Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat naar aanleiding van de verdwijning van [slachtoffer] een breed onderzoek is ingesteld, dat zich aanvankelijk in het geheel niet op specifieke verdachten richtte. Het scenario, dat [slachtoffer] om het leven zou zijn gebracht, stond hierbij geenszins voorop, laat staan dat het onderzoek tegen bepaalde personen gericht was. Pas geleidelijk rees een ernstig vermoeden dat sprake was van een levensdelict. Daarbij kwam [verdachte] als mogelijke dader in beeld: hij was de laatste van wie met zekerheid bekend was dat hij de vermiste had ontmoet, hij bleek ook een duidelijk motief te hebben, terwijl getuigen wezen op verdacht gedrag op de dag van de verdwijning. Toch heeft het nog enige tijd geduurd voordat hij als verdachte werd aangemerkt en het onderzoek zich in sterke mate op hem richtte. Tot op dat moment was het naar het oordeel van het hof bepaald niet zo dat overwegende, laat staan exclusieve, aandacht werd besteed aan het scenario, dat [verdachte] bij de verdwijning van [slachtoffer] betrokken was.
Achteraf gezien kan men zich zelfs afvragen of het onderzoek niet al eerder op [verdachte] als verdachte had moeten worden gericht. De genoemde omstandigheden (in het bijzonder het laatste contact en het motief), tezamen met het gegeven dat geen andere aannemelijke verklaring voor de verdwijning van [slachtoffer] kon worden gevonden, hadden daartoe naar het oordeel van het hof voldoende aanleiding kunnen geven. Dat het onderzoek vervolgens, na het aantreffen van bloed in en onder de vloer van de woning van [verdachte] en het uitblijven van een verklaring daaromtrent, op hem werd toegespitst, acht het hof volstrekt begrijpelijk en ook juist.
Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat nadien alle andere mogelijkheden dan het daderschap van [verdachte] zijn uitgesloten. De verdediging heeft weliswaar een aantal omstandigheden genoemd, die daarop zouden wijzen, maar het hof kan haar daarin niet volgen. Dat het niet is gelukt om vast te stellen wie de persoon was, wiens DNA op het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen, dat het niet gelukt is om diens verdwenen laptop en telefoon terug te vinden, en dat het niet is gelukt om de identiteit te achterhalen van een persoon, die zich op 9 september 2011 rond 15.30 uur in de buurt van de auto van het slachtoffer zou hebben opgehouden, kan worden betreurd, maar het hof ziet geen grond om aan te nemen dat hiertoe onvoldoende inspanning is geleverd. Er is een plausibele reden gegeven waarom is besloten om geen forensisch onderzoek uit te voeren op de binnenkant van de auto van het slachtoffer; op die beslissing is wellicht kritiek mogelijk, maar tunnelvisie kan er niet uit blijken.
De verdediging heeft zich in dit verband ook over de volgende punten beklaagd: