ECLI:NL:GHSHE:2013:5948

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
13-00304
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.D. van Norden
  • J. Swinkels
  • J.A. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kleine ondernemersregeling in de omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de kleine ondernemersregeling (KOR) in de omzetbelasting. De belanghebbende, een ondernemer, stelde dat de KOR per kalendermaand zou moeten worden toegepast. Het Hof oordeelde echter dat volgens artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, de regeling alleen van toepassing is indien de in een kalenderjaar verschuldigde belasting na aftrek van de voorbelasting niet hoger is dan € 1.883. In dit geval was de door de belanghebbende verschuldigde belasting voor het jaar 2009 € 2.556, terwijl de in aftrek gebrachte voorbelasting € 5.015 bedroeg. Dit resulteerde in een teruggaaf van € 2.459 voor de belanghebbende, waardoor de KOR niet op hem van toepassing was.

De zitting vond plaats op 21 november 2013, waarbij de belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant aanwezig waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2013, waarin de naheffingsaanslag in de omzetbelasting was opgelegd. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden aan de belanghebbende en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00304
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2013, nummer AWB 12/2426, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A].
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 december 2013, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof
-
verklaarthet hoger beroep ongegrond,
-
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.

Gronden

Ten aanzien van het geschil
De kleine ondernemersregeling is geregeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Volgens de duidelijke tekst van het eerste lid van dit artikel is voor toepassing van deze regeling slechts plaats indien de in een kalenderjaar verschuldigde belasting na aftrek van de zogeheten voorbelasting niet hoger is dan € 1.883. Voor de door belanghebbende bepleite toepassing per kalenderkwartaal is derhalve geen plaats.
De door belanghebbende over het onderhavige jaar (2009) verschuldigde belasting bedraagt in totaal € 2.556, de door belanghebbende in dit jaar in aftrek gebrachte voorbelasting bedraagt in totaal € 5.015 zodat belanghebbende per saldo over dit jaar geen omzetbelasting is verschuldigd, doch in tegendeel per saldo recht heeft op een teruggaaf van € 2.459. Nu belanghebbende per saldo geen omzetbelasting is verschuldigd, kan er van vermindering van die belasting geen sprake zijn.
De kleine ondernemersregeling is derhalve voor het jaar 2009 niet op belanghebbende van toepassing. Voor dit geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.D. van Norden, voorzitter, J. Swinkels en J.A. Meijer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 december 2013
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.