ECLI:NL:GHSHE:2013:3961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
20-004404-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en belaging van ex-partner met gevangenisstraf en contactverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner. De verdachte werd in eerste aanleg door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 15 november 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten van belaging, die zich uitten in stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner. De verdachte had onder andere herhaaldelijk contact gezocht, haar bespioneerd en ongewenste berichten gestuurd. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit psychische overmacht en dat hij niet schuldig was aan de belaging. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende inzicht had in zijn handelen en dat hij opzettelijk de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde had geschonden. De strafoplegging van zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk, werd gehandhaafd, evenals het contactverbod. Daarnaast werd de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een toewijzing van € 500,- voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004404-11
Uitspraak : 22 augustus 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 november 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
01-820545-11 en 01-825297-11, tegen

[verdachte],

geboren te 's-[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het feit met parketnummer
01-820545-11 en het feit met parketnummer 01-825297-11, beide gekwalificeerd als belaging, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf heeft de rechtbank de navolgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • een contactverbod met [benadeelde];
  • het houden aan de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt een behandeling vanuit GGZ Breburg of een gelijksoortige FPK en het gebruik van medicijnen.
Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • verdachte ter zake van beide aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest;
  • aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een contactverbod met [benadeelde] zal verbinden;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.000,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal verklaren;
  • de in beslag genomen goederen zal onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van verdachte heeft:
- primair integrale vrijspraak van het aan verdachte ten laste gelegde bepleit;
  • subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat verdachte heeft gehandeld vanuit psychische overmacht;
  • meer subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens afwezigheid van alle schuld;
  • verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt en verdachte strafbaar acht, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
  • ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde] bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
  • zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-820545-11hij in of omstreeks de periode tussen 13 januari en 19 april 2011 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] (zijn ex-partner), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte met dat oogmerk, toen en daar:
- een tas met een bericht en/of een luizenkuur erin aan de deur van de woning van die [benadeelde] gehangen en/of enige voorwerpen in de buurt van de woning van die [benadeelde] neergelegd en/of
- diverse malen zich in zijn auto, althans in de bosjes, althans anderszins in de buurt van (het huis van) die [benadeelde] opgehouden en/of foto's gemaakt en/of
- die [benadeelde] bespioneerd en/of
- bij de politie klachten tegen die [benadeelde] ingediend en/of procedures tegen die [benadeelde] aangespannen en/of
- foto's van die [benadeelde] en de personen in haar gezelschap gemaakt en/of die foto's aan anderen verspreid en/of
- die [benadeelde], en/of haar moeder en/of haar dochter en/of de ex-man van die [benadeelde] en/of de kliniek alwaar die [benadeelde] verbleef en/of andere personen in de omgeving van die [benadeelde], brieven en/of e-mailberichten gestuurd, waarin hij die [benadeelde] beschuldigt van prostitutieactiviteiten en/of anderszins die [benadeelde] in een kwaad daglicht stelt en/of
- contact gezocht met de dochter van die [benadeelde] en/of
- geprobeerd te solliciteren op het werk van die [benadeelde];
Zaak met parketnummer 01-825297-11:
hij op of omstreeks één of meerdere tijdstippen in de periode van 20 april 2011 tot en met 1 mei 2011 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] (zijn ex-partner), in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij toen en daar:
- een koffiebekertje met daarop de tekst[voornaam verdachte] (afbeelding hartje met pijl) [voornaam benadeelde]
1 april 2010’ aan een paal in de buurt van die [benadeelde] gebonden en/of
- die [benadeelde] een kaart gestuurd met als opschrift 'Prettig Pasen' en/of
- een mandje met drie paaseitjes in de voortuin van die [benadeelde] gelegd en/of
- een heksenpop achter de ruitenwisser van de auto van die [benadeelde] gestopt en/of
- een boekje van slachtofferhulp achter de ruitenwisser van de auto van die [benadeelde] gestopt en/of
- zich in de buurt van die [benadeelde] opgehouden en/of naar die [benadeelde] gezwaaid en/of
- die [benadeelde] een e-mailbericht gestuurd waarin hij meldde dat hij een detectivebureau heeft ingeschakeld om de antecedenten van die [benadeelde] te onderzoeken en/of
- bij de FIOD een melding gedaan van verdenking van fraude door die [benadeelde], en/of de garage van een auto met kenteken [kenteken auto] waarbij hij die [benadeelde] had zien staan, verzocht om informatie te verstrekken omtrent de naamhouder van dat kenteken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en het in de zaak met parketnummer 01-825297-11 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 01-820545-11hij in de periode tussen 10 februari 2011 en 19 april 2011 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
[benadeelde] (zijn ex-partner) met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte met dat oogmerk, toen en daar:
- een tas met een bericht en een luizenkuur erin aan de deur van de woning van die [benadeelde] gehangen en
- diverse malen zich in de buurt van (het huis van) die [benadeelde] opgehouden en foto's gemaakt en
- die [benadeelde] bespioneerd en
- foto's van die [benadeelde] en de personen in haar gezelschap gemaakt en die foto's aan anderen verspreid en
- die [benadeelde] en haar moeder en de ex-man van die [benadeelde] en de kliniek alwaar die [benadeelde] verbleef brieven en/of e-mailberichten gestuurd, waarin hij die [benadeelde] beschuldigt van prostitutieactiviteiten en/of anderszins die [benadeelde] in een kwaad daglicht stelt en
- geprobeerd te solliciteren op het werk van die [benadeelde].
Zaak met parketnummer 01-825297-11
hij op tijdstippen in de periode van 20 april 2011 tot en met 1 mei 2011 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] (zijn ex-partner) met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft hij toen en daar:
- een koffiebekertje met daarop de tekst[voornaam verdachte] (afbeelding hartje met pijl) [voornaam benadeelde]
1 april 2010’ aan een paal in de buurt van die [benadeelde] gebonden en
- die [benadeelde] een kaart gestuurd met als opschrift 'Prettig Pasen' en
- een mandje met drie paaseitjes in de voortuin van die [benadeelde] gelegd en
- een heksenpop achter de ruitenwisser van de auto van die [benadeelde] gestopt en
- een boekje van slachtofferhulp achter de ruitenwisser van de auto van die [benadeelde] gestopt en
- zich in de buurt van die [benadeelde] opgehouden en naar die [benadeelde] gezwaaid en
- die [benadeelde] een e-mailbericht gestuurd waarin hij meldde dat hij een detectivebureau heeft ingeschakeld om de antecedenten van die [benadeelde] te onderzoeken en bij de FIOD een melding gedaan van verdenking van fraude door die [benadeelde], en de garage van een auto met kenteken [kenteken auto] waarbij hij die [benadeelde] had zien staan, verzocht om informatie te verstrekken omtrent de naamhouder van dat kenteken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman heeft ten verweer betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde belagingen. Daartoe is het navolgende aangevoerd.

A.

Verdachte heeft bij de door hem erkende handelingen niet het voor belaging vereiste oogmerk gehad om [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij bezig was met een onderzoek naar het netwerk rondom mevrouw [benadeelde], omdat hij werd bedreigd door personen gelieerd aan [benadeelde]. Daarnaast wilde hij middels een aantal symbolische boodschappen aan [benadeelde] laten weten dat hij op de hoogte was van deze bedreigingen.

B.

De raadsman heeft voorts aangevoerd dat verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van die in de tenlastelegging genoemde handelingen, waarbij hij juist heeft getracht om niet gezien te worden door [benadeelde] (zoals bespioneren of het heimelijk maken van foto’s). Uit deze handelingen kan immers niet het oogmerk worden afgeleid dat verdachte [benadeelde] geen andere keuze heeft gelaten dan het aanvaarden van contact met verdachte. Nu na vrijspraak van deze gedragingen, de ten laste gelegde gedragingen die resteren van dermate beperkte aard, frequentie en intensiteit zijn geweest, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan één van de ten laste gelegde belagingen, aldus de raadsman.

Ad. A

Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, blijkt dat verdachte een aantal van de hiervoor in de bewezenverklaring omschreven handelingen (mede) heeft verricht met het oogmerk om:
  • [benadeelde] te bewegen goederen, die volgens zijn verklaring aan hem toebehoorden, aan hem af te geven, en/of
  • [benadeelde] duidelijk te maken dat hij niet meer bedreigd wilde worden door aan [benadeelde] gelieerde personen en/of
  • [benadeelde] duidelijk te maken, dat hij niet wilde dat zij haar broers of personen uit een (vermeend) prostitutienetwerk of personen die evenals de moeder van [benadeelde] betrokken waren in de paardensport of paardenhandel op hem zou afsturen.
Reeds hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte bij een aantal van de bewezen verklaarde handelingen het oogmerk heeft gehad om [benadeelde] te dwingen iets te doen of niet te doen.
Daarnaast kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat [benadeelde] verdachte op
10 februari 2011 duidelijk heeft gemaakt dat zij de relatie met hem wilde beëindigen. Het had voor verdachte op dat moment duidelijk moeten zijn dat zij geen contact meer met hem wilde. Verdachte heeft echter in weerwil daarvan de hiervoor in de bewezenverklaring genoemde handelingen verricht. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte het slachtoffer geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met hem en deze daarmee feitelijk gedwongen te dulden dat hij (onder meer) stelselmatig contact met haar zocht.
Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.

Ad. B

Het hof overweegt dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij in de bewezen verklaarde periode tussen 10 februari 2011 en 19 april 2011 veelvuldig in de buurt van (de woning van) [benadeelde] is geweest. Hij heeft toen met een fotocamera foto’s gemaakt van de woning van [benadeelde], van [benadeelde] zelf en van de personen die in haar buurt waren. Tevens heeft verdachte met een verrekijker [benadeelde] bespied. Uit de aangifte van de moeder van [benadeelde], mevrouw [moeder benadeelde], d.d. 30 maart 2011 (doorgenummerde pagina’s 51 en 53) en de aanvullende verklaring van [benadeelde] d.d. 20 april 2011 (doorgenummerde pagina’s 62 en 63) blijkt dat verdachte is gezien in de buurt van de woning van [benadeelde]. Tevens verklaart [benadeelde] dat zij heeft gezien dat verdachte foto’s nam in de straat waarin zij woonde.
Het hof overweegt dat uit de hiervoor genoemde verklaringen, in onderling samenhang bezien, blijkt dat verdachte zo frequent heeft gespioneerd en foto’s heeft gemaakt en zich daarbij blijkbaar dusdanig opvallend heeft gedragen, dat hij is gezien door in ieder geval [benadeelde] en haar buurtbewoners. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte [benadeelde] geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte en deze daarmee feitelijk gedwongen te dulden dat de verdachte (onder meer) stelselmatig met hem werd geconfronteerd en aldus inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
Voor wat betreft de bewezen verklaarde periode van 20 april 2011 tot en met 1 mei 2011 volgt reeds uit de bewezen handelingen dat verdachte het oogmerk heeft gehad de aandacht van [benadeelde] op zich te vestigen om, naar uit zijn verklaring volgt, haar te dwingen iets te doen of niet te doen, een en ander zoals hiervoor overwogen onder ad A.
Het hof is voorts van oordeel dat gelet op de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven van [benadeelde], beide ten laste gelegde feiten gekwalificeerd kunnen worden als belaging van [benadeelde] door verdachte.
Het hof verwerpt het verweer in zijn beide onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en het in de zaak met parketnummer
01-825297-11 bewezen verklaarde levert op:

Belaging, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ten verweer gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft in dit verband het navolgende aangevoerd.

C.

Ten aanzien van verdachte was sprake van psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich ernstig bedreigd voelde door het netwerk van [benadeelde], hetgeen heeft geleid tot gevoelens van angst en onmacht. Deze bedreigingen - in combinatie bezien met zijn stoornis(sen) - hebben geleid tot een zodanige druk dat de wilsvrijheid van verdachte werd aangetast en van hem redelijkerwijs niet te vergen viel dat hij weerstand bood aan deze druk, aldus de raadsman.

D.

Meer subsidiair was sprake van afwezigheid van alle schuld. Daartoe is aangevoerd, dat voor strafbaarheid geen plaats is wanneer de gedraging wordt verontschuldigd door een bij de dader aanwezige onjuiste voorstelling van zaken ten gevolge van een dwaling in de feitelijke realiteit. In dit geval betreft die het van toepassing zijn van een rechtvaardigingsgrond.

Ad. C

Een beroep op psychische overmacht kan pas slagen indien sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Het hof heeft in het kader van dit verweer kennis genomen van het Pro Justitia rapport opgemaakt door mevrouw P. Gritters en de heer W.H. Braam, respectievelijk psychiater in opleiding en psychiater d.d. 29 juli 2011. Op grond van hun onderzoeksbevindingen diagnosticeren de deskundigen verdachte als lijdende aan een waanstoornis, met onderliggend een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (NAO) met narcistische en obsessief compulsieve trekken. Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten behept met voornoemde waan- en persoonlijkheidsstoornis. Op grond van deze bevindingen concluderen de deskundigen dat verdachte ten tijde van de belagingen sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.
Het hof kan zich verenigen met deze conclusies en betrekt deze bij de beoordeling van het verweer van de raadsman. Het hof acht voorts, evenals de verdediging, aannemelijk dat de hiervoor genoemde waan- en persoonlijkheidsstoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten een zekere psychische druk op verdachte hebben gelegd, die zijn wilsvrijheid en dus ook de mogelijkheid om weerstand te bieden aan de druk van van buiten komende omstandigheden in zekere mate hebben aangetast. Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden dat bij verdachte ieder inzicht in zijn handelen heeft ontbroken.
Evenmin is het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden dat verdachte voor de definitieve breuk met [benadeelde] op
10 februari 2011 werd bedreigd, zodat op dat moment nog geen sprake is geweest van een van buiten komende drang als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, die verdachte noopte om te handelen zoals hij nadien heeft gedaan.
Voor zover verdachte heeft gewezen op de gestelde bedreigingen in de ten laste gelegde periodes, overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat er wel zekere bedreigingen richting verdachte zijn geuit. Deze bedreigingen zijn echter alle geuit naar aanleiding van het persistente en gepreoccupeerde gedrag van verdachte richting (personen gelieerd aan) [benadeelde]. Uit de aard en context van deze bedreigingen blijkt bovendien dat hetgeen waarmee werd gedreigd pas zou worden geëffectueerd, indien verdachte zou doorgaan met het belagen van [benadeelde]. Door desondanks nadien voortdurend contact te zoeken met [benadeelde] heeft verdachte, die zoals hiervoor reeds overwogen wel enig inzicht in zijn handelen heeft gehad, zichzelf willens en wetens in een situatie gebracht, dat bedreigingen mogelijk zouden worden geëffectueerd, met (beweerde) gevoelens van angst en verontwaardiging bij hem zelf tot gevolg. Nu dit echter vooraf voorzienbaar en ook vermijdbaar was, staan deze omstandigheden naar het oordeel van het hof aan de aanvaarding van een beroep op psychische overmacht in de weg.

Ad. D.

Het hof overweegt dat niet dan wel onvoldoende is onderbouwd en evenmin door het hof is vastgesteld dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het van toepassing zijn van een, niet nader door de raadsman benoemde, rechtvaardigingsgrond.
Voor zover de raadsman met dit verweer heeft bedoeld te betogen dat verdachte, vanwege de door zijn waan- en persoonlijkheidsstoornissen verstoorde realiteit, verontschuldigbaar heeft gedwaald in de gedachte dat zijn handelingen gerechtvaardigd waren vanwege geuite bedreigingen, overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte ieder inzicht in zijn handelen heeft ontbroken. Daarenboven overweegt het hof dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet alleen heeft gehandeld vanuit dit motief. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat hij ook handelingen heeft verricht omdat hij zijn spullen terug wilde krijgen, als pesterij richting [benadeelde] en als rouwverwerking.
Het hof verwerpt het verweer dan ook in zijn beide onderdelen.
Aangezien ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate waarin door het bewezen verklaarde op een stelselmatige wijze inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de in het dossier aanwezige schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 20 augustus 2011;
  • het feit dat verdachte, ondanks dat hij op 19 april 2011 is aangehouden en verhoord op verdenking van de belaging als ten laste gelegd onder parketnummer
01-82054545-11, meteen na zijn invrijheidsstelling door is gegaan met het belagen van het slachtoffer.
Reeds gelet op het vorenstaande acht het hof het niet raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft bij de strafoplegging eveneens rekening gehouden met:
  • de hierboven al weergegeven vaststelling door de deskundigen - waarmee het hof zich kan verenigen - dat de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen;
  • het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 juni 2013 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles overziend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, zowel qua strafmodaliteit als duur van deze straf passend en geboden.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen termen meer aanwezig om reclasseringstoezicht of een behandeling bij een FPK op te leggen. Wel acht het hof termen aanwezig om naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, een contactverbod met slachtoffer
[benadeelde] op te leggen.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en het opleggen van een contactverbod wordt de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, aan verdachte toebehorende, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezen verklaarde met parketnummer 01-820545-11 is gepleegd.
Het hof heeft bij de beslissing tot verbeurdverklaring rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft zich - binnen de grenzen van de in eerste aanleg ingediende vordering - in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en in de zaak met parketnummer 01-825297-11 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de impact van het bewezen verklaarde, waarvoor verdachte wordt veroordeeld, acht het hof het redelijk en billijk om deze immateriële schade op basis van de thans voorhanden zijnde gegevens te begroten € 500,-. Het hof zal dit bedrag dan ook toewijzen en verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011.
Voor het overige is het hof op grond van de voorhanden gegevens onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezen verklaarde handelen van verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en zal deze bij de civiele rechter moeten aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding bij deze vordering de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en het in de zaak met parketnummer 01-825297-11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en in de zaak met parketnummer 01-825297-11 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd geen contact zal leggen of laten leggen met [benadeelde].
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- één luizenkuur (twee flessen, kam en verpakking);
- twee oranje rubberen ringen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-820545-11 en het in de zaak met parketnummer 01-825297-11 bewezen verklaarde toe tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. J.A. van Zon, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 22 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A. van Zon is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.