8.1.Bij het tussenarrest van 22 mei 2012 werd [appellant] toegelaten tot het bewijs van
‘feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat door of vanwege Agristo bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat Agristo de aardappelen vanwege hun - door de extreme weersomstandigheden veroorzaakte - inferieure kwaliteit niet zou afnemen.’
Agristo werd, voor het geval [appellant] niet zou slagen in het door hem te leveren bewijs, toegelaten te bewijzen
‘dat zij een op 1 december 2006 voor aardappelen van een soortgelijke kwaliteit als zij van [appellant] zou hebben afgenomen marktconforme prijs heeft betaald voor alle door dekkingskopen verkregen aardappelen.’
8.2.1.[appellant] heeft voor het aan hem opgedragen bewijs de volgende getuigen doen horen:
- [appellant] zelf’,
- [getuige 1] , zoon van [appellant] ,
- [getuige 2] , ex-partner van [appellant] ,
- [getuige 3] , een goede kennis van [appellant] .
In contra-enquête heeft Agristo inzake deze bewijsopdracht doen horen:
- [persoon A] , sedert 1 mei 2012 in dienst van Agristo en voordien zelfstandig commissionair;
- [getuige 4] , gedelegeerd bestuurder van en bedrijfsleider bij Agristo,
- [getuige 5] , bedrijfsleider in dienst van Agristo.
8.2.2.[appellant] verklaarde, kort samengevat, dat hij in zijn brief van 13 augustus 2006 (prod.5 bij concl. v. antw.) aan Agristo [vestigingsplaats] al zijn zorgen over de komende oogst kenbaar heeft gemaakt, dat hij op die brief geen antwoord heeft gekregen maar dat begin september 2006 wel [persoon A] is langs gekomen, dat deze toen monsters heeft genomen en hij, [appellant] nog bericht zou krijgen. Volgens [appellant] zei [persoon A] bij die gelegenheid dat hij de aardappelen toen nog niet goed kon beoordelen, ze waren toen nog heel klein. [appellant] verklaarde dat, omdat hij verder geen bericht meer van Agristo had gekregen, hij eind september naar [persoon A] heeft gebeld, dat deze zei dat hij de aardappelen maar groen moest rooien. [appellant] heeft dit gedaan en de aardappelen opgeslagen in een loods waar hij ze met hete lucht droogde. In die loods lag ook een partij Ramos-aardappelen. Volgens [appellant] heeft hij half oktober [persoon A] gebeld en gezegd dat de aardappelen weg moesten, waarop [persoon A] zei dat de levering toch pas begin november zou moeten gebeuren. Begin november heeft [appellant] naar zijn zeggen [persoon A] opnieuw gebeld en hem gezegd dat de aardappelen weg moesten. Het ging niet goed met de Bintjes en zij lagen bovendien in de weg van de Ramos-aardappelen die aan FarmFrites zouden worden geleverd. Uiteindelijk is [persoon A] half november gekomen. De Ramos-aardappelen waren inmiddels al geladen, [appellant] had daarvoor een doorgang gemaakt. Volgens [appellant] heeft [persoon A] toen, bij een gesprek in de schuur, gezegd:
‘daar kunnen wij niets meer mee’en zei hij op de vraag van [appellant] wat hij er dan wel mee moest:
‘Dat weet ik niet maar wij kunnen er niets meer mee. Kijk maar wat je doet’. [appellant] verklaarde dat hij wist dat Agristo bij anderen, die later aan de beurt zouden zijn dan hij, wel had geladen en dat hij uit de woorden van [persoon A] en uit laatstgenoemde omstandigheid heeft geconcludeerd dat Agristo de aardappelen niet wilde hebben. Vanaf dat moment is hij, aldus [appellant] , andere handelaren gaan benaderen. [appellant] heeft verder verklaard dat hij van Agristo geen schriftelijke bevestiging heeft gevraagd dat Agristo de aardappelen niet wilde hebben. In dat verband heeft [appellant] opgemerkt dat hij in september aan [persoon A] heeft gevraagd hem waarom op zijn brief van 13 augustus niet was gereageerd en dat [persoon A] toen zei dat zijn komst een reactie op de brief was en dat men in België niet zo formeel was.
8.2.3.De zoon van [appellant] verklaarde dat hij zich kon herinneren dat [persoon A] een paar keer bij hen thuis was geweest en dat een van die keren was nadat de partij Ramos-aardappelen al weggehaald was. Zoon [appellant] verklaarde dat de situatie afschuwelijk was, de drooginstallatie maakte herrie en er was een stank van rottende aardappelen. Zoon [appellant] verklaarde dat hij van vorenbedoeld gesprek tussen [persoon A] en zijn vader Bintjes wel wat had opgevangen en dat hij opving dat Agristo de aardappelen niet zou komen laden. Binnen een week is toen, aldus de zoon, door een andere koper weggehaald wat van de aardappelen nog bruikbaar was en de rest heeft hij het veld ingereden. Volgens zoon [appellant] vond voormeld gesprek tussen zijn vader en [persoon A] buiten plaats, bij de poort vóór de schuur.
8.2.4.De toenmalige partner van [appellant] verklaarde aanwezig te zijn geweest bij verschillende telefoongesprekken die door [appellant] werden gevoerd met [persoon A] en waarin [appellant] aandrong op het weghalen van de aardappelen. Deze getuige verklaarde eenmaal, zij wist niet meer wanneer, aanwezig te zijn geweest bij een gesprek tussen [persoon A] en [appellant] . Van dit gesprek kon zij zich herinneren dat [persoon A] zei:
‘Deze aardappelen hoeven wij niet, daar kunnen wij niets mee’en dat [appellant] daarop zei:
‘Maar ze moeten toch weg’. Wat de conclusie van dit gesprek was, kon de getuige zich niet herinneren. Wel herinnerde zij zich dat de aardappelen kort daarna uit de schuur zijn weggegaan, dat iemand anders is komen laden wat hij wilde hebben en de rest het veld is opgereden.
8.2.5.[getuige 3] verklaarde dat zij in oktober en november 2006 zeker twee of drie keer bij [appellant] op bezoek is geweest, dat je al in huis de stank van de aardappelen rook en in de loods zag dat het zwarte water eruit droop. [getuige 3] verklaarde dat [appellant] duidelijk wanhopig was en dat hij zei:
‘Wat moet ik? Ze komen de aardappelen maar niet halen’.
8.2.6.De in contra-enquête gehoorde getuige [persoon A] bevestigde het relaas van [appellant] over de tussen hen plaatsgevonden contacten op een aantal punten. [persoon A] bevestigde dat hij in 2006 tweemaal bij [appellant] geweest, de eerste keer naar aanleiding van de brief van [appellant] van 13 augustus 2006, de tweede keer na een telefonisch verzoek van [appellant] om de aardappelen vervroegd weg te halen. Ook volgens [persoon A] vond het tweede bezoek plaats toen de Ramos-aardappelen al weg waren. Volgens [persoon A] vond het gesprek in de loods plaats en heeft hij daar geen andere personen aanwezig gezien. [persoon A] durfde niet te zeggen of hij daarna in de winkel misschien nog anderen had gezien. [persoon A] verklaarde dat hij bij dit tweede bezoek een klein plasje vocht onder de aardappelen zag liggen en dat hij zag dat het wel tijd was om de aardappelen weg te halen. Volgens [persoon A] heeft hij [appellant] gezegd dat hij zou proberen de aardappelen zo snel mogelijk te laden en heeft hij een dag of vier later, op een vrijdag, [appellant] gebeld om hem te zeggen dat Agristo de aardappelen zou komen laden. In dat gesprek heeft [appellant] volgens [persoon A] laten weten dat dit niet meer zou gaan omdat een ander de aardappelen al aan het laden was of zou komen laden. [persoon A] verklaarde dat, toen hij de aardappelen bekeek, ze niet in een zodanige staat waren dat ze niet bruikbaar waren voor frites, en dat het bovendien niet aan hem was om aardappelen goed- of af te keuren. [persoon A] bevestigde dat in november en december 2006 de fritesfabrikanten hun handen vol hadden aan het afhalen van de contractspartijen aardappelen.
8.2.7.De in contra-enquête gehoorde [getuige 4] bevestigde de verklaring van [persoon A] dat [persoon A] naar aanleiding van de brief van [appellant] van 13 augustus 2006 door Agristo naar [appellant] was gestuurd. Deze getuige bevestigde eveneens, behalve dat [getuige 4] dacht dat dit in oktober was, dat [persoon A] Agristo heeft verzocht de aardappelen zo spoedig mogelijk bij [appellant] weg te halen. Volgens [getuige 4] is hij toen aan het werk gegaan, heeft hij [persoon A] laten weten wanneer er zou kunnen worden geladen en heeft [persoon A] hem enkele dagen later laten weten dat de aardappelen bij [appellant] al weg waren.
De in contra-enquête gehoorde [getuige 5] had van de gang van zaken bij [appellant] geen concrete herinnering.
8.2.8.Mede in aanmerking genomen de beperkte bewijskracht van de verklaring van een partij-getuige (art. 164 lid 2 Rv), is [appellant] naar het oordeel van het hof niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Alleen de toenmalige partner van [appellant] verklaart concreet over een door [persoon A] gemaakte opmerking dat ‘
zij’ - waarmee kennelijk is gedoeld op Agristo - de aardappelen niet hoefden. Zoon [appellant] verklaarde te hebben opgevangen dat Agristo de aardappelen niet zou komen laden en [getuige 3] heeft [appellant] in diezelfde bewoordingen horen verklaren. Bevestiging van een duidelijke mededeling dat Agristo de aardappelen op geen enkel moment zou willen hebben, is in die verklaringen niet te vinden. De in contra-enquête gehoorde getuige [persoon A] verklaart daarentegen juist dat hij bij het bezoek in november 2006 heeft gezegd dat hij zou proberen de aardappelen zo snel mogelijk te laden en die verklaring vindt steun in de daarna gevolgde actie van Agristo, waarover zowel door [persoon A] als [getuige 4] is verklaard. Het hof merkt daarbij op dat, anders dan Agristo stelt, in 2006 1 december niet op een vrijdag maar op een zaterdag viel, zodat het hof aanneemt dat, indien door [persoon A] op vrijdag naar [appellant] is gebeld, dit op vrijdag 30 november 2006 moet zijn geweest.
Voor voormeld oordeel acht het hof de omstandigheid dat [persoon A] in 2006 nog niet bij Agristo in dienst was maar als zelfstandig tussenpersoon zijn diensten verleende bij contracten tussen Agristo en telers niet relevant. Mede gelet op het feit dat Agristo op de brief van [appellant] reageerde door [persoon A] naar hem te laten toegaan, mocht [appellant] eventuele toezeggingen van [persoon A] over een van Agristo te verwachten handelen wel beschouwen als door [persoon A] namens Agristo gedaan. Het hof acht echter, zoals al overwogen, onvoldoende bewijs voorhanden voor de stelling van [appellant] dat door [persoon A] enige mededeling is gedaan waaruit [appellant] heeft mogen concluderen dat Agristo op de contractueel te leveren aardappelen geen aanspraak meer zou maken.