ECLI:NL:GHSHE:2013:5065

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
20-003761-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen en munitie met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep van de verdachte. De verdachte werd aangetroffen op een parkeerplaats in Best na een 112-melding, waarbij hij een wapen en munitie in zijn jas had. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de 112-melding onvoldoende grond bood voor een redelijk vermoeden van schuld. Het hof oordeelde dat de vraag van de politie aan de verdachte of hij een wapen bij zich had, gezien de omstandigheden, als een vordering tot uitlevering van dat wapen kon worden beschouwd. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft ook het in beslag genomen vuurwapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003761-12
Uitspraak : 16 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 november 2012 in de strafzaak met parketnummer
01-046372-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1980,
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het gerechtshof het niet eens is met de in eerste aanleg opgelegde straf en voorts omdat de eerste rechter heeft verzuimd een beslissing te nemen omtrent het beslag.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2012 te Best een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk FN/Browning, type HP (High Power) 35, kaliber 9 millimeter x19 (9mmLuger)), en/of munitie van categorie III, te weten 9 millimeter Luger patronen (9 millimeter Luger (9mm x 19)), type centraalvuur, merk Sellier & Bellot (S&B), voorzien van volmantelprojectielen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals deze volgen uit de hieronder vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, alsmede de bewijsoverwegingen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2012 te Best een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN/Browning, type HP (High Power) 35, kaliber 9 millimeter x19 (9mmLuger)) en munitie van categorie III, te weten 9 millimeter Luger patronen (9 millimeter Luger (9mm x 19)), type centraalvuur, merk Sellier & Bellot (S&B), voorzien van volmantelprojectielen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het bewijs
P.M.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
De verdediging heeft daartoe betoogd dat de politie bij de aanhouding van de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld. De politie wilde verdachte controleren, maar er was ten aanzien van verdachte geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Verdachte kwam niet overeen met de man waarover werd gesproken in de 112-melding. De 112-melder meldde immers dat hij daar (op de parkeerplaats) een man heeft zien instappen met een vuurwapen. Verdachte zat bij aantreffen echter niet in zijn auto en voorts blijkt uit het dossier niet dat de verbalisanten zagen dat verdachte voldeed aan het door melder opgegeven signalement wat betreft het Italiaanse uiterlijk en de leeftijd. Daar er geen sprake kon zijn van een redelijk vermoeden van schuld had de politie de verdachte eerst de cautie moeten geven voordat hem de vraag werd gesteld of hij een wapen bij zich had. Pas na het antwoord van de verdachte dat hij inderdaad een wapen bij zich droeg, was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld.
Voorts was volgens de raadsman geen sprake van een situatie waarin verdachte werd gevorderd om de uitlevering van zijn wapen, nu hem slechts de vraag werd gesteld of hij een wapen bij zich had. Een dergelijke normale vraag is niet gelijk te stellen met een vordering. Zelfs nadat verdachte zei dat hij een wapen bij zich had, werd hem niet de uitlevering van zijn wapen gevorderd, maar werd hij als verdachte aangehouden.
Gelet op het voorgaande is het wapen van verdachte op onrechtmatige wijze verkregen, zodat het aantreffen ervan van het bewijs moet worden uitgesloten waardoor verdachte, bij gebrek aan voldoende overig bewijs, van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Het betoog van de raadsman faalt reeds omdat, als met hem wordt aangenomen dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, er geen grond was om een cautie te geven voorafgaande aan de vraag of verdachte een vuurwapen bij zich had. Voorts heeft de raadsman niet gemotiveerd en aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde factoren aangegeven waarom het door hem gestelde vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting.
De feitelijke gang van zaken blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zoals hierboven weergegeven in bewijsmiddel 1.
Hoewel in dit proces-verbaal niet met zoveel woorden wordt gesproken van het doen van een vordering kan, gegeven de specifieke inhoud van de melding en de aangetroffen situatie, het bevel zich om te draaien en de daarop door verbalisant gestelde vraag of verdachte een wapen bij zich had, bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat de verbalisanten op dat moment zijn overgegaan en naar oordeel van het hof ook konden overgaan tot gebruikmaking van hun uit artikel 52, eerste lid, van de Wet wapens en munitie voortvloeiende bevoegdheid om de uitlevering van een wapen te vorderen. De wet vereist niet dat een vordering tot uitlevering enkel tot een verdachte mag worden gericht en een cautie hoeft aan een dergelijke vordering niet vooraf te gaan.
Derhalve ziet het hof de vraag van de verbalisant of verdachte een vuurwapen bij zich had niet als een verhoor, maar als het begin van een vordering tot uitlevering.
Naar het oordeel van het hof was de via 112 binnengekomen informatie zodanig specifiek en concreet dat op grond daarvan een redelijk vermoeden bestond dat de verdachte, die voldeed aan het signalement (locatie, grijze Fiat Punto, uiterlijk en leeftijd) een vuurwapen bij zich had. Dit betekent dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren tot aanhouding en, op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wet wapens en munitie, tot onderzoek aan de kleding. Zo al een cautie had moeten worden gegeven, dan zou het nalaten deze te geven niet kunnen leiden tot bewijsuitsluiting van het in de kleding aangetroffen vuurwapen, aangezien ook zonder het gewraakte ‘verhoor’ reeds de bevoegdheid bestond tot onderzoek aan de kleding.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde/kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

en

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van het voorhanden hebben van een wapen en munitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft bepleit dat hierin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt en heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden zal opleggen.
De verdediging heeft betoogd dat de in eerste aanleg opgelegde straf in stand kan blijven.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof ten eerste rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte in het openbaar, een geladen vuurwapen in de binnenzak van zijn jas bij zich had en onder die jas een kogelwerend vest droeg. De maatschappelijke veiligheid werd daarmee ernstig in gevaar gebracht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 augustus 2013, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het onderhavige feit eerder door de strafrechter is veroordeeld, waarbij met name de veroordeling uit 2006 ter zake van artikel 2, onder B, van de Opiumwet (gevangenisstaf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk) moet worden genoemd.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden en de situatie waaronder verdachte is aangehouden, zowel de door de eerste rechter opgelegde straf als de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegende acht het hof daarom oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden een passende straf.
Beslag
Het hof zal het inbeslaggenomen vuurwapen met munitie onttrekken aan het verkeer. Het betreft voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36b, 36c, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen vuurwapen (pistool, goednummer 487621) en bijbehorende munitie (goednummer 487636).
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 16 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

HERSTELARREST

Parketnummer: 20-003761-12

29 oktober 2013

behorend bij het door het gerechtshof gewezen arrest als hieronder gemeld:
Parketnummer : 20-003761-12
Uitspraak : 16 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 november 2012 in de strafzaak met parketnummer
01-046372-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1980,
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
Overwegingen betreffende het herstel van kennelijke vergissing
Bij gelegenheid van de uitspraak welke het gerechtshof heeft gedaan, is een kennelijke vergissing begaan, waardoor de uitspraak van het hof niet conform de overwegingen die aan de beslissing ten grondslag lagen is geschied.
Op pagina 7 van het arrest heeft het hof onder het kopje ‘Op te leggen straf of maatregel’ onder meer het volgende overwogen:
‘Alles afwegende acht het hof daarom oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden een passende straf.
In de beslissing vervolgens van het hof op bladzijde 9 van het arrest is, ten gevolge van een kennelijke verschrijving en niet conform de overwegingen die aan de beslissing ten grondslag lagen, het volgende opgenomen:
‘Veroordeelt de verdachte tot eengevangenisstrafvoor de duur van6 (zes) maanden.’
Het hof herstelt deze kennelijke verschrijving in dit herstelarrest, in die zin dat de beslissing van het hof als volgt dient te luiden:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
De griffier zal ervoor zorg dragen dat dit herstelarrest wordt gehecht aan het origineel van de uitspraak en per gewone brief ter kennis van de procespartijen wordt gebracht.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
op 29 oktober 2013.
mr. N.J.M. Ruyters en de griffier zijn buiten staat dit herstelarrest mede te ondertekenen.