9.de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, zakelijk weergegeven, als volgt:
De verwijdering van de tumor bij een hond waarover [getuige 4] spreekt betreft de verwijdering van een wrat.
De hond had in de flank deze wrat. Met het scheren van de hond heb ik de wrat geraakt. Ik heb deze wrat, die daardoor los zat, zelf verder los geknipt. Daarna heb ik het wondje schoongemaakt en een hechting gezet.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat zij moet worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde wegens onvoldoende bewijs.
Daartoe is in het bijzonder het volgende aangevoerd met betrekking tot de tenlastelegging van het onder 4, eerste gedachtestreepje:
Bij de blaasoperatie bij de hond betwist verdachte dat zij deze blaasstenen heeft verwijderd.
De verklaring van [getuige 2] staat alleen en dient te worden bezien in het licht van een arbeidsconflict tussen verdachte en haarzelf.
Voorts zegt [getuige 2] dat zij bij deze operatie heeft geassisteerd. Gelet daarop was er dus een dierenarts aanwezig in de persoon van [getuige 2].
Daar komt bij dat de betreffende operatie niet door verdachte is gedaan maar door dierenarts [dierenarts 1], waarbij verdachte enkel heeft geassisteerd.
En voorts is met betrekking tot de tenlastelegging van het onder 4, derde gedachtestreepje het volgende aangevoerd.
Bij de verwijdering van de knobbel bij een hond ging het niet om een tumor maar om een wrat. Het woord tumor is afkomstig van [getuige 4]; een ziekenhuisman. In ziekenhuistaal worden wratten bij mensen tumoren genoemd.
Bij een operatie worden dieren geschoren. Bij het scheren van de betreffende hond was de wrat gedeeltelijk los komen te zitten, die verdachte heeft losgeknipt waarna vervolgens de hond is gehecht. Het verwijderen van een loszittende wrat is geen operatie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop.
Ingevolge artikel 2 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zijn alleen dierenartsen toegelaten tot de uitoefening van de diergeneeskunde.
Ingevolge artikel 4 van die wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de toelating van anderen dan dierenartsen tot de uitoefening van de diergeneeskunde in beperkte omvang.
Artikel 9 van het Besluit para-veterinairen houdt in dat degene die over de kwalificatie van dierenartsassistent paraveterinair beschikt bevoegd is tot het verrichten van bepaalde in dat artikel omschreven diergeneeskundige handelingen, een operatie daaronder niet begrepen.
In artikel 1 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 wordt ‘operatie’ gedefinieerd als: instrumentele ingreep bij dieren, gepaard gaande met verbreking van de natuurlijke samenhang van levende weefsels, het afnemen van bloed daaronder begrepen.
In diezelfde bepaling wordt “uitoefening van de diergeneeskunde” gedefinieerd als:
“het als beroep verrichten van een of meer der navolgende handelingen:
a. (…) het voorschrijven of toepassen van een behandeling, operatie daaronder begrepen (…) “.
Het hof overweegt dat het verrichten van een operatie bij een dier is een beroepsmatige handeling, die is voorbehouden aan een dierenarts, en is aan merken als de uitoefening van een beroep als bedoeld in de tenlastelegging van feit 4.
Volgens eigen verklaring van de verdachte is zij geen dierenarts. Zij is naar eigen zeggen dierenartsassistent paraveterinair. Gelet op het wettelijk stelsel was verdachte derhalve, buiten noodzaak, niet bevoegd tot het verrichten van een operatie.
Met betrekking tot de tenlastelegging van het onder 4, eerste gedachtestreepje:
De verklaring van [getuige 2], een dierenarts, is gedetailleerd en vindt grotendeels bevestiging in de verklaring die verdachte zelf geeft.
Uit die verklaringen volgt dat de verdachte door de getuige [getuige 2] alleen werd aangetroffen bij een blaasoperatie bij de hond, waarbij zij de blaas van deze hond in de hand had en dat verdachte in aanwezigheid van [getuige 2] ook verder is gegaan met de operatie.
[getuige 2] heeft, op basis van haar eigen waarneming, expliciet verklaard welke handelingen verdachte tijdens haar bezoek alleen verrichtte, namelijk het met een pincet verwijderen van de blaassteen en dat verdachte daarmee verder is gegaan toen [getuige 2] weigerde dit van haar over te nemen. Verdachte heeft ontkend de betreffende handeling te hebben verricht.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 2] voor wat betreft dit feit geloofwaardig, te meer nu de verdachte deze verklaring grotendeels heeft bevestigd en bovendien omdat zij ook zelf heeft verklaard dat zij met de operatie is verder gegaan.
Het hof acht de lezing van de verdachte, dat zij toen slechts assisteerde bij de operatie door een dierenarts, die net even weg was, onaannemelijk, gelet op het feit dat de operatie bij binnenkomst van [getuige 2] al aan de gang was. Immers, verdachte stond daar toen al met de blaas in de hand en is vervolgens verder gegaan met de operatie. De stelling dat [getuige 2] de operatie zou hebben voortgezet en verdachte derhalve louter zou hebben geassisteerd, acht het hof gelet op de verklaring van [getuige 2], maar ook op de verklaring van verdachte zelf dat [getuige 2] niet durfde te opereren (zie bewijsmiddel 5), niet aannemelijk.
Dat verdachte slechts in afwachting was van de voortzetting van de operatie door de dierenarts [dierenarts 1], vindt zijn weerlegging in de verklaring van [getuige 2] ten over de handelingen die verdachte heeft verricht, alsmede in de verklaring van de verdachte zelf dat zij de operatie heeft voortgezet. Bovendien heeft [getuige 2] als haar waarneming verklaard dat deze dierenarts toen in de spreekkamer spreekuur aan het houden was.
Met betrekking tot de tenlastelegging van het onder 4, derde gedachtestreepje:
Het hof heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan de verklaring van de getuige [getuige 4], een anesthesieassistent, van wie verwacht mag worden dat hij op grond van zijn jarenlange ervaring weet waarover hij het heeft. Hij heeft de handelingen van de verdachte benoemd als een operatie waarbij door haar een tumor werd verwijderd en waarbij hij de narcose begeleidde. Dat verdachte in dit verband spreekt over een wrat doet daar niet aan af.
Het hof overweegt voorts ten aanzien van al hetgeen onder 4 bewezen is verklaard dat de door de verdachte verrichte handelingen vallen onder de wettelijke definitie van opereren, waartoe zij, niet zijnde een dierenarts, niet bevoegd is.
Uit de verklaring van [getuige 2] en [getuige 3] leidt het hof af dat het opereren van dieren door verdachte niet een sporadisch voorkomende (nood)situatie was en dat verdachte als beroep de bewezen verklaarde operaties heeft verricht en aldus buiten noodzaak het beroep van dierenarts heeft uitgeoefend.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 436, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting in het bijzonder gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen verklaard is dat verdachte tweemaal een dier heeft geopereerd terwijl ze daartoe niet bevoegd was. Dit zijn op grond van de wet overtredingen. Het wettelijk strafmaximum is gesteld op een geldboete van de tweede categorie.
Eigenaren van dieren moeten erop kunnen vertrouwen dat indien hun dier een operatie moet ondergaan deze wordt uitgevoerd door iemand die daartoe bevoegd is. Deze eis beoogt mede de bescherming van de kwaliteit van de behandeling.
Verdachte kent de toepasselijke regelgeving. Als zelfstandig ondernemer en exploitant van twee dierenklieken waarbij zes dierenartsen in dienst waren, had verdachte moeten instaan voor een strikte toepassing van die regelgeving.
Dat ze volgens haar eigen verklaring als ervaren para-veterinair jonge, pas afgestudeerde dierenartsen ook op het gebied van het opereren iets kon leren, geeft haar geen vrijbrief om zelf operaties uit te voeren. Desalniettemin zal het hof bij de hoogte van de straf rekening houden met de omstandigheid dat niet is gebleken dat de operaties onoordeelkundig zijn uitgevoerd of dat de geopereerde dieren schade of hinder hebben ondervonden van de omstandigheid dat de verdachte niet bevoegd was te opereren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 mei 2013, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van een soortgelijk delict en op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof oplegging van geldboeten van na te melden hoogte passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboeten heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 62, 63 en 436 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.