Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5 Het verloop van de procedure
6.De gronden van het hoger beroep
7.De beoordeling
a) De Voorzorg is een woningbouwcorporatie. [Bouw] is een aannemersbedrijf. Sinds 2003 of 2004 (partijen verschillen daarover van mening) heeft [Bouw] in opdracht en voor rekening van De Voorzorg onderhoudswerkzaamheden aan woningen van De Voorzorg verricht.
i) Ook op 16 juli 2010 heeft [Bouw] een bedrag van € 10.017,55 in rekening gebracht voor - niet in de offerte opgenomen – op regiebasis verrichte werkzaamheden (hierna ook te noemen: het tweede deel van de werkzaamheden) aan het pand aan de [pand] te [vestigingsplaats].
l) De Voorzorg heeft na 8 juni 2010 geen opdrachten meer aan [Bouw] verstrekt.
[Bouw] voert allereerst aan dat de bezwaren van De Voorzorg tegen het gefactureerde bedrag van € 821,22 (dat de betreffende werkzaamheden niet uitgevoerd zijn) tardief zijn omdat De Voorzorg die niet heeft geuit bij de eerste en tweede oplevering, noch bij het bezoek aan het pand op 8 juni 2010.
Dat betoog volgt het hof niet. Dat er door De Voorzorg is geklaagd over de uitvoering van de werkzaamheden, staat vast. Naar aanleiding van die klachten is de onder 7.1.f genoemde creditnota door [Bouw] opgemaakt. Zoals de rechtbank met recht (in r.o. 4.10 van het bestreden vonnis) overwoog en door [Bouw] niet is bestreden, heeft [Bouw] de helft van de posten voor “vernieuwen plafond woonkamer” en “aanbrengen gipsplaten plafond in de hal/entree” gecrediteerd. Onderhavig bedrag betreft de andere helft van die posten. De Voorzorg heeft aangevoerd dat die helft ook had moeten worden gecrediteerd omdat de genoemde werkzaamheden in het geheel niet zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft met recht geoordeeld dat het op de weg van [Bouw] ligt om hier nader gemotiveerd op te reageren, maar dat ze dat heeft nagelaten. Ook in hoger beroep heeft [Bouw] dat nagelaten. De enkele stelling dat “de gestelde gebreken in het werk zich niet hebben voorgedaan” is daarvoor onvoldoende. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof niet toe.
De rechtbank heeft daar de factuur voor het regiewerk ten bedrage van € 10.017,55 bij opgeteld en het al betaalde bedrag van € 25.426,62 van afgetrokken en is aldus op het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 4.139,36 gekomen. De rechtbank is dan ook niet uitgegaan van de berekening van [Bouw]. Grief 1 mist op dit punt feitelijke grondslag.