ECLI:NL:GHSHE:2013:4790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
HD 200.129.801-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake lichtvaardig maken van schulden en betaling lasten echtelijke woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen de man, in het kader van hun echtscheidingsprocedure. De vrouw vorderde dat de man zou worden veroordeeld tot het aanzuiveren van een betalingsachterstand op de hypothecaire lening van hun gezamenlijke woning, alsook tot het betalen van de maandlasten en het verstrekken van informatie aan de Rabobank over een betalingsregeling. De vrouw stelde dat de man lichtvaardig schulden had gemaakt, wat zou leiden tot een achterstand in de hypotheekbetalingen en een creditcardschuld. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vorderingen van de vrouw afgewezen, wat de vrouw in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De vrouw baseerde haar vorderingen op artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over het lichtvaardig maken van schulden door de man. De enkele betalingsachterstand was niet voldoende om te concluderen dat de man lichtvaardig had gehandeld. Bovendien werd de creditcardschuld door de man erkend, maar deze viel onder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en was niet geschikt voor een kort geding.

Het hof concludeerde dat de grieven van de vrouw falen en dat het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie tussen de partijen. Het arrest werd uitgesproken op 15 oktober 2013 door de rechters N.J.M. van Etten, C.D.M. Lamers en M.J. van Laarhoven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.801/01
arrest van 15 oktober 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.S. Florijn,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Keybeck,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2013 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis in kort geding van 17 mei 2013 tussen appellante – de vrouw – als eiseres en geïntimeerde – de man – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/122044/KG ZA 13-65)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
de man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen;
ij de rechtbank is thans een echtscheidingsprocedure aanhangig;
tot de huwelijksgemeenschap behoort de woning staande en gelegen aan de [pand] te [plaats]. Voor de aankoop van deze woning is een hypothecaire lening afgesloten bij de Rabobank ten bedrage van € 207.000,-;
bij beschikking van 19 december 2012 heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen bepaald dat de man het uitsluitend gebruik van de woning heeft vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten, hetgeen inmiddels is gebeurd;
ten tijde van de procedure in eerste aanleg in de onderhavige zaak bestond een achterstand in de betaling van de maandelijkse hypotheekrente van in totaal € 2.320,-;
gedurende het huwelijk is een schuld aangegaan bij ICS (Visa/Mastercard).
4.2.
De vrouw heeft, na wijziging van eis, gevorderd dat de man zal worden veroordeeld tot:
I. aanzuivering van de betalingsachterstand met betrekking tot de periode 1 oktober 2012 tot 1 mei 2013 c.q. 1 juni 2013 ter zake van de hypothecaire lening;
II. betaling van de vanaf 1 mei 2013 c.q. 1 juni 2013 maandelijks verschuldigde rente ter zake van de hypothecaire geldlening;
III. het verstrekken van alle mogelijke informatie welke door de Rabobank wordt gevraagd in verband met de beoordeling van de mogelijkheid van een betalingsregeling;
IV. aanzuivering en beëindiging van het krediet dat de man is aangegaan bij ICS;
V. het voorgaande op straffe van een dwangsom;
VI. compensatie van de proceskosten.
4.3.
De voorzieningrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beslissing komt de vrouw in hoger beroep.
4.4.
De vrouw baseert haar vorderingen enerzijds op het lichtvaardig maken van schulden, waartoe zij stelt dat de man een betalingsachterstand ter zake van de hypothecaire rente heeft laten ontstaan, dat hij een beroep op de Nationale Hypotheek Garantie in het gevaar heeft gebracht alsmede dat hij een creditcard schuld heeft laten ontstaan en anderzijds op een afspraak die zij met de man gemaakt zou hebben met betrekking tot betaling van de lasten van de echtelijke woning.
4.4.1.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd bestreden.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter toelichting op haar stelling een beroep gedaan op artikel 1:174 Burgerlijk Wetboek (BW) welk artikel echter ziet op de scheiding van tafel en bed, hetgeen in casu niet aan de orde is. Het hof meent te begrijpen dat de vrouw een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 1:164 BW. Dit beroep kan echter niet slagen nu de vrouw volstrekt onvoldoende gesteld en onderbouwd heeft op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de man lichtvaardig schulden gemaakt heeft in de zin als bedoeld in voornoemd artikel. De enkele omstandigheid dat er een betalingsachterstand is ontstaan in de betalingen van de hypothecaire rente is daartoe onvoldoende, zeker in het licht van de stellingen van de man die zich beroept op betalingsonmacht. Dat er voorts sprake is van schade omdat een beroep op de NHG niet meer aan de orde kan zijn is door de vrouw wel gesteld maar niet nader onderbouwd en door de man gemotiveerd betwist. De creditcardschuld wordt door de man weliswaar erkend maar daarvan heeft hij onbetwist gesteld dat die tijdens huwelijk tot stand gekomen is. Overigens dient deze schuld betrokken te worden in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en leent deze zich niet voor afdoening in een Kort Geding procedure.
4.6.
De vrouw heeft met betrekking tot de lasten van de echtelijke woning waaronder de hypotheekrente gesteld dat daaromtrent een afspraak met de man zou bestaan in die zin dat hij de volledige lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening zou nemen. De man heeft deze afspraak echter gemotiveerd betwist. De vrouw heeft in dat kader nog wel een bewijsaanbod gedaan, maar afgezien van de vraag of dit bewijsaanbod voldoende concreet is, komt het hof hier gezien de aard van de onderhavige procedure, niet aan toe.
4.7.
Dit betekent dat de grieven van de vrouw falen en het bestreden vonnis bekrachtigd dient te worden.
4.8.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 mei 2013;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, C.D.M. Lamers en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2013.