ECLI:NL:GHSHE:2013:5630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
HD 200.077.995-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over bewijslevering en schadevergoeding in geschil tussen aardappelteler en Agristo N.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen een aardappelteler, aangeduid als [appellant], en Agristo N.V., een Belgische onderneming. De zaak betreft een hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Maastricht. Het hof had eerder in een tussenarrest van 22 mei 2012 beide partijen toegelaten tot bewijslevering. De appellant diende te bewijzen dat Agristo de aardappelen vanwege hun inferieure kwaliteit niet zou afnemen. Tijdens de bewijslevering hebben beide partijen getuigen gehoord, waaronder de appellant zelf en verschillende getuigen die betrokken waren bij de aardappelteelt en de communicatie met Agristo.

Het hof heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant niet is geslaagd in het leveren van het benodigde bewijs. De getuigenverklaringen gaven onvoldoende steun voor de stelling dat Agristo op enig moment had aangegeven de aardappelen niet te willen afnemen. Agristo had daarentegen wel geprobeerd de aardappelen te laden, wat in strijd was met de beweringen van de appellant. Het hof heeft ook de schadevergoeding beoordeeld die Agristo vorderde voor de niet-levering van de contractueel overeengekomen aardappelen. Het hof heeft vastgesteld dat Agristo niet in staat was om voldoende bewijs te leveren voor de marktconformiteit van de door haar gestelde kosten van dekkingskopen.

Uiteindelijk heeft het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de schadevergoeding vastgesteld op € 31.680,=, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis en het tussenvonnis van 25 juni 2008 bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.077.995/01
arrest van 26 november 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
Agristo N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , België,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 mei 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 120539/ HA ZA 07-566 gewezen vonnissen van 8 oktober 2008, 25 juni 2008 en 28 juli 2010.

6.Het tussenarrest van 22 mei 2012

Bij genoemd arrest zijn zowel [appellant] als Agristo toegelaten tot bewijslevering en is iedere verdere beslissing aangehouden.

7.Het verdere verloop van de procedure

7.1.1. Beide partijen hebben ten behoeve van het door hen bij te brengen bewijs getuigen doen horen en over en weer in contra-enquête getuigen doen horen. Van de op respectievelijk 10 september 2012 en 13 december 2012 gehouden getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt.
7.1.2. Daarna heeft [appellant] , onder overlegging van vijf producties, een memorie na
(contra-)enquêtes genomen en Agristo een antwoordmemorie na enquête en contra-enquête.
7.1.3. Vervolgens hebben de partijen uitspraak gevraagd.

8.De verdere beoordeling

8.1.
Bij het tussenarrest van 22 mei 2012 werd [appellant] toegelaten tot het bewijs van
‘feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat door of vanwege Agristo bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat Agristo de aardappelen vanwege hun - door de extreme weersomstandigheden veroorzaakte - inferieure kwaliteit niet zou afnemen.’
Agristo werd, voor het geval [appellant] niet zou slagen in het door hem te leveren bewijs, toegelaten te bewijzen
‘dat zij een op 1 december 2006 voor aardappelen van een soortgelijke kwaliteit als zij van [appellant] zou hebben afgenomen marktconforme prijs heeft betaald voor alle door dekkingskopen verkregen aardappelen.’
8.2.1.
[appellant] heeft voor het aan hem opgedragen bewijs de volgende getuigen doen horen:
- [appellant] zelf’,
- [getuige 1] , zoon van [appellant] ,
- [getuige 2] , ex-partner van [appellant] ,
- [getuige 3] , een goede kennis van [appellant] .
In contra-enquête heeft Agristo inzake deze bewijsopdracht doen horen:
- [persoon A] , sedert 1 mei 2012 in dienst van Agristo en voordien zelfstandig commissionair;
- [getuige 4] , gedelegeerd bestuurder van en bedrijfsleider bij Agristo,
- [getuige 5] , bedrijfsleider in dienst van Agristo.
8.2.2.
[appellant] verklaarde, kort samengevat, dat hij in zijn brief van 13 augustus 2006 (prod.5 bij concl. v. antw.) aan Agristo [vestigingsplaats] al zijn zorgen over de komende oogst kenbaar heeft gemaakt, dat hij op die brief geen antwoord heeft gekregen maar dat begin september 2006 wel [persoon A] is langs gekomen, dat deze toen monsters heeft genomen en hij, [appellant] nog bericht zou krijgen. Volgens [appellant] zei [persoon A] bij die gelegenheid dat hij de aardappelen toen nog niet goed kon beoordelen, ze waren toen nog heel klein. [appellant] verklaarde dat, omdat hij verder geen bericht meer van Agristo had gekregen, hij eind september naar [persoon A] heeft gebeld, dat deze zei dat hij de aardappelen maar groen moest rooien. [appellant] heeft dit gedaan en de aardappelen opgeslagen in een loods waar hij ze met hete lucht droogde. In die loods lag ook een partij Ramos-aardappelen. Volgens [appellant] heeft hij half oktober [persoon A] gebeld en gezegd dat de aardappelen weg moesten, waarop [persoon A] zei dat de levering toch pas begin november zou moeten gebeuren. Begin november heeft [appellant] naar zijn zeggen [persoon A] opnieuw gebeld en hem gezegd dat de aardappelen weg moesten. Het ging niet goed met de Bintjes en zij lagen bovendien in de weg van de Ramos-aardappelen die aan FarmFrites zouden worden geleverd. Uiteindelijk is [persoon A] half november gekomen. De Ramos-aardappelen waren inmiddels al geladen, [appellant] had daarvoor een doorgang gemaakt. Volgens [appellant] heeft [persoon A] toen, bij een gesprek in de schuur, gezegd:
‘daar kunnen wij niets meer mee’en zei hij op de vraag van [appellant] wat hij er dan wel mee moest:
‘Dat weet ik niet maar wij kunnen er niets meer mee. Kijk maar wat je doet’. [appellant] verklaarde dat hij wist dat Agristo bij anderen, die later aan de beurt zouden zijn dan hij, wel had geladen en dat hij uit de woorden van [persoon A] en uit laatstgenoemde omstandigheid heeft geconcludeerd dat Agristo de aardappelen niet wilde hebben. Vanaf dat moment is hij, aldus [appellant] , andere handelaren gaan benaderen. [appellant] heeft verder verklaard dat hij van Agristo geen schriftelijke bevestiging heeft gevraagd dat Agristo de aardappelen niet wilde hebben. In dat verband heeft [appellant] opgemerkt dat hij in september aan [persoon A] heeft gevraagd hem waarom op zijn brief van 13 augustus niet was gereageerd en dat [persoon A] toen zei dat zijn komst een reactie op de brief was en dat men in België niet zo formeel was.
8.2.3.
De zoon van [appellant] verklaarde dat hij zich kon herinneren dat [persoon A] een paar keer bij hen thuis was geweest en dat een van die keren was nadat de partij Ramos-aardappelen al weggehaald was. Zoon [appellant] verklaarde dat de situatie afschuwelijk was, de drooginstallatie maakte herrie en er was een stank van rottende aardappelen. Zoon [appellant] verklaarde dat hij van vorenbedoeld gesprek tussen [persoon A] en zijn vader Bintjes wel wat had opgevangen en dat hij opving dat Agristo de aardappelen niet zou komen laden. Binnen een week is toen, aldus de zoon, door een andere koper weggehaald wat van de aardappelen nog bruikbaar was en de rest heeft hij het veld ingereden. Volgens zoon [appellant] vond voormeld gesprek tussen zijn vader en [persoon A] buiten plaats, bij de poort vóór de schuur.
8.2.4.
De toenmalige partner van [appellant] verklaarde aanwezig te zijn geweest bij verschillende telefoongesprekken die door [appellant] werden gevoerd met [persoon A] en waarin [appellant] aandrong op het weghalen van de aardappelen. Deze getuige verklaarde eenmaal, zij wist niet meer wanneer, aanwezig te zijn geweest bij een gesprek tussen [persoon A] en [appellant] . Van dit gesprek kon zij zich herinneren dat [persoon A] zei:
‘Deze aardappelen hoeven wij niet, daar kunnen wij niets mee’en dat [appellant] daarop zei:
‘Maar ze moeten toch weg’. Wat de conclusie van dit gesprek was, kon de getuige zich niet herinneren. Wel herinnerde zij zich dat de aardappelen kort daarna uit de schuur zijn weggegaan, dat iemand anders is komen laden wat hij wilde hebben en de rest het veld is opgereden.
8.2.5.
[getuige 3] verklaarde dat zij in oktober en november 2006 zeker twee of drie keer bij [appellant] op bezoek is geweest, dat je al in huis de stank van de aardappelen rook en in de loods zag dat het zwarte water eruit droop. [getuige 3] verklaarde dat [appellant] duidelijk wanhopig was en dat hij zei:
‘Wat moet ik? Ze komen de aardappelen maar niet halen’.
8.2.6.
De in contra-enquête gehoorde getuige [persoon A] bevestigde het relaas van [appellant] over de tussen hen plaatsgevonden contacten op een aantal punten. [persoon A] bevestigde dat hij in 2006 tweemaal bij [appellant] geweest, de eerste keer naar aanleiding van de brief van [appellant] van 13 augustus 2006, de tweede keer na een telefonisch verzoek van [appellant] om de aardappelen vervroegd weg te halen. Ook volgens [persoon A] vond het tweede bezoek plaats toen de Ramos-aardappelen al weg waren. Volgens [persoon A] vond het gesprek in de loods plaats en heeft hij daar geen andere personen aanwezig gezien. [persoon A] durfde niet te zeggen of hij daarna in de winkel misschien nog anderen had gezien. [persoon A] verklaarde dat hij bij dit tweede bezoek een klein plasje vocht onder de aardappelen zag liggen en dat hij zag dat het wel tijd was om de aardappelen weg te halen. Volgens [persoon A] heeft hij [appellant] gezegd dat hij zou proberen de aardappelen zo snel mogelijk te laden en heeft hij een dag of vier later, op een vrijdag, [appellant] gebeld om hem te zeggen dat Agristo de aardappelen zou komen laden. In dat gesprek heeft [appellant] volgens [persoon A] laten weten dat dit niet meer zou gaan omdat een ander de aardappelen al aan het laden was of zou komen laden. [persoon A] verklaarde dat, toen hij de aardappelen bekeek, ze niet in een zodanige staat waren dat ze niet bruikbaar waren voor frites, en dat het bovendien niet aan hem was om aardappelen goed- of af te keuren. [persoon A] bevestigde dat in november en december 2006 de fritesfabrikanten hun handen vol hadden aan het afhalen van de contractspartijen aardappelen.
8.2.7.
De in contra-enquête gehoorde [getuige 4] bevestigde de verklaring van [persoon A] dat [persoon A] naar aanleiding van de brief van [appellant] van 13 augustus 2006 door Agristo naar [appellant] was gestuurd. Deze getuige bevestigde eveneens, behalve dat [getuige 4] dacht dat dit in oktober was, dat [persoon A] Agristo heeft verzocht de aardappelen zo spoedig mogelijk bij [appellant] weg te halen. Volgens [getuige 4] is hij toen aan het werk gegaan, heeft hij [persoon A] laten weten wanneer er zou kunnen worden geladen en heeft [persoon A] hem enkele dagen later laten weten dat de aardappelen bij [appellant] al weg waren.
De in contra-enquête gehoorde [getuige 5] had van de gang van zaken bij [appellant] geen concrete herinnering.
8.2.8.
Mede in aanmerking genomen de beperkte bewijskracht van de verklaring van een partij-getuige (art. 164 lid 2 Rv), is [appellant] naar het oordeel van het hof niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Alleen de toenmalige partner van [appellant] verklaart concreet over een door [persoon A] gemaakte opmerking dat ‘
zij’ - waarmee kennelijk is gedoeld op Agristo - de aardappelen niet hoefden. Zoon [appellant] verklaarde te hebben opgevangen dat Agristo de aardappelen niet zou komen laden en [getuige 3] heeft [appellant] in diezelfde bewoordingen horen verklaren. Bevestiging van een duidelijke mededeling dat Agristo de aardappelen op geen enkel moment zou willen hebben, is in die verklaringen niet te vinden. De in contra-enquête gehoorde getuige [persoon A] verklaart daarentegen juist dat hij bij het bezoek in november 2006 heeft gezegd dat hij zou proberen de aardappelen zo snel mogelijk te laden en die verklaring vindt steun in de daarna gevolgde actie van Agristo, waarover zowel door [persoon A] als [getuige 4] is verklaard. Het hof merkt daarbij op dat, anders dan Agristo stelt, in 2006 1 december niet op een vrijdag maar op een zaterdag viel, zodat het hof aanneemt dat, indien door [persoon A] op vrijdag naar [appellant] is gebeld, dit op vrijdag 30 november 2006 moet zijn geweest.
Voor voormeld oordeel acht het hof de omstandigheid dat [persoon A] in 2006 nog niet bij Agristo in dienst was maar als zelfstandig tussenpersoon zijn diensten verleende bij contracten tussen Agristo en telers niet relevant. Mede gelet op het feit dat Agristo op de brief van [appellant] reageerde door [persoon A] naar hem te laten toegaan, mocht [appellant] eventuele toezeggingen van [persoon A] over een van Agristo te verwachten handelen wel beschouwen als door [persoon A] namens Agristo gedaan. Het hof acht echter, zoals al overwogen, onvoldoende bewijs voorhanden voor de stelling van [appellant] dat door [persoon A] enige mededeling is gedaan waaruit [appellant] heeft mogen concluderen dat Agristo op de contractueel te leveren aardappelen geen aanspraak meer zou maken.
8.3.
In de rechtsoverwegingen 4.9.1 en 4.9.2 van het tussenarrest van 22 mei 2012 heeft het hof reeds overwogen welke consequenties aan het niet leveren van bewijs door [appellant] dienen te worden verbonden in verband met het naar het oordeel van het hof wel voldaan zijn aan de vereisten voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van de CISG. In zijn memorie na (contra-)enquêtes bepleit [appellant] een andere benadering. [appellant] verwijst naar een door hem overgelegde verklaring waarin [persoon D] verklaart dat hij aan Agristo diende te leveren 320 ton aardappelen en dat hij daarvan maar 243,856 netto heeft kunnen leveren. Bij een vergelijking van zijn situatie met die [persoon D] zou volgens [appellant] daarom moeten worden uitgegaan van een uit de door hem te leveren 400 ton resterend netto rendement van 300 ton. Dit geeft het hof echter onvoldoende aanleiding om terug te komen op de door het hof in het tussenarrest gekozen benadering. Het hof zal derhalve blijven bij de in het tussenarrest berekende hoeveelheid van 333,473 ton als hoeveelheid aardappelen die [appellant] aan Agristo had moeten leveren en ter zake waarvan hij zich niet op overmacht kan beroepen.
8.4.1.
Nagegaan dient thans te worden of en in hoeverre Agristo is geslaagd in het door haar bij te brengen bewijs van de marktconformiteit van de door haar gestelde kosten van dekkingskopen. De hiervoor genoemde door Agristo voorgebrachte getuigen zijn met betrekking tot dit probandum als getuigen in enquête gehoord, terwijl aan de zijde van [appellant] in contra-enquête hierover zijn gehoord: [appellant] en [persoon E] , agrarisch makelaar. Daarnaast zijn door [appellant] nog enkele producties – nieuwsberichten van de site aardappelinfo.nl – overgelegd.
8.4.2.
Naar het hof in r.o. 4.10.5 heeft overwogen en het terechte uitgangspunt van [appellant] is, gaat het bij dekkingskoop om koop van aardappelen van dezelfde kwaliteit als [appellant] aan Agristo zou hebben kunnen leveren en Agristo van hem zou hebben afgenomen. De prijzen voor de aardappelen die Agristo naast de contractsaardappelen op de vrije markt betrok kunnen daarom niet zonder meer maatgevend worden geacht als prijs voor aankoop van vervangende aardappelen voor de niet door [appellant] geleverde aardappelen. Het is om die reden dat Agristo werd belast met het in het tussenarrest van 22 mei 2012 opgedragen bewijs.
8.4.3.
Voor dat bewijs beroept Agristo zich op weinig meer dan op haar stelling dat de aardappelen die zij op de vrije markt kocht voldeden aan dezelfde specificaties die zij met [appellant] voor de door hem te leveren aardappelen was overeengekomen. Dat is voor het door Agristo te leveren bewijs echter onvoldoende nu [appellant] gemotiveerd heeft betwist dat de door Agristo overgelegde facturen betrekking hebben een soortgelijke kwaliteit aardappelen als zij van [appellant] zou hebben kunnen afnemen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit onder meer het door [appellant] in het geding gebrachte rapport van de in eerste aanleg benoemde deskundige kan worden geconcludeerd dat door aardappelverwerkende fabrikanten als Agristo concessies werden gedaan aan hun eisen ten aanzien van de in te nemen aardappelen. Op p.6 van dat rapport vermeldt de deskundige (onder D):
‘In normale jaren accepteert de verwerkende industrie alleen de aardappelen met een OWG van 360 gram. In 2006 heeft de gezamenlijke verwerkende industrie het OWG verlaagd, vanwege de bijzondere omstandigheden in het betreffende oogstjaar, naar een OWG van 345’.
8.4.4.
Verder blijkt uit de door [appellant] bij zijn memorie na (contra-)enquêtes overgelegde nieuwsberichten van aardappelinfo.nl eveneens van verschillende noteringen voor verschillende kwaliteiten voor fritesgeschikte aardappelen met de gewenste specificaties. In het bericht Aardappelinfo.België (01-12-06) (30-11-2006) wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen
‘droge fritesgeschikte aardappelen met de gewenste specificaties’en
‘partijen van mindere kwaliteit die moeten worden gezouten en uitgewassen’. In het bericht wordt van de eerste categorie opgemerkt dat het aanbod beperkt is. Voor de tweede categorie wordt een marktprijs van rond de € 20,= per 100 kg af teler genoemd.
Ook uit de overgelegde nieuwsberichten blijkt van verschillende prijzen voor verschillende kwaliteiten van aardappelen die op zichzelf wel aan de specificaties voldoen.
Dat fabrikanten in slechte oogstjaren minder kritisch zijn ten aanzien van de in te nemen contractsaardappelen, vindt ook steun in de verklaring van de [getuige 5] ‘
dat in jaren met een slechte oogst, een fabrikant als Agristo er alles aan doet om zoveel mogelijk contractsaardappelen binnen te krijgen’.
8.4.5.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof dan ook niet zonder meer worden aangenomen dat de facturen waarop Agristo zich beroept betrekking hebben op eenzelfde kwaliteit aardappelen als Agristo van [appellant] zou hebben betrokken. Agristo kan niet geslaagd worden geacht in het door haar bij te brengen bewijs dat haar schade voor de niet-levering door [appellant] van de contractsaardappelen kan worden gesteld op de door haar genoemde prijs van € 25,50 per 100 kg voor vervangende aardappelen.
8.4.6.
Daarmee rijst de vraag van welke prijs per 100 kg dan wel moet worden uitgegaan voor de door [appellant] niet geleverde aardappelen. In zijn eerste getuigenverklaring stelt [appellant] dat de marktprijs voor aardappelen van de door hem te leveren specificaties op 1 december 2006 zo’n € 19,= per 100 kg zal zijn geweest. In het hiervoor genoemde nieuwsbericht is verder vermeld dat de Belgapom commissie wel een indicatie heeft gegeven voor 35 mm opw. fritesgeschikt Bintje met voldoende grof (60% 50+) en 325 gram o.w.g. (hof: onder water gewicht) en 10% of meer glazige aardappelen van € 18,75 af teler. In het bericht is daar overigens aan toegevoegd dat verschillende insiders van mening zijn dat een dergelijke index zinloos is omdat voor de verwerking tot fritesproducten een minimaal o.w.g. van 340 gram is vereist. Uit de inkoop-factuur d.d. 27 december 2006 betreffende de door [appellant] aan AZN geleverde aardappelen (prod. 8 concl.v.anw.) blijkt verder dat [appellant] de in de factuur vermelde hoeveelheden aardappelen deels heeft verkocht voor respectievelijk € 10,= (1/12) en € 14,= (7 en 8/12) per 100 kg. Volgens [appellant] kocht AZN de aardappelen overigens voor de vlokindustrie en waren zij ongeschikt voor de fritesindustrie. Het hof zal, nu Agristo niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, voor de schadeberekening uitgaan van een ex aequo et bono te begroten schadebedrag per 100 kg. Daarbij zal het hof uitgaan van een wat mindere kwaliteit van de aardappelen en dienovereenkomstige lagere vervangingsprijzen. Het hof zal die vervangingsprijzen, rekening houdende met enerzijds de door AZN aan [appellant] betaalde prijzen en anderzijds de door [appellant] genoemde prijs van € 19,= (voor, naar het hof begrijpt, droge fritesgeschikte Bintjes) begroten op € 17,= per 100 kg. Verder zal het hof ervan uitgaan dat van de tweemaal 200 ton waarvoor verschillende prijzen (€ 6,70 voor de eerste 200 ton en een prijs tussen € 5,70 en € 8,70 voor de tweede 200 ton) werden overeengekomen een gelijk gedeelte zou zijn afgekeurd en de gemiddelde prijs voor de twee hoeveelheden stellen op € 7,50 per 100 kg. Daarmee komt de voor 333.473 kg (zie r.o. 8.3.2) te begroten schade op (afgerond) een bedrag van € 31.680,=.
8.5.1.
Het voorgaande betekent dat grief 4 in zoverre slaagt dat het hof tot een ander bedrag aan schadevergoeding komt dan door de rechtbank is toegewezen. Het eindvonnis van 28 juli 2010 zal op dit punt worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, het hiervoor genoemde bedrag van € 31.680,= toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente als door Agristo gevorderd, door de rechtbank toegewezen en door [appellant] niet met enige grief bestreden, zijnde de wettelijke rente bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 17 februari 2007.
8.5.2.
Ook grief 2, die is gericht tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op overmacht, slaagt ten dele. Het hof heeft dit al overwogen in het tussenarrest (r.o. 4.9.2).
Grief 3 faalt. Het hof heeft het beroep op eigen schuld van Agristo verworpen in r.o. 4.9.3 van het tussenarrest. De grieven 1 en 5 falen eveneens. Ook dat is in het tussenarrest al overwogen. Het hof zal het beroepen eindvonnis bekrachtigen voor wat betreft de daarin gegeven beslissing over de proceskosten nu het gedeeltelijk slagen van de grieven 2 en 4 onverlet laat dat Agristo [appellant] niet ten onrechte in rechte heeft betrokken en [appellant] daarmee als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt.
8.5.3.
Nu partijen in hoger beroep over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen in die zin worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen hij ingevolge het eindvonnis in eerste aanleg meer heeft betaald dan waartoe hij thans zal worden veroordeeld, zal worden toegewezen.
8.5.4.
Zoals in r.o. 4.3 van het tussenarrest van 22 mei 2012 al is overwogen, zal [appellant] in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 8 oktober 2008 niet-ontvankelijk worden verklaard. Het vonnis van 25 juni 2008 zal worden bekrachtigd nu dit vonnis in het dictum geen inhoudelijke beslissing bevat die door het gedeeltelijk slagen van de grieven geen stand kan houden.

9.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit mede tegen het tussenvonnis van 8 oktober 2008 is ingesteld;
bekrachtigt het tussenvonnis van 25 juni 2008;
vernietigt het eindvonnis van 28 juli 2010 voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan Agristo van een bedrag van € 67.200,= vermeerderd met wettelijke rente, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan Agristo te betalen een bedrag van € 31.680,=, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 februari 2007 tot de dag der voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bekrachtigt het eindvonnis van 28 juli 2010 voor wat betreft de beslissing over de proceskosten;
veroordeelt Agristo om aan [appellant] terug te betalen hetgeen [appellant] ter voldoening van het vonnis in eerste aanleg meer heeft betaald dan waartoe hij bij dit arrest wordt veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de data waarop dat bedrag in twee gedeeltes (€ 50.000,= op 11 augustus 2010 en € 34.503,19 op 13 augustus 2010) is betaald;
wijst het door [appellant] meer of anders aan terugbetaling gevorderde af;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep aldus tussen partijen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, S.M.A.M. Venhuizen en C.W.T. Vriezen en het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 november 2013.