4.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
[appellanten] c.s. stellen in de onderhavige procedure, kort samengevat, dat de gemeente onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door in het najaar van 1998 te weigeren een perceel grond (hierna ook aan te duiden als [kavel 1.] of perceel [perceel 1.]) aan hen te verkopen. Bij de beoordeling van dat verwijt kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellanten] c.s. exploiteren een touringcarbedrijf en een reisbureau. [Beheer] Beheer, handelend onder de naam [Reizen] Reizen, fungeert als holding. [appellanten] OG en [B.V.] zijn werkmaatschappijen van de holding. [appellant 4.] is (direct of indirect) enig aandeelhouder van de vennootschappen.
b) In 1997 had de gemeente de mogelijkheid om op het haar in eigendom toebehorende bedrijventerrein Wolfsveld een aantal percelen voor de vestiging van bedrijven uit te geven.
c) Bij brief van 24 september 1997 heeft [appellant 4.] namens touringcarbedrijf [Reizen] Reizen een aanvraagformulier ingediend om in aanmerking te komen voor een van de uit te geven percelen. [appellanten] heeft in dat formulier aangegeven in aanmerking te willen komen voor een perceel van ongeveer 1.500 m2. Op dat moment waren er nog twee percelen op bedoeld bedrijfsterrein niet verkocht; perceel [perceel 1.] met een oppervlakte van 1.515 m2 en perceel [perceel 2.] met een oppervlakte van 2.400 m2.
d) Nadat tussen partijen enige correspondentie was gewisseld heeft de gemeente bij brief van 2 maart 1998 onder meer het volgende aan [appellant 4.] meegedeeld:
“Wij moeten u meedelen dat u niet in aanmerking komt voor de aankoop van een bouwkavel op het bedrijventerrein “Wolfsveld” in [plaats]. Dit om de volgende reden.
In eerste instantie heeft u aangegeven dat u voor een goede bedrijfsvoering een kavel zocht van 1.500 m2. Nadat wij u over de mogelijkheden van een dergelijk kavel hadden geïnformeerd, gaf u echter te kennen dat u de voornoemde kavel(hof: [kavel 1.])
niet geschikt achtte. U gaf hierbij aan dat de kavel aan de Dommel, letter [perceel 2.], met een oppervlakte van circa 2.400 m2 voor uw bedrijfsvoering wel geschikt zou zijn. Voor deze laatste kavel had zich reeds een kandidaat gemeld(hof: transportbedrijf [Transportbedrijf])
. Wij hebben het verzoek van deze kandidaat in behandeling. Vooralsnog staat wij positief tegenover dit verzoek (…)”.
e) Bij brief van 4 maart 1998 heeft [appellant 4.] namens [Reizen] Reizen onder meer het volgende aan de gemeente geschreven:
“Hierbij werd ons te verstaan gegeven dat er een perceel vrij ligt naast [siergrind] Siergrind aan de Dommel.(bedoeld is [kavel 2.], die later aan [Transportbedrijf] is verkocht, hof)
(…) Komt er per fax een situatieschets en blijkt dat men ineens spreekt over een perceel gelegen aan de andere kant van de weg(hof: [kavel 1.])
(…) Gezien de specifieke eisen voor touringcars, voertuigen die minimaal 12 mtr. star zijn, kon hierop geen garage faciliteit gebouwd worden, waar dan ook nog eens de voertuigen in kunnen rijden.”
f) In een eerdere brief van 2 maart 1998 aan Gedeputeerde Staten van de provinc Noord-Brabant hadden [appellanten] c.s. zich er reeds over beklaagd dat de Gemeente geen medewerking wilde verlenen aan verplaatsing van het bedrijf, waarbij c.s. tevens gewag hebben [appellanten] gemaakt van de omstandigheid dat “men zeer recentelijk een passend perceel in optie heeft gegeven aan een ander bedrijf”, waarbij kennelijk wordt gedoeld op perceel N
g) Bij brief van 9 juli 1998 heeft de gemeente desgevraagd aan de provincie Noor Brabant het volgende bericht:
“De opmerking van de heer [appellanten] dat wij een voor hempassendperceel aan een ander bedrijf in optie hebben gegeven is niet juist. Over het perceelwaar [appellanten] naar verwijst, zijn wij in gesprek met “transportonderneming [Transportbedrijf]”. Hetverzoek van de heer [Transportbedrijf] om in aanmerking te komen voor een perceel op onsindustrieterrein dateert echter van oktober 1996. Derhalve van voor het verzoek van de
heer [appellanten] dat gedateerd is op 24 september 1997 (zie bijlage).
[directeur Transportbedrijf]) Bij brief van 5 augustus 1998 heeft de gemeente aan [Reizen] Reizen, t.a.v. [appellant 4.], onder meer het volgende meegedeeld:
“U heeft bij ons aangegeven in aanmerking te willen komen voor een perceel grond op het bedrijventerrein “Wolfsveld”. Wij hebben u geïnformeerd dat wij binnen het bedrijventerrein nog slechts één perceel beschikbaar hebben en dat wij zouden bekijken of u voor dit perceel in aanmerking zou kunnen komen. Van het voornoemde perceel met een oppervlakte van 1.500 m2 gelegen aan de “Dommel (letter [perceel 1.]), heeft u van ons ter informatie een situatieschets ontvangen plus (…).
Op basis van uw schetsplan van 1 mei 1998 en 12 mei 1998 kunnen wij niet beoordelen of uw bedrijf past op het voornoemde perceel (…). Het schetsplan is namelijk ontoereikend. Wij verzoeken u binnen 4 weken na de verzenddatum van deze brief ons een toereikend bebouwingsplan toe te zenden. Indien wij binnen deze termijn geen toereikend plan van u hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat u geen belangstelling heeft voor het voornoemde perceel en zien wij ons vrij om met andere belangstellenden in contact te treden.
Uw bebouwingsplan dient in ieder geval te bevatten: (…)”
i. i) Bij brief van 28 augustus 1998 heeft [appellant 4.] namens [Reizen] Reizen aan de gemeente een voorlopige tekening van het te bouwen pand en van de beoogde indeling van het kavel toegezonden, alsmede nadere informatie verstrekt. Volgens de tekening wilde [appellanten] over de volle breedte van [kavel 1.] een bedrijfspand bouwen.
j) In een ambtelijk advies van 25 september 1998 wordt aan de gemeente geadviseerd h verzoek van [appellanten] c.s. om in aanmerking te komen voor een perceel op het bedrijventerrein Wolfsveld af te wijzen wegens, kort gezegd, bouwplannen, die de ruimtelijke mogelijkheden van perceel [perceel 1.] te boven gingen. Daarin is tevens het volgende opgemerkt
erkt:
“De heer [appellant 4.] uit [woonplaats] heeft in september 1997 een verzoek ingediend om in
aanmerking te komen voor een perceel grond op het bedrijventerrein “Wolfsveld”. De
heer [appellanten] is eigenaar van de firma “[Reizen] Reizen”uit [vestigingsplaats]. Reden dat de heer [appellanten]
uit [vestigingsplaats] naar “Wolfsveld” wil verplaatsen is het feit dat hem de huur is opgezegd.
Destijds is hij ([appellanten], hof) geïnformeerd over de twee percelen die nog vrij waren op het
bedrijventerrein. Hem is niets aangeboden! Het ging hier om twee percelen aan deDommel. Één perceel besloeg 2.413 m2 en het andere besloeg 1.515 m2 . U hebtbesloten het perceel van 2.413 m2 aan te bieden aan de heer [Transportbedrijf] voor het vestigenvan een transportonderneming. De heer [Transportbedrijf] stond sinds oktober 1996ingeschreven om in aanmerking te komen voor industriegrond. De heer [appellanten] is toegezegddat wij zijn verzoek om in aanmerking te komen voor industriegrond zouden voorleggenaan uw college. De grond waarvoor hij eventueel in aanmerking zou komen zou dan eenoppervlakte beslaan van 1.513 m2 . Zie bijgevoegde schets. De heer [appellanten] was hierovergepikeerd. Hij is van mening dat hij werd gepasseerd. Hierover en over de tragebehandeling van zijn verzoek heeft de heer [appellanten] geklaagd bij weth. [wethouder] en deheer [heer]”.
k) In zijn vergadering van 6 oktober 1998 heeft het college van B&W van de gemeente onder meer besloten om perceel [perceel 1.] niet aan [appellanten] c.s. te verkopen. In haar daarop volgende brief heeft de Gemeente daartoe, kort samengevat, medegedeeld dat de plannen van [appellanten] c.s. niet passen op voornoemd perceel. Hierop hebben [appellanten] c.s. bij brief van 20 oktober 1998 gereageerd en aangegeven dat de betreffende plannen wel passend waren.
l) Bij brief van 19 november 1998 heeft de gemeente aan [Reizen] Reizen, t.a.v. [appellant 4.], onder meer het volgende meegedeeld:
“In onze vergadering van 3 november 1998 hebben wij uw brief van 20 oktober j.l., besproken. In deze vergadering hebben wij een definitief besluit genomen over uw verzoek om in aanmerking te komen voor een perceel grond op het bedrijventerrein “Wolfsveld”.
Wij zijn tot het besluit gekomen uw verzoek (…) af te wijzen. Dit om de volgende redenen.
(…)
Onze conclusie is (…) dat het enige, nog niet uitgegeven perceel, niet toereikend is. (…)
Wij zien ons derhalve vrij om over het perceel grond (…) met andere gegadigden in contact te treden.”
m) Bij koopovereenkomst van 10 december 1998 heeft de gemeente perceel [perceel 1.] verkocht aan [koper perceel 1.].
o) [appellanten] heeft tegen de gemeente een procedure gevoerd met als inzet een vordering uit schadevergoeding uit onrechtmatige daad omdat de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel perceel [perceel 1.] niet aan [appellanten] had verkocht. Nadat de vordering door de rechtbank was toegewezen, is deze in hoger beroep door het gerechtshof bij arrest van 19 februari 2008 (rolnummer C0600339/HE) afgewezen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [appellanten] verworpen. [appellanten] heeft daarna het gerechtshof verzocht het arrest te herroepen. Nadat het gerechtshof [appellanten] niet heeft toegestaan na repliek nog stukken in het geding te brengen, is [appellanten] een tweede herroepingsprocedure bij het gerechtshof begonnen met het verzoek deze gevoegd met de eerste herroepingsprocedure te behandelen. Voornoemd verzoek is toegestaan waarna dit hof bij arrest van 22 januari 2013 (zaaknummers HD 200.078.132/01 en HD 200.095.591/01) de beide vorderingen van [appellanten] gericht op herroeping heeft afgewezen. Het daartegen gerichte cassatieberoep is blijkens mededeling van partijen ter zitting door de Hoge Raad niet ontvankelijk verklaard.
p) Bij koopovereenkomst van 15 oktober 1998 heeft de gemeente aan [Transport] Transport BV perceel [perceel 2.], gelegen in het bedrijvenpark Wolfsveld, verkocht.
q) Op 12 mei 2011 is een in opdracht van de gemeenteraad van de Gemeente op 3 mei 2011 uitgebracht rapport van het Bureau Integriteit Nederlandse gemeentes in de openbaarheid gebracht, waarin onder meer de uitgifte van percelen op het bedrijventerrein Wolfsveld (verder het BING-rapport) is onderzocht. In voornoemd rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
A. ‘
Blijkens een fax van transportbedrijf [directeur Transportbedrijf] ([Transportbedrijf], hof) d.d. 16 februari 1998 heeft de heer [directeur Transportbedrijf]. op diezelfde middag een telefonisch onderhoud gehad met de bedrijfscoördinator. In de betreffende fax zijn enkele punten genoemd die volgens de heer [directeur Transportbedrijf]. kunnen helpen om een mogelijke koop van [kavel 2.] te bespoedigen.(….) Uit het dossier blijkt niet dat de interesse van de heer [directeur Transportbedrijf] voor deze kavel dateert van oktober 1996, zoals door de gemeente in een brief aan de provincie – en nadien in een gerechtelijke procedure – is gesteld. De betreffende fax is, in de tijd geplaatst, het eerste document waaruit de interesse van de heer [directeur Transportbedrijf] voor [kavel 2.] blijkt. Wij hebben in het dossier ook geen aanvraagformulier aangetroffen, zoals door de heer X (lees [appellanten], hof) is ingevuld”.
B.
“Wij hebben de toenmalige bedrijfscoördinator RO (1997-2003) in een tweede gesprek gevraagd naar de interesse van transportbedrijf [directeur Transportbedrijf] voor [kavel 2.]. Hij heeft verklaard: U vraagt mij of ik een toelichting kan geven op de verkoop van perceel [perceel 2.] aan de heer [directeur Transportbedrijf]. Dat kan ik. Het bedrijf van de heer [directeur Transportbedrijf] had een vliegende start gemaakt en was op zoek naar een nieuwe locatie voor zijn bedrijfsactiviteiten. Hij had in eerste instantie interesse in verschillende percelen binnen de gemeente Gemert-Bakel. De gemene deler van deze locatie was dat het VAB-locaties betroffen (Vrijkomende Agrarische Bedrijven). Gezien de lage grondprijs was een dergelijke locatie interessanter voor hem dan een perceel op een bedrijfslocatie. Wij vonden vestiging van zijn bedrijf op een VAB-locatie echter een onwenselijke situatie. Op enig moment heeft de heer [directeur Transportbedrijf] besloten om toch de stap te maken naar een bedrijventerrein, waarna perceel [perceel 2.] een geschikte locatie was (…).