Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 99877/HA ZA 10-230)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
De onroerende zaken waren eigendommen van WML die in het kader van de waterwinning waren aangeschaft en in verband met de sluiting ervan voor verkoop bestemd waren.
Aan het slot van deze koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
De notariële akte van levering zal worden verleden ten overstaan van Mr. J.L. Houben van Notariskantoor Van Hecke & Houben ( ). Bij deze verklaart verkoper onherroepelijk last en volmacht te geven aan bovenvermelde notaris of een van de medewerkers van bovenvermelde notaris om voor en namens verkoper het bovenvermelde registergoed te kopen en in eigendom over te dragen, de koopsom en lasten te verrekenen, de ter zake voorgeschreven akten en stukken op te maken, te verlijden en te tekenen, woonplaats te kiezen en verder al datgene te verrichten wat de gevolmachtigde raadzaam zal oordelen."
de naamloze vennootschap genaamd NV Waterleiding Maatschappij Limburg met zetel te [plaats] ( ) bij het verstrekken der volmacht rechtens vertegenwoordigd door de heer [manager registergoederen], wonende te [postcode] [woonplaats] ( );
op zijn beurt bij het verstrekken der volmacht handelende in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde met de macht van substitutie van mevrouw [bestuurder WML] ();
bij het verstrekken der volmacht op haar beurt handelende als zelfstandig bevoegd bestuurder van NV Waterleiding Maatschappij Limburg voornoemd.
Van de volmacht op de heer [manager registergoederen] voornoemd blijkt uit een onderhandse akte van volmacht welke is gehecht aan een akte van depot op negen en twintig januari tweeduizend zeven voor J.L. Schroyen, notaris te St. Odiliënberg, verleden"
- c) [manager registergoederen] was bevoegd om namens WML koopovereenkomsten af te sluiten tot 250.000 euro, mits er voorafgaand intern door parafering goedkeuring werd verleend door de sectormanager van WML. Voor onderhavige koop is deze interne goedkeuring niet gevraagd en verleend.
- d) In verband met een vermoeden van belangenverstrengeling tussen [manager registergoederen] en Mutualis heeft WML opdracht gegeven aan [Bedrijfsrecherche] Bedrijfsrecherche (verder: [Bedrijfsrecherche]) om daarnaar onderzoek te doen (het rapport van 8 oktober 2008 is als productie 5 bij akte overlegging producties d.d. 11 maart 2010 in het geding gebracht; bij akte van 4 juni 2013 heeft WML een beter leesbare versie van dit rapport in het geding gebracht). Ook heeft WML taxatierapporten van makelaars/taxateurs [makelaars/taxateurs] overgelegd waarin een hogere waarde voor genoemde percelen is opgenomen (productie 14 bij akte overlegging producties d.d. 31 maart 2010).
- e) Mutualis heeft in de periode van 27 mei 2008 tot en met 15 augustus 2008 vijf van de onder (a) genoemde onroerende zaken verkocht voor een totaalprijs van 239.500 euro.
- f) In regionale en landelijke bladen zijn in mei 2009 publicaties verschenen over genoemde transactie en mogelijk daarbij gepleegde fraude.
- g) WML heeft bij brief van 11 februari 2010 (productie 15 bij akte overlegging producties d.d. 31 maart 2010) jegens Mutualis de nietigheid/vernietigbaarheid van de koopovereenkomst ingeroepen.
- h) WML heeft ten laste van Mutualis beslag gelegd op de hiervoor genoemde aan Mutualis geleverde en door haar niet doorgeleverde onroerende zaken.
WML heeft een verklaring voor recht gevorderd dat de koopovereenkomst en daaropvolgende leveringsakte nietig zijn, althans vernietigd zijn, althans gevorderd dat zij bij vonnis worden vernietigd. Voorts heeft zij uit hoofde van nietigheid, vernietiging of schadevergoeding gevorderd om ingevolge art. 3:299 BW gemachtigd te worden over te gaan tot teruglevering van de nog in bezit van Mutualis zijnde (gekochte) percelen dan wel Mutualis onder verbeurte van dwangsommen te bevelen aan die teruglevering mee te werken.
Voorts heeft WML betaling gevorderd van € 124.497, zijnde het saldo van de opbrengst van de door Mutualis doorverkochte percelen (€ 239.500) verminderd met de (door WML ontvangen) koopsom voor de 21 percelen ad € 115.003, vermeerderd met wettelijke rente.
Mutualis heeft in eerste aanleg de vorderingen bestreden. Zij heeft gesteld dat de transactie volstrekt zakelijk en eerlijk is verlopen, dat [manager registergoederen] behoorlijk en afdoende gevolmachtigd was om de zaken te verkopen en te leveren, en dat er van fraude, benadeling of enige andere onregelmatigheid geen sprake was.
Mutualis heeft voorts gesteld dat het taxatierapport van [taxateur] apert ondeugdelijk was en eigen, andersluidende, taxaties overgelegd.
Mutualis heeft in eerste aanleg in reconventie gesteld dat WML moest beseffen dat [makelaars/taxateurs] bepaalde aspecten van de getaxeerde zaken onvoldoende hadden belicht en dat hun taxatie dus niet klopte. Door toch op dat rapport af te gaan en op basis van de resultaten daarvan Mutualis te beschuldigen en de publiciteit te zoeken heeft WML volgens Mutualis onrechtmatig jegens haar gehandeld. Zij heeft de door haar ter beperking van schade gemaakte kosten voor de door haar gevraagde taxaties ad € 12.692 exclusief omzetbelasting gevorderd, alsmede overige schade op te maken bij staat. Voorts heeft zij opheffing van het door WML gelegde beslag gevorderd en plaatsing van een annonce in Dagblad de Limburger en de NRC met de tekst zoals in de vordering is opgenomen.
Daarnaast heeft de rechtbank WML gemachtigd om ingevolge het bepaalde in artikel 3:299 BW namens Mutualis over te gaan tot teruglevering van de in het vonnis genoemde percelen, en Mutualis veroordeeld om aan WML € 124.497 te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering in reconventie van Mutualis heeft zij afgewezen.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank als "beoordelingskader" aangehouden de vraag of [manager registergoederen] bevoegd was WML te vertegenwoordigen, en of [manager registergoederen] in dit geval kon optreden als wederpartij van de volmachtgever (de zogenaamde Selbsteintritt). De rechtbank is daarbij tot de conclusie gekomen (in rechtsoverweging 3.21) dat [manager registergoederen] als werknemer met tegenstrijdig belang heeft gehandeld in de zin van artikel 3:68 en 7:416 BW, zodat hij niet langer bevoegd was om WML in deze kwestie te vertegenwoordigen, terwijl Mutualis van dit gebrek in bevoegdheid op de hoogte was.
De beoordeling in hoger beroep
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis beslist dat voor recht wordt verklaard dat de koopovereenkomst en de notariële akte van levering tussen WML en Mutualis nietig zijn. Daarnaast heeft de rechtbank WML gemachtigd namens Mutualis over te gaan tot (terug)levering van de in dat vonnis genoemde percelen, alsmede tot betaling van het bedrag van € 124.497.
Naar het oordeel van het hof is de toegewezen verklaring voor recht geen verklaring als bedoeld in artikel 3:27 en 3:29 BW. Derhalve was inschrijving in de registers bedoeld in artikel 433 Rv niet noodzakelijk. Datzelfde geldt voor de door de rechtbank verleende machtiging ex artikel 3:299 BW, die niet kan worden aangemerkt als een uitspraak als bedoeld in artikel 301 Rv.
Dit verweer wordt verworpen.
grief Vbehandelen, die betrekking heeft op het gebruik van het rapport [Bedrijfsrecherche]. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft het hof bepaald dat door WML een beter hanteerbare versie van dit rapport moest worden overgelegd. Met deze beslissing heeft het hof niet vooruit willen lopen op zijn beslissing op deze grief, zij het dat dit toen wellicht minder gelukkig is verwoord. Het hof wenste, voor het geval dat de grief ongegrond zou worden geacht, te beschikken over een beter hanteerbare versie van dit rapport zonder dat daartoe een tussenarrest zou hoeven te worden gewezen.
De rechtbank had al eerder geoordeeld (in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.4) dat dit rapport toelaatbaar was, en het hof deelt dat oordeel op de daartoe door de rechtbank gegeven gronden. Ook in de aan het hof aanvankelijk voorgelegde versie was het rapport in voldoende mate te raadplegen en was duidelijk naar welke passages in dit rapport door WML werd verwezen.
Overigens blijkt uit het navolgende, dat het hof zijn beslissing in conventie niet baseert op (conclusies uit) het rapport [Bedrijfsrecherche].
Het feit dat de voorlopige koopovereenkomst door [manager registergoederen] was getekend betekende – aldus Mutualis in deze pleitnota, bladzijde 11 – niet dat om die reden Mutualis [manager registergoederen] behoorde te beschouwen als vertegenwoordigingsbevoegd. Aan de ondertekening was voor Mutualis niet de schijn van een door WML opgeroepen vertegenwoordigingsbevoegdheid te ontlenen. Volgens Mutualis was de overeenkomst in eerste instantie nog niet bindend en daarom nietig. Volgens Mutualis betekende echter de nakoming van de overeenkomst – naar het hof begrijpt: omdat vervolgens levering heeft plaatsgehad – de bekrachtiging daarvan.
Het beroep van Mutualis op bekrachtiging van de nietige koopovereenkomst (dit, naar het hof begrijpt, omdat de akte van levering is getekend door Mutualis en WML) gaat niet op. [manager registergoederen] was blijkens de leveringsakte weliswaar bevoegd WML te vertegenwoordigen bij de levering, maar voor zover deze bevoegdheid berustte op de laatste alinea van de koopovereenkomst (hiervoor geciteerd in rechtsoverweging 4.1 onder (a)) geldt dat [manager registergoederen], die onbevoegd was tot het sluiten van de koopovereenkomst, evenzeer onbevoegd was zichzelf bevoegd te verklaren de verkochte goederen te leveren. Voor zover in de akte van levering andere gronden voor bevoegdheid zijn opgenomen, geldt dat daaruit niet voortvloeit dat met die (algemene) bevoegdheid tot levering ook bevoegdheid bestond om het gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid bij de koop – waarop de volmacht tot levering geen betrekking had – te helen door bekrachtiging van die koopovereenkomst, althans zijn de stellingen van Mutualis onvoldoende om die conclusie te kunnen rechtvaardigen.
Het feit dat sprake zou zijn van een rechtsgeldige vertegenwoordiging van WML bij de levering van bedoelde percelen leidt er niet toe dat daarmee ook sprake was van een geldige koop als titel van die levering. Bij gebreke van een geldige titel is aan de vereisten voor eigendomsoverdracht niet voldaan. Dat geldt in ieder geval nu door WML wordt erkend dat [manager registergoederen] niet bevoegd was WML bij de koop te vertegenwoordigen, en gesteld noch gebleken is dat [manager registergoederen] bevoegd was tot bekrachtiging van de onbevoegd gesloten koop of dat Mutualis van een dergelijke bevoegdheid is uitgegaan.
grief IIgeen behandeling meer. Deze grief heeft immers betrekking heeft op de vraag of Mutualis op de hoogte was of moest zijn van de interne verhoudingen bij WML, en die vraag is door de erkenning van Mutualis niet langer reevant.
grief III– zoals door Mutualis nader toegelicht in de pleitnota in hoger beroep (bladzijde 11/12) – had de rechtbank moeten overwegen dat de transactie door de levering is bekrachtigd doordat WML de koopsom in ontvangst heeft genomen, zodat de transactie zich niet aan het zicht van WML onttrokken heeft, hetgeen eens te meer geldt nu er zoveel tijd is verstreken tussen het passeren van de akte en het inroepen van de nietigheid.
De grief faalt. Zoals hiervoor is overwogen impliceerde de levering in dit geval niet de bekrachtiging van de koopovereenkomst, althans heeft Mutualis onvoldoende gesteld om een dergelijke bekrachtiging aan te nemen. Ook het enkele feit dat sprake is geweest van enig tijdsverloop tussen de levering en de ontdekking door WML is onvoldoende grond voor bekrachtiging. WML heeft voldoende onderbouwd dat pas na enige tijd duidelijk werd dat er sprake was van onregelmatigheden.
Datzelfde geldt voor de
grieven VI tot en met XIvoor zover die betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank in conventie dat sprake is geweest van Selbsteintritt en het ontbreken van nadeel voor WML.
Uit het voorgaande vloeit verder voort dat het beslag niet onrechtmatig is gelegd.
grief XIIIdat zij het geding in volle omvang aan het hof wil voorleggen. De grief richt zich evenwel niet tegen concrete overwegingen van de rechtbank, maar houdt slechts bespiegelingen in over de algehele gang van zaken die tot deze procedure heeft geleid.
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (vgl. HR december 2003, nr. C03/124, NJ 2004, 76).
Derhalve faalt de grief.