ECLI:NL:GHSHE:2013:5151

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
13-00250
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • J. Swinkels
  • N. van Beelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag forensenbelasting 2011 en hoofdverblijf in Nederland of Duitsland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Veere tegen de uitspraak van de Rechtbank West Brabant, waarin de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2011 aan belanghebbende werd vernietigd. Belanghebbende, die zowel in Nederland als in Duitsland verblijft, betwistte de aanslag op de grond dat haar hoofdverblijf in Nederland was. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat het aantal verblijfsdagen in Nederland en Duitsland gelijk was, maar dat de overige omstandigheden, zoals de woonplaats van haar echtgenoot en kinderen, haar financiële banden met Duitsland en haar Duitse nationaliteit, erop wezen dat haar hoofdverblijf in Duitsland lag. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat belanghebbende in 2011 niet haar hoofdverblijf in Nederland had. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de aanslag werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00250
Uitspraak op het hoger beroep van
de Heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank [H] – West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 januari 2013, nummer AWB 12/1366, in het geding tussen
mevrouw [belanghebbende],
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te noemen aanslag forensenbelasting 2011.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de forensenbelasting ten bedrage van € 268,62 (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2. Het tegen deze aanslag door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht van € 42 van belanghebbende geheven.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag vernietigd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben daarna nog nadere stukken ingediend. Het Hof heeft de stukken van de ene partij in kopie doorgezonden aan de andere partij.
1.6. Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 5 september 2013 in
‘s-Hertogenbosch. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A], advocaat te [B], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C]. Zowel van de zijde van belanghebbende als van de zijde van de Heffingsambtenaar is een pleitnota aan het Hof en de wederpartij overgelegd.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende de aanslag opgelegd ter zake van het in het jaar 2011 op meer dan 90 dagen voor zich of haar gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning gelegen aan de [D-straat] 3 te [E], gemeente Veere, (hierna: de woning), zonder dat belanghebbende in dat jaar in die gemeente haar hoofdverblijf had.
2.2. Belanghebbende heeft in het jaar 2011 de woning voor meer dan 90 dagen voor haar of haar gezin beschikbaar gehouden. Belanghebbende is sedert mei 1994 eigenaresse van de woning en staat sedert augustus 1994 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Veere, op het adres [D-straat] 3 te [E].
2.3. Belanghebbende is eveneens (mede-)eigenaresse van een woning in [F] in Duitsland. Zij heeft de Duitse nationaliteit en was tot 1998 in Duitsland werkzaam als lerares. Thans is zij gepensioneerd. Belanghebbendes echtgenoot woont in de woning in [F]. De volwassen kinderen van belanghebbende wonen eveneens in Duitsland.
2.4.
Belanghebbende verbleef in 2011 ongeveer 150 dagen per jaar in [E], ongeveer 150 dagen per jaar in haar huis in [F] in Duitsland en de rest van het jaar op vakantiebestemmingen in andere landen.
2.5.
Belanghebbende ontvangt haar pensioen van een instantie uit Duitsland, heeft daar een particuliere ziektekostenverzekering en ontvangt een vorm van bijstand uit een bron uit Duitsland. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben gezamenlijke rekeningen in Duitsland. De gemeentelijke belastingen van de gemeente Veere worden afgeschreven van de Nederlandse rekening van belanghebbende en haar echtgenoot, bij de [G-bank]. Van deze rekening worden eveneens de betalingen voor verbruik van gas, water en elektriciteit in de woning en de premies voor enkele Nederlandse verzekeringen van belanghebbende afgeschreven.
2.6.
Blijkens een door de Heffingsambtenaar in de beroepsfase overgelegd overzicht kent de woning in het onderhavige jaar (omgerekend) een iets lager gas-, water- en elektriciteitsverbruik dan het gemiddeld jaarlijks verbruik.
2.7.
Belanghebbende had tot drie jaar vóór het onderhavige jaar 2011, de zorg over haar broer die in [H] woonde. Belanghebbende is verder een tijd lid geweest van de tennisvereniging in [E], maar was dat in 2011 niet meer. Belanghebbende had toen wel nog een abonnement op de nabijgelegen sauna in [J].
2.8.
In het kader van de vaststelling van de premieplicht voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten heeft belanghebbende in reactie op een brief van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) van 23 juni 2011 verklaard in hoofdzaak (ongeveer de helft van het jaar) in Duitsland te wonen.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2011 haar hoofdverblijf had in de gemeente Veere, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2011 van de gemeente Veere (hierna: de Verordening).
3.2.1.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij stelt dat zij haar hoofdverblijf in 2011 had en nog immer heeft in de gemeente Veere omdat zij daar een groot deel van het jaar verblijft, zij daar haar familie en vrienden ontvangt, ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Veere, het belangrijkste deel van haar sociale leven zich daar afspeelt en het vanwege haar gezondheid voor haar ook beter is om in Veere, aan de kust, te wonen. Belanghebbende stelt verder, dat zij grotendeels gescheiden leeft van haar echtgenoot, die in hun woning in Duitsland woont. Voorts stelt zij dat het lage(re) gas-, water- en elektriciteitsverbruik in de woning te verklaren is door haar sobere manier van leven. Hetgeen zij op het formulier van de SVB heeft ingevuld impliceert volgens haar niet dat haar hoofdverblijf in 2011 in Duitsland was.
3.2.2.
Belanghebbende stelt overigens dat de Heffingsambtenaar met het opleggen van de aanslag heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir (zoals neergelegd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht). Belanghebbende stelt dat de gemeente Veere de onderhavige procedure gebruikt om een rechterlijk oordeel te krijgen over de woonplaats van belanghebbende in verband met een geschil over de rechtmatigheid van haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie.
3.3.
De Heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend. Hij stelt zich op het standpunt dat het hoofdverblijf van belanghebbende in 2011 in Duitsland lag.
Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst hij naar de resultaten van een onderzoek van de gemeente Veere in het kader van de “Gebruiksverordening tweede woningen Veere”, waaruit volgens hem blijkt, dat belanghebbende in 2011 niet in hoofdzaak woonachtig was op het adres [D-straat] 3 te [E]. Dit leidt de Heffingsambtenaar ook af uit het feit dat belanghebbende 150 dagen per jaar, derhalve slechts 41% van de dagen van het jaar, in [E] is. Dit zijn, zo stelt de Heffingsambtenaar, procentueel gezien te weinig dagen om van een hoofdverblijf aldaar te kunnen spreken.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Van de zijde van belanghebbende is ter zitting van het Hof de stelling geponeerd dat zij van de 150 dagen per jaar, die zij in 2011 in Duitsland verbleef, ook regelmatig dagen buiten haar huis in [F] verbleef, zodat - gezien het aantal dagen per jaar - haar hoofdverblijf in 2011 niet in [F] maar in [E] is geweest.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Heffingsambtenaar en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De aanslag vindt zijn grondslag in artikel 223 van de Gemeentewet en de Verordening. Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Verordening wordt onder de naam "forensenbelasting" een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente Veere hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente Veere hoofdverblijf heeft, wordt ingevolge artikel 2, lid 2, van de Verordening, beoordeeld naar de omstandigheden.
4.2.
Belanghebbende bestrijdt niet, dat zij in 2011 de woning meer dan 90 dagen ter beschikking had; zij bestrijdt uitsluitend dat zij in dat jaar geen hoofdverblijf in [E] had.
4.3.
De bewijslast van de feiten, waarop de onderhavige aanslag is gebaseerd, rust op de Heffingsambtenaar. Het is derhalve aan de Heffingsambtenaar om zijn stelling te onderbouwen, dat belanghebbende in 2011 niet haar hoofdverblijf had in [E].
4.4.
Voor de beoordeling van de vraag, waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen. De belangrijkste omstandigheid is het al dan niet hebben van een duurzame woongelegenheid, dus van een eigen of gehuurde woning, waarin men - indien men een gezin heeft, met degenen die tot het gezin behoren - woont in de gebruikelijke betekenis van dat woord.
4.5.
De Heffingsambtenaar heeft er in dat kader op gewezen dat belanghebbende in 2011 een duurzame woongelegenheid in [E] in Nederland had èn een duurzame woongelegenheid in [F] in Duitsland. Belanghebbende heeft in eerdere fasen van het geding steeds verklaard gelijke delen van het jaar (150 dagen) in Nederland en Duitsland te verblijven. De Heffingsambtenaar en de Rechtbank hebben deze verklaring van belanghebbende geïnterpreteerd als een verblijf van 150 dagen per jaar in de woning en een verblijf van 150 dagen per jaar in de woning in [F] in Duitsland. Dit impliceert, zo heeft de Heffingsambtenaar ter zitting van het Hof gesteld, dat de “overige omstandigheden” de doorslag geven bij de beantwoording van de vraag, waar belanghebbendes hoofdverblijf was in het onderhavige jaar.
4.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft aan het eind van de zitting, gevraagd naar zijn laatste woord, nog gesteld, dat belanghebbende van de 150 dagen, die zij in Duitsland verbleef, ook dagen buiten haar woongelegenheid in [F] verbleef. Het Hof hecht aan deze verklaring geen geloof, gelet op de consequente verklaringen van belanghebbende in de eerdere fasen van het geding tot aan het laatste woord. Het Hof gaat derhalve voorbij aan deze stelling ter zitting van het Hof en gaat voor wat betreft het verblijf in Duitsland uit van een verblijf van 150 dagen per jaar in [F] in Duitsland.
4.7.
Nu het aantal verblijfsdagen in 2011 in [E] gelijk is aan het aantal verblijfsdagen in [F], werpt het fysieke verblijf van belanghebbende in de ene of andere plaats geen licht op de vraag, waar belanghebbendes hoofdverblijf was in 2011. In het kader van het beantwoorden van de vraag naar belanghebbendes hoofdverblijf dient vervolgens beoordeeld te worden of belanghebbende in 2011 een (meer) duurzame band met Nederland of met Duitsland had. De Heffingsambtenaar heeft in dat kader gewezen op de volgende feiten, die hij aanmerkt als de “overige omstandigheden” als bedoeld in 4.5:
- belanghebbende heeft nooit een dienstbetrekking in Nederland (gehad). Zij werkte tot 1998 in Duitsland en is thans met pensioen;
- belanghebbendes echtgenoot en (volwassen) kinderen wonen in Duitsland;
- belanghebbende heeft haar woning in [F] in Duitsland aangehouden; haar echtgenoot is daar nog steeds woonachtig;
- belanghebbende heeft financiële banden met Duitsland; zij heeft in Duitsland met haar echtgenoot gezamenlijke betaalrekeningen, geniet haar pensioen in Duitsland, heeft daar haar ziektekostenverzekering en ontvangt daar een soort Duitse bijstand in aanvulling op haar pensioen;
- belanghebbende heeft in 2011 aan de SVB verklaard in hoofdzaak in Duitsland te wonen;
- uit eigen onderzoek van de gemeente Veere is gebleken, dat belanghebbende vaak niet in haar woning in [E] aanwezig was;
- belanghebbende had voorheen de zorg over haar in [H] wonende broer, maar dat was in 2011 niet meer het geval;
- belanghebbende was in 2011 geen lid meer van de tennisvereniging in [E];
- belanghebbende verbruikte in 2011 minder gas, water en elektriciteit in de woning dan gemiddeld gebruikelijk is;
- belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit.
4.8.
Van de zijde van belanghebbende is er vervolgens op gewezen dat
- belanghebbende al vanaf 1994 in [E] woont en daar staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;
- het sociale leven van belanghebbende zich in [E] afspeelt; haar kinderen en kleinkinderen bezoeken haar en haar echtgenoot nog vrijwel uitsluitend in de woning in Nederland;
- belanghebbende vaak alleen verblijft in de woning, omdat de relatie met haar echtgenoot is “vertroebeld”;
- het voor de gezondheid van belanghebbende beter is om in de buurt van de zee te wonen;
- belanghebbende een abonnement heeft op de nabijgelegen sauna in [J];
- belanghebbende en haar echtgenoot ook financiële banden met Nederland hebben, gezien hun betaalrekening bij de [G-bank];
- belanghebbende een aantal verzekeringen heeft afgesloten bij een Nederlandse verzekeraar, al dan niet via een Nederlandse tussenpersoon;
- belanghebbende aan de SVB uitsluitend onjuiste informatie heeft verstrekt om voor vrijstelling van de premieplicht in aanmerking te komen en dat aan deze verklaring aldus geen beslissende betekenis kan worden toegekend;
- het eigen onderzoek van de gemeente Veere naar de aanwezigheid van belanghebbende in de woning geen antwoord geeft op de vraag naar het hoofdverblijf van belanghebbende;
- belanghebbende minder gas, water en elektriciteit dan gemiddeld verbruikt, omdat ze voornamelijk alleen woont, sober leeft en in de wintermaanden meestal niet aanwezig is in de woning in [E];
- belanghebbende voorheen stond ingeschreven bij een huisarts in [E], maar dat deze huisarts thans met pensioen is.
4.9.
Het Hof is van oordeel dat de Heffingambtenaar met hetgeen hij aan “overige omstandigheden” heeft aangevoerd heeft aangetoond, dat het hoofdverblijf van belanghebbende in 2011 niet in [E] maar in [F] was. Uit hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd blijkt van een (meer) duurzame band met Duitsland, met name omdat daar de echtgenoot en kinderen van belanghebbende wonen, belanghebbende met dit land de meeste financiële banden heeft, belanghebbende in 2011 tegenover een officiële instantie heeft verklaard in hoofdzaak in [E] te wonen en zij de Duitse nationaliteit heeft. Aan de overige door de Heffingsambtenaar genoemde factoren, zoals het eigen onderzoek naar de aanwezigheid van belanghebbende in de woning en het verbruik van gas, water en elektriciteit, kent het Hof geen betekenis toe. Het gedane onderzoek naar de aanwezigheid van belanghebbende in de woning is immers niet (meer) relevant, nu belanghebbende heeft gesteld 150 dagen per jaar in [E] te verblijven en deze stelling als zodanig niet door de Heffingsambtenaar is bestreden. Voorts valt uit het overzicht van gas-, water- en elektriciteitsverbruik van belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet een dermate groot verschil met een gemiddeld verbruik af te leiden, als de Heffingsambtenaar stelt.
4.10.
Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft gesteld geen afbreuk gedaan aan het door de Heffingsambtenaar geleverde bewijs van het niet hebben van het hoofdverblijf in [E]. Belanghebbende heeft gesteld dat de kern van haar sociale leven in [E] is, maar heeft dat niet (op geloofwaardige wijze) onderbouwd. Enerzijds stelt belanghebbende dat zij en haar echtgenoot hun kinderen en kleinkinderen vrijwel uitsluitend in Nederland ontvangen, maar anderzijds stelt zij dat zij veelal gescheiden van haar echtgenoot leeft vanwege hun vertroebelde relatie. Belanghebbende was in 2011 geen lid meer van de tennisvereniging in [E], naar zij stelt wegens pijn in haar heup. Belanghebbende heeft echter niet geschetst of zij in 2011 anderszins (nog) aan het verenigingsleven in [E] deelnam, of zij daar een sociaal netwerk had, of zij daar in 2011 bij een tandarts stond ingeschreven en of zij, nadat haar vorige huisarts in [E] met pensioen is gegaan, bij een andere huisarts aldaar staat ingeschreven. De stelling van belanghebbende dat de kern van haar sociale leven in [E] lag, is daarmee niet meer dan een blote stelling, die desgevraagd ter zitting onvoldoende nader is onderbouwd.
4.11.
Belanghebbende heeft verder gesteld in 2011 (ook) financiële banden te hebben (gehad) met Nederland. Deze stelling heeft belanghebbende onderbouwd met bewijsstukken. Het Hof stelt vast dat de financiële relatie van belanghebbende met Nederland met name voortkomt uit de ligging van de woning in Nederland: in verband met die ligging in Nederland heeft zij in Nederland verzekeringen (in de vorm van een “woonpakket”) afgesloten en een rekening bij de [G1-bank] geopend om de gemeentelijke lasten en de aanbieder van digitale diensten te betalen. Dat belanghebbende de met de woning samenhangende verzekeringen, rekeningen en diensten van een Nederlandse betaalrekening betaalt, maakt naar het oordeel van het Hof niet, dat zij financieel met Nederland dusdanig verstrengeld is, dat daardoor haar hoofdverblijf in Nederland ligt. Belanghebbende ontvangt haar inkomsten uit Duitsland, heeft daar gezamenlijke betaalrekeningen met haar echtgenoot, heeft daar haar ziektekostenverzekering en doet daar, zo is ter zitting gebleken, aangifte voor de inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft daarmee een duurzame financiële band met Duitsland. Van een zodanige band met Nederland is uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet gebleken.
4.12.
Ten slotte heeft belanghebbende nog gesteld dat sprake is van
détournement de pouvoiraan de zijde van de Heffingsambtenaar. Zij stelt dat de Heffingsambtenaar de aanslag aan belanghebbende heeft opgelegd met het doel - via een procedure over het voor deze aanslag relevante begrip “hoofdverblijf” - een rechterlijke uitspraak te verkrijgen over het al dan niet wonen van belanghebbende in [E] in verband met haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Veere.
Het Hof is van oordeel, dat in onderhavig geval geen sprake is van
détournement de pouvoir, nu de onderhavige procedure op zich staat en genoemde feiten de aanslag zelfstandig kunnen dragen. Het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, speelt in de onderhavige procedure geen beslissende rol. De uitspraak in de onderhavige procedure is voorts ook niet doorslaggevend in de procedure in het kader van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, nu daarvoor een ander toetsingskader geldt dan in de onderhavige procedure. De procedure over de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie staat derhalve op zich.
Slotsom
4.13.
Gezien het bovenstaande is het gelijk aan de zijde van de Heffingsambtenaar en dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.

5.Beslissing

Het Hof
- verklaart het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond;
- bevestigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag.
Aldus gedaan op 1 november 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en N. van Beelen, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.