In deze zaak gaat het om de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder in het kader van een beschermingsbewind over de nalatenschap van een overleden erflaatster. De appellanten, erfgenamen van de overleden erflaatster, hebben de bewindvoerder, die ook de dochter van de erflaatster is, aangeklaagd voor onzorgvuldig en onrechtmatig handelen. De appellanten stellen dat de bewindvoerder tijdens het bewind speculatieve beleggingen heeft gedaan met het vermogen van de erflaatster, wat heeft geleid tot een aanzienlijke afname van het vermogen. Daarnaast wordt de bewindvoerder verweten dat zij zonder toestemming van de kantonrechter schenkingen heeft gedaan aan zichzelf en haar kinderen.
Het hof heeft de procedure gevolgd die begon met een tussenarrest in 2012 en heeft de grieven van de appellanten beoordeeld. De appellanten vorderden onder andere dat de bewindvoerder aansprakelijk zou worden gesteld voor de verliezen die zijn geleden door de speculatieve beleggingen en dat zij een bedrag van € 241.074,- zou moeten terugbetalen aan de nalatenschap. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder zich heeft gehouden aan de richtlijnen voor bewindvoerders en dat de verliezen voornamelijk het gevolg waren van externe economische omstandigheden, zoals de wereldwijde financiële crisis.
Het hof concludeert dat de bewindvoerder niet tekort is geschoten in haar zorgplicht en dat er geen bewijs is van onrechtmatig handelen. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met het vermogen van onder bewind gestelden, maar ook dat bewindvoerders niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor verliezen die het gevolg zijn van onvoorspelbare externe factoren.