23 september 2008 werd de [stichting] failliet verklaard en bleef de bank zitten met een vordering die niet te incasseren was. Ook de heer [verdachte] kwam zijn afspraken niet na. De [bank] had de heer [verdachte] alias [alias verdachte] geen toestemming gegeven om over de bankrekening van de [stichting] te beschikken. Door zijn gedrag en uitlatingen werden medewerkers van de [bank] misleid en werden er gelden naar de rekening van [onderneming verdachte] geboekt voor een totaalbedrag van € 25.433,-. Hiertoe heeft hij gebruik gemaakt van telefonische overboekingen, waarbij als gevolmachtigde van de Stichting overboekingen uit heeft laten voeren, terwijl deze bevoegdheid niet voor hem bestemd was.”
2.
Overzicht van de [rekening stichting]van de [stichting] over de periode 1 mei 2007 tot en met 4 juli 2008. [4]
Op dit overzicht is te zien dat vanaf deze rekening
- op 13 november 2007 een bedrag van € 13.400,- is overgeboekt naar het rekeningnummer van [onderneming verdachte], waarna de rekening van de [stichting] een negatief saldo had van € 13.395,03;
- op 7 december 2007 een bedrag van € 4.242,75 is overgeboekt naar het rekeningnummer van [onderneming verdachte], waarna de rekening van de [stichting] een negatief saldo had van € 22.174,97;
- op 18 februari 2008 een bedrag van € 7.790,- is overgeboekt naar het rekeningnummer van [onderneming verdachte], waarna de rekening van de [stichting] een negatief saldo had van € 33.952,81.
Voorts is op dit overzicht te zien dat de [stichting] op 20 februari 2008 een bedrag van € 11.602,50 gestort kreeg door de [bank].
3.
Dagafschriften van de [zakelijke rekening verdachte] van [onderneming verdachte], [adres verdachte], over de periode 1 november 2007 tot en met 19 februari 2008. [5]
Hierop is te zien dat er op 13 november 2007, 7 december 2007 en 18 februari 2008 middels spoedopdrachten bedragen van respectievelijk € 13.400,-, € 4.2.42,75 en € 7.790,- op de rekening van [onderneming verdachte] zijn bijgeschreven vanaf de rekening van [stichting], met als omschrijvingen respectievelijk ‘betaling drukkerij’, ‘overboeking [kinderkrant] drukkerij’ en ‘[kinderkrant] drukwerk’.
4.
Subsidiebeschikking van de [gemeente] van 17 juni 2008. [6]
Uit dit stuk blijkt dat door verdachte [alias de heer [alias verdachte]] op 28 september 2007 bij de [gemeente] een aanvraag voor een subsidie is ingediend van € 16.200,- voor zes edities van de schoolkrant [kinderkrant] in 2008. De gemeente heeft blijkens deze subsidiebeschikking daarop aan [onderneming verdachte]/[kinderkrant] t.a.v. de heer [alias verdachte] p/a [adres verdachte] een subsidie toegekend van € 16.200,- voor het uitbrengen van de schoolkrant [kinderkrant] op zes data in 2008. Voorts blijkt uit dit stuk dat een voorschot op de subsidie is toegekend van 95% van € 16.200,-, zijnde € 15.390,-, en dat de bevoorschotting reeds heeft plaatsgevonden in februari 2008.
5.
Overzicht van de [zakelijke rekening verdachte] van [onderneming verdachte] over de periode van 18 januari 2006 tot en met 2 juni 2009, met de bijbehorende dagafschriften van die rekening over diezelfde periode. [7]
In dit overzicht is te zien dat op 13 februari 2008 een bedrag van de [gemeente] wordt ontvangen van € 15.390,- onder vermelding van ‘schoolkrant [kinderkrant]’.
6.
Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel d.d. 5 juni 2009 met betrekking tot [onderneming verdachte]. [8]
Handelsnaam: [onderneming verdachte].
Rechtsvorm: Eenmanszaak.
Datum vestiging: 4 november 2008.
Adres: [adres verdachte].
De onderneming wordt gedreven voor rekening van: [verdachte].
De activiteiten zijn m.i.v. 1 maart 2009 gestaakt (registratie op 22 april 2009).
7.
Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 8 mei 2008 met betrekking tot [stichting]. [9]
Statutaire naam: [stichting].
Adres: [adres verdachte].
Eerste inschrijving in het handelsregister: 27 september 2007.
Bestuurders: [getuige 1] (voorzitter), [betrokkene 3] (secretaris) en [getuige 2] (penningmeester).
8.
Verklaringen van de getuige [getuige 1].
Getuige [getuige 1] heeft op 13 juli 2009 tegenover de politie het volgende verklaard. [10]
“Ik was voorzitter van het bestuur van de Stichting [het hof begrijpt: [stichting]].
[verdachte] was de uitvoerder van de krant [het hof begrijpt: schoolkrant [kinderkrant]].
Hij had alle contacten. Hij woonde meestal de vergaderingen van de stichting bij. Hij moest ons voorzien van officiële stukken. Tussen september 2007 en april 2008 hebben wij [verdachte] honderden malen verzocht de officiële stukken aan te leveren. Zijn opmerking was dan dat hij deze thuis had liggen en dat wij die dan wel zouden krijgen. De stichting had een rekening bij de [bank]. Uit gesprekken met een accountmanager van de [bank] is gebleken dat er tot twee maal toe een bedrag van 10.000 euro is overgemaakt naar de rekening van [onderneming verdachte] (dit is de handelsonderneming van [verdachte]).”
Getuige [getuige 1] heeft op 27 maart 2012 tegenover de rechter-commissaris het volgende verklaard. [11]
“[verdachte] is bij mij gekomen met het idee van de krant [kinderkrant]. [verdachte] wilde niet in het bestuur van de stichting [het hof begrijpt: [stichting]]. [getuige 2] is penningmeester geworden, [betrokkene 3] de secretaris en ik de voorzitter.
De [kinderkrant]-krant was afhankelijk van inkomsten van vaste relaties die een advertentie hadden in de krant, waaronder de [bank]. De gelden hiervan zijn nooit op de bank- rekening van de stichting binnengekomen, behalve een bedrag van de [bank] van ongeveer 1500 euro. U vraagt mij of de financiën bij [getuige 2] terecht zijn gekomen. Nee, dat is nooit gebeurd. Wij hebben sinds de [stichting] officieel is geworden op elke vergadering aan [verdachte] gevraagd om contracten en dergelijke over te leggen. Hij deed namelijk de marketing en wij kregen hier nimmer iets van te zien. Hij zei elke keer dat het wel goed kwam. Uiteindelijk hebben wij nooit stukken van contracten en dergelijke gezien. Wij hebben meerdere malen gevraagd of het geld binnen was gekomen en [verdachte] zei dan dat het geld binnen was gekomen. Later zei hij dat het geld op de rekening van [onderneming verdachte] was binnen gekomen. Wij zeiden tegen [verdachte] dat het geld op de rekening van de [bank] van de stichting binnen moest komen en dat hij dit moest regelen. [verdachte] zei dan altijd dat we niet zo moeilijk moesten doen en dat het wel geregeld werd.”
9.
Verklaringen van de getuige [getuige 2].
Getuige [getuige 2] heeft op 7 juli 2009 tegenover de politie het volgende verklaard. [12]
“Ik heb [alias verdachte] in juni 2007 leren kennen. [alias verdachte] vertelde dat hij bezig was met het uitgeven van een schoolkrant. [alias verdachte] vroeg mij deel te nemen aan het bestuur van de [stichting]. Ik besloot deel te nemen. Ik werd penningmeester. Echter, ik heb nooit enige vorm van betalingsverkeer geregeld. Door mij werd een bankrekening bij de [bank] geopend voor de [stichting]. Ik ben daartoe naar Veldhoven gegaan. [alias verdachte] had van te voren contact opgenomen met deze bank en een afspraak voor mij gemaakt.
Ik was de enige gemachtigde van deze rekening. Ik heb verder niemand gemachtigd voor deze rekening. Echter, deze rekening werd niet gebruikt. Ik benadruk dat ik geen enkel betalingsverkeer heb geregeld van gelden voor de [stichting].
Tijdens vergaderingen hebben wij [alias verdachte] veelvuldig gevraagd om inzage van stukken. Deze stukken kon hij nooit overleggen. Van het oprichten van de [stichting] tot en met juli 2008 zijn er een aantal uitgaven van het blad [kinderkrant] gedrukt maar heeft nooit iemand geld ontvangen van [alias verdachte]. Die naam is mij inmiddels bekend als [verdachte].”
Getuige [getuige 2] heeft op 27 maart 2012 tegenover de rechter-commissaris het volgende verklaard. [13]
“Ik ken de heer [verdachte] als [alias verdachte]. Ik ben 6 à 7 maanden penningmeester geweest en sinds de tijd dat de stichting officieel was regelde [alias verdachte] nog steeds alle financiële zaken. Door de leden van het bestuur is aan [alias verdachte] herhaaldelijk gevraagd om de administratie te overleggen, maar dit is nooit gebeurd. [alias verdachte] werd gevraagd naar de administratie en hij zei steeds dat het wel goed kwam. De raadsman vraagt wie de betalingen deed. [alias verdachte] regelde dit allemaal en ook de eventuele rekeningen.
De stichting had een eigen rekening. Deze rekening heeft [alias verdachte] geregeld en was een rekening bij de [bank]. Het klopt dat ik bij de opening van de rekening van de [bank] ben geweest. [alias verdachte] had de contacten met de [bank]. De [bank] sponsorde de krant ook. [alias verdachte] heeft mij een keer gezegd dat er een aanzienlijk bedrag van de [bank] richting de stichting zou komen. Ik heb toen via telebankieren gekeken of het bedrag op de rekening van de stichting terecht kwam. Toen dit het geval was heb ik kort daarna dit bedrag overgemaakt naar de rekening van [alias verdachte].”
10.
Verklaringen van de verdachte.
De verdachte heeft op 27 januari 2010 tegenover de politie het volgende verklaard: [14]
“Ik gebruik al twaalf jaar de naam [alias verdachte].”
De verdachte heeft op 29 januari 2010 tegenover de rechter-commissaris het volgende verklaard: [15]
“Ik heb bij de [bank] een tennispasje getoond met de naam [alias verdachte]”
De verdachte heeft op 9 februari 2010 tegenover de politie het volgende verklaard: [16]
“Mijn bedrijf [onderneming verdachte] heeft een rekening bij de [zakelijke rekening verdachte].”
De verdachte heeft op 20 januari 2012 ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard. [17]
“Ik ben één keer met [getuige 2] bij de [bank] geweest. Ik heb mij toen met een tennispasje geïdentificeerd. Ik heb op 13 november 2007 contact opgenomen met de [bank]. Uiteindelijk is er een bedrag van € 13.400,- overgemaakt naar mijn rekening. Ik ben vervolgens gedurende een periode van enkele weken telkens gaan pinnen in Eindhoven. Ik kon telkens niet meer dan € 2.500,- per keer pinnen. Op 7 december 2007 heb ik wederom een beroep op de [bank] gedaan. Ik vroeg de bank een bedrag van € 4.242,75 naar mijn rekening over te maken. De [bank] bood vervolgens aan de kinderkrant te sponsoren voor een bedrag van € 7.790,-. Dat geld is door de bank overgemaakt op mijn rekening.”
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs van het onder 3A en 3B bewezen verklaarde
Uit het voorgaande volgt dat de [bank] op verzoek van verdachte ten laste van de rekening die de [stichting] aanhield bij de [bank], € 13.400,- en € 4.242,75 naar de rekening van (het bedrijf van) verdachte, [onderneming verdachte], heeft overgemaakt in verband met spoed te betalen kosten aan een drukkerij. Door deze overboekingen ontstond een schuld (debetstand) van de Stichting aan de [bank] (nagenoeg) ter grootte van het overgeboekte bedrag. De verzoeken van verdachte tot overboeking werden door de [bank] desondanks ingewilligd, omdat verdachte te kennen had gegeven dat er een subsidie van € 15.000,- van de gemeente onderweg was naar de [stichting].
De verklaring van de verdachte tegenover de medewerker van de [bank] dat er een subsidie van de gemeente onderweg zou zijn naar de stichting is in strijd met de waarheid. Immers uit de hiervoor in bewijsmiddel 4 weergegeven subsidiebeschikking van de [gemeente] volgt dat de subsidie ten behoeve van de kinderkrant aan (het bedrijf van) de verdachte, [onderneming verdachte], was toegekend en uit bewijsmiddel 5 blijkt dat deze subsidie door de gemeente is betaald op de bankrekening van [onderneming verdachte] (bij ING) en niet op de bankrekening van de [stichting] (bij [bank]).
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in opdracht van de heer [getuige 2], de penningmeester van [stichting], zou hebben gehandeld. Verdachte zou de aan hem ([onderneming verdachte]) overgemaakte geldbedragen in kleinere bedragen hebben opgenomen en contant aan de heer [getuige 2] hebben verstrekt. [getuige 2] zou deze bedragen vervolgens contant aan de drukker hebben betaald. Verdachte zou hierbij te goeder trouw hebben gehandeld in opdracht van de heer [getuige 2].
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] leidt het hof af dat verdachte feitelijk de financiën van de [stichting] beheerde en dat hij hierbij een ondoorzichtig beheer voerde. Uit de aangifte van Vervest blijkt dat de [bank] verdachte als gemachtigde en beschikkingsbevoegd namens [stichting] beschouwde.
Het hof acht de door de verdachte geschetste gang van zaken – waarbij betalingen aan een drukker ten behoeve van een door de [stichting] uit te geven kinderkrant zouden zijn verricht door overboeking van de bedragen van de rekening van de [stichting] op de rekening van de verdachte, waarna de geldbedragen via contante betalingen door een derde, [getuige 2], aan de drukker zouden zijn verstrekt – volstrekt onaannemelijk. [getuige 2] was de gemachtigde van de rekening van de [stichting], zodat er voor hem geen enkele reden bestond om de betalingen aan een drukker ten behoeve van de [stichting] op deze wijze via de rekening van de verdachte te laten lopen, terwijl ook voor het vervolgens contant opnemen en contant betalen van de drukker door de verdachte geen enkele logische of aannemelijk verklaring wordt gegeven.
De door verdachte geschetste gang van zaken wordt ook ontkend door [getuige 2] (zie bewijsmiddel 9). Tegenover de rechter-commissaris heeft [getuige 2] op 27 maart 2012 verklaard: “[alias verdachte] heeft mij een keer gebeld en gezegd dat er een aanzienlijk bedrag van de [bank] richting de Stichting zou komen. De [bank] sponsorde de krant ook. [alias verdachte] zei dat de drukkerij met spoed betaald moest worden. Ik heb toen via telebankieren gekeken of het bedrag van de [bank] op de rekening van de Stichting terecht kwam. Toen dat het geval was, heb ik kort daarna dit bedrag overgemaakt naar de rekening van [alias verdachte]. [alias verdachte] regelde alles en derhalve ook deze betaling aan de drukkerij. (…) De officier van justitie houdt mij voor dat [verdachte] op de zitting van 20 januari 2012 onder andere heeft verklaard dat de subsidie die hij op de rekening had ontvangen in contante bedragen aan mij zou hebben gegeven. Dit klopt niet. (…) De officier van justitie houdt mij voor dat [verdachte] op deze zitting heeft verklaard dat het geld afkomstig van de gemeente door hem aan mij in contanten werd gegeven. Dit klopt totaal niet.”
Met de rechtbank hecht het hof daarom geen geloof aan verdachtes verklaring over de besteding van de aan hem overgemaakte bedragen en acht het hof bewezen dat verdachte voor eigen gewin de [bank] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen de geldbedragen van € 13.400,- en € 4.242,75 naar hem, verdachte, over te maken.
Ten aanzien van het overboekte geldbedrag van € 7.790,- ter sponsoring van (de uitgifte van) de kinderkrant [kinderkrant] overweegt het hof het volgende. Uit de aangifte van Vervest namens de [bank] volgt dat het betreffende geldbedrag is toegekend aan de [stichting]. Het geldbedrag is op 18 februari 2008 overgeboekt vanaf de rekening van de [stichting] naar de rekening van (het bedrijf van) de verdachte. Verdachte was vervolgens in civielrechtelijke zin houder van het ontvangen geldbedrag en was uit dien hoofde gehouden dit geldbedrag aan te wenden ter bekostiging van genoemd blad. Verdachte heeft dit niet gedaan. Het hof hecht, zoals hiervoor overwogen, geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij de overgemaakte geldbedragen in kleinere bedragen zou hebben opgenomen en contant aan de heer [getuige 2] zou hebben verstrekt ten behoeve van het betalen van de drukker. Met de rechtbank acht het hof dan ook bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 7.790,- zich opzettelijk heeft toegeëigend in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen en oplichting. Verdachte heeft als organisator van een voetbalkamp voor kinderen aanbetalingen voor de reis ontvangen van de ouders. Op enig moment is de verdachte deze geldbedragen voor zichzelf gaan gebruiken. Dat heeft ertoe geleid dat het voetbalkamp uiteindelijk geen doorgang kon vinden en de betaalde geldbedragen waren verdwenen. Verdachte heeft niet alleen de ouders financieel gedupeerd, maar ook de kinderen de reis ontnomen, waarnaar zij uitkeken. Voorts heeft de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de [bank] bewogen tot afgifte van grote geldbedragen en heeft verdachte een geldbedrag dat aan de verdachte was overgemaakt ten behoeve van een kinderkrant verduisterd. Het totale schadebedrag van de bewezen verklaarde feiten bedraagt ruim € 37.500,-. Verdachte heeft met zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn slachtoffers in hem stelden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij telkens zijn eigen belang boven dat van de gedupeerden heeft gesteld, in het bijzonder daar waar het de ouders en hun kinderen betreft.
Bovendien is de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2013, eerder veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, waarbij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf zijn opgelegd (vonnis rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 augustus 2008, ter zake van faillissementsfraude, verduistering en valsheid in geschrift, 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en 240 uren werkstraf; vonnis politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 oktober 2000, ter zake van valsheid in geschrift meermalen gepleegd, 80 uren onbetaalde arbeid). Verdachte heeft het onder 1 bewezen verklaarde verduisteringsfeit gepleegd kort na de veroordeling in 2008 en gedurende de bij die veroordeling horende proeftijd. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om de onderhavige feiten te plegen. Kennelijk kan de verdachte zich niet onthouden van het plegen van deze feiten en stelt hij zijn eigen financieel gewin steeds voor de belangen van zijn slachtoffers.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enige duur met zich brengt. In hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht en overigens uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de verdachte is gebleken, ziet het hof geen reden om hiervan af te zien.
Wel ziet het hof aanleiding om te bepalen dat een gedeelte van de straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal zal het hof aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht verbinden. Uit de rapporten van de reclassering (laatste rapport gedateerd 23 juni 2013) volgt dat de verdachte tot op heden bij herhaling onjuiste en/of onvolledige informatie aan de reclassering heeft verstrekt over werk en inkomen en over zijn gezondheid. Onder die omstandigheden acht het hof begeleiding van de verdachte in een strafrechtelijk kader niet van toegevoegde waarde.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
Het hof komt tot een gevangenisstraf voor een langere duur dan door de rechtbank is opgelegd omdat het hof met het oog op het voorkomen van recidive een groter voorwaardelijk gedeelte aangewezen acht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.060,00, bestaande uit een aanbetaling voor het voetbalkamp (€ 710,00) en immateriële schade (€ 350,00).
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 710,00 en is de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade in de vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat dit deel van de vordering onvoldoende was onderbouwd.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Op de terechtzitting van het hof van 26 juni 2013 heeft de benadeelde partij de vordering nader toegelicht. De verdediging heeft deze vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.060,00, zoals door de benadeelde partij is gevorderd. Gelet op de toelichting van de benadeelde partij over de gevolgen die het strafbare feit voor hem en zijn gezin heeft gehad, acht het hof het gevorderde bedrag aan immateriële schade billijk, terwijl de verdachte zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdachte is dan ook tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering volledig toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte voorts verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten als hierna te melden.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte – ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 60a, 63, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] en de aangehaalde wetsartikelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer 12]ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.060,00 (duizend zestig euro)bestaande uit € 710,00 (zevenhonderdtien euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 12], een bedrag te betalen van
€ 1.060,00 (duizend zestig euro)bestaande uit € 710,00 (zevenhonderdtien euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen voor de bewezen verklaarde feiten 3A en 3B het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, waaronder begrepen de beslissingen op de vorderingen van de overige benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 10 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.J.M. Ruyters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna in de voetnoten genoemde dossierpagina’s zijn afkomstig uit het dossier van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Divisie Recherche, dossiernummer 221909020, sluitingsdatum 26 maart 2010, aantal doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 787 (paginanummering midden bovenaan de pagina’s).
2.Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van 28 oktober 2009, proces-verbaalnummer 2009174012-1, opgemaakt door [verbalisant 1] (inspecteur van politie), dossierpagina’s 717 tot en met 721, inhoudende de verklaring van aangever [aangever] namens de [bank].
3.Het hof verwijst naar de hierna opgenomen bewijsmiddelen 2 en 3, inhoudende een overzicht van de [rekening stichting] ten name van de [stichting] over de periode 1 mei 2007 tot en met 4 juli 2008 (bewijsmiddel 3) en dagafschriften van de [zakelijke rekening verdachte] ten name van [onderneming verdachte] over de periode 1 november 2007 tot en met 19 februari 2008 (bewijsmiddel 3).
4.Overzicht van de [rekening stichting] ten name van [stichting] over de periode 1 mei 2007 tot en met 4 juli 2008, dossierpagina 732.
5.Dagafschriften van de [zakelijke rekening verdachte] ten name van [onderneming verdachte] over de periode 1 november 2007 tot en met 19 februari 2008, dossierpagina’s 736 tot en met 738.
6.Subsidiebeschikking van de [gemeente] van 17 juni 2008, gericht aan [onderneming verdachte]/[kinderkrant] t.a.v. de heer [alias verdachte], dossierpagina’s 575 tot en met 577.
7.Overzicht van de [zakelijke rekening verdachte] ten name van [onderneming verdachte] over de periode 18 januari 2006 tot en met 2 juni 2009, dossierpagina’s 194 tot en met 237, met bijbehorende dagafschriften van de [zakelijke rekening verdachte] ten name van [onderneming verdachte] over de periode 18 januari 2006 tot en met 2 juni 2009, dossierpagina’s 238 tot en met 396. De betreffende betaling is in het overzicht weergegeven op dossierpagina 215 en op de dagafschriften op dossierpagina 342.
8.Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 5 juni 2009 met betrekking tot [onderneming verdachte], dossierpagina 464.
9.Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 8 mei 2008 met betrekking to [stichting], dossierpagina 727.
10.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2009, proces-verbaalnummer PL2209/08-144367, opgemaakt door [verbalisant 2] (agent van politie), dossierpagina’s 457 tot en met 459, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1].
11.Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2012, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1].
12.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige van 7 juli 2009, proces-verbaalnummer PL2209/08-144367, opgemaakt door [verbalisant 3] (brigadier van politie) en [verbalisant 4] (aspirant van politie), dossierpagina’s 468 tot en met 472, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2].
13.Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2012, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 2].
14.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 januari 2010, proces-verbaalnummer PL2219/08-144367, opgemaakt door [verbalisant 5] (brigadier van politie) en [verbalisant 6] (brigadier van politie), dossierpagina 41 tot en met 46 (in het bijzonder pagina 42), inhoudende de verklaring van de verdachte.
15.Proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 januari 2010, inhoudende het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot inbewaringstelling.
16.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 februari 2010, proces-verbaalnummer PL2219/08-144367, opgemaakt door [verbalisant 5] (brigadier van politie) en [verbalisant 6] (brigadier van politie), dossierpagina’s 50 tot en met 52 (in het bijzonder pagina 52), inhoudende de verklaring van de verdachte.
17.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 januari 2012, inhoudende de verklaring van de verdachte (weergegeven op pagina’s 10 en 11 van het proces-verbaal).