ECLI:NL:GHSHE:2013:6001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
20-003887-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en kindermoord in de Geleense babylijkjes-zaak met veroordeling voor het begraven en verbergen van de babylijkjes

In de zaak van de verdachte, geboren in 1969 en wonende te Eindhoven, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder vrijgesproken van de moord op haar drie pasgeboren kinderen, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof zich baseerde op de bevindingen van deskundigen en de verklaringen van de verdachte. De advocaat-generaal wijzigde de tenlastelegging en voegde het begraven en verbergen van de lijken toe. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de levensdelicten, omdat niet kon worden vastgesteld dat de kinderen levend ter wereld waren gekomen. De deskundigen waren verdeeld over de vraag of de kinderen levend geboren waren, en het hof oordeelde dat de kans op natuurlijke sterfte niet kon worden uitgesloten. De verdachte werd vrijgesproken van moord, kindermoord en kinderdoodslag, maar het hof achtte het wel bewezen dat zij de lijken van haar kinderen had begraven en verborgen. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met inachtneming van de tijd die zij al in voorarrest had doorgebracht. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, en concludeerde dat een voorwaardelijke straf niet nodig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003887-11
Uitspraak : 12 december 2013
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 27 september 2011 (ECLI:NL:RBMAA:2011:BT2687) in de strafzaak met parketnummer 03/703318-10 tegen de verdachte:

[de verdachte C],

geboren te Eindhoven [in] 1969,
wonende te [adres].
A.
De rechtbank heeft de verdachte bij voormeld vonnis vrijgesproken van - kort gezegd - (de primair ten laste gelegde) moord op haar drie pasgeboren kinderen en van (de subsidiair ten laste gelegde) kindermoord dan wel kinderdoodslag op haar drie pasgeboren kinderen.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
B.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal mr. G.T. Sta en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. R.J.H. Corten naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de tenlastelegging gewijzigd en wel in die zin dat aan het subsidiair ten laste gelegde het begraven, verbergen en/of wegmaken van de lijken van de drie pasgeboren kinderen is toegevoegd. Na afronding van het aanvullende onderzoek in hoger beroep is hij tot een andere conclusie dan de officieren van justitie gekomen: slechts het wegmaken van de lijken kan in zijn ogen worden bewezen. Hij heeft daarom gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verdachte van de primair ten laste gelegde moord en de subsidiair (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde kindermoord en kinderdoodslag zal vrijspreken, maar het subsidiair (impliciet meer subsidiair) ten laste gelegde wegmaken van de lijken van de drie pasgeboren baby’s bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich, op gemotiveerde wijze, achter de vordering van advocaat-generaal geschaard. Voor zover het gaat om het ten laste gelegde wegmaken van de lijken, heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. In het kader van de op te leggen straf heeft hij verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
C.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu ter terechtzitting in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
D.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - primair ten laste gelegd dat:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade haar pasgeboren kind(eren) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
  • de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet, en/of de mond van dat/die pasgeboren kind(eren) dichtgedrukt, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend, en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of
  • (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
ten gevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (als moeder) ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling(en) genomen besluit, haar pasgeboren kind(eren) bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet bij of kort na de geboorte
  • de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet, en/of de mond van dat/die pasgeboren kind(eren) dichtgedrukt, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend, en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) in het toilet (geheel of gedeeltelijk onder water) laten liggen en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of
  • (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar/hun lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
ten gevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden
en/of
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (als moeder) onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling(en), haar pasgeboren kind of kinderen, bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, met dat opzet bij of kort na de geboorte
  • de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet, en/of de mond van dat/die pasgeboren kind(eren) dichtgedrukt, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend, en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) in het toilet (geheel of gedeeltelijk onder water) laten liggen en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of
  • (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of
  • (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of
  • dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar hun lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
ten gevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden
en/of
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer lijk(en) van haar pasgeboren kind(eren) heeft begraven en/of verborgen en/of weggemaakt met het oogmerk om het/de feit(en) en/of oorza(a)k(en) van het/de overlijden(s), dan wel van het dood ter wereld komen, van dat/die pasgeboren kind(eren) te verhelen, te weten door:
  • een lijk van een pasgeboren baby (in een vuilniszak/plastic zak) in een tuinhuisje - bij de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen - achter een kastje te zetten/leggen en/of
  • een lijk van een pasgeboren baby (in een vuilniszak/plastic zak) in een border in de tuin van/bij de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen te begraven en/of
  • een lijk van een pasgeboren baby (in een vuilniszak/plastic zak) in een (bloem)pot in de tuin van/bij de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen te begraven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
E.
E.1
Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, kindermoord dan wel kinderdoodslag op één of meer van haar drie pasgeboren kinderen.
E.2
Voor bewezenverklaring van een van deze levensdelicten is, anders dan de officieren van justitie meenden, vereist dat kan worden vastgesteld dat één of meer van de kinderen levend ter wereld is gekomen.
E.3
Een dergelijke vaststelling geschiedt, indien ander tactisch bewijs ontbreekt (denk aan: verklaringen van verdachten of getuigen), in de regel aan de hand van forensisch geneeskundig onderzoek. De rechtbank heeft dan ook terecht veel aandacht besteed aan de bevindingen van de deskundigen op dit punt en de door hen daaraan verbonden conclusies. De deskundigen bleken verdeeld te zijn over het antwoord op de vraag of één of meer van de kinderen levend ter wereld is gekomen. De deskundige van het NFI, dr. A. Maes, en de deskundige drs. F.R.W. van de Goot waren van oordeel dat ten aanzien van geen van de kinderen kon worden vastgesteld of zij dood dan wel levend ter wereld zijn gekomen, terwijl volgens de deskundige dr. D. Spendlove het laatst geboren kind, dat in het tuinhuisje is aangetroffen, ten tijde van de geboorte in leven is geweest.
E.4
Op het lichaam van dat kind heeft Spendlove een (her)sectie verricht. In zijn rapport bespreekt hij de volgende “aanwijzingen voor leven bij geboorte en bestaande vitaliteit”:
  • een bloeduitstorting aan de bovenlippen;
  • scherprandige bloeduitstortingen aan beide halszijden;
  • een bloeduitstorting ter hoogte van het linkerschoudergewricht;
  • een bloeduitstorting aan de linker elleboog.
Spendlove ziet in deze bevindingen een bevestiging van de hypothese dat het kind heeft geleefd, want om bloeduitstortingen te doen ontstaan moet er een beschadiging van weefsel optreden en is een bloedcirculatie vereist.
Maes, degene die de eerste sectie op het lichaam had verricht, verklaarde ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 en 13 september 2011 dat de verkleuringen die door Spendlove als bloeduitstortingen worden aangeduid, ook schimmels, bacteriën, rotting of ontbinding kunnen zijn. Zij heeft voorts het navolgende verklaard.
“De scherprandigheid zegt niets. Het lichaam was ingepakt. De druk van de verpakking is niet overal egaal. Weefsels worden vloeibaar. Waar de verpakking harder drukt, wordt het weefsel weker dan op andere plaatsen. De scherpe afgrenzing kan dus ook duiden op de wijze van verpakken van het lichaam. Door het indraaien van het lijkje in verpakkingsmateriaal kan bloed verplaatst worden. Als de plekken op die manier zijn ontstaan, zijn het geen bloeduitstortingen. Ik interpreteer de verkleuringen als postmortale veranderingen.”
Van de Goot verklaarde tijdens diezelfde terechtzitting eveneens dat het geen bloeduitstortingen hoeven te zijn. Het zouden naar zijn opvatting ook donkere verkleuringen of bloedcollecties kunnen zijn. De mogelijkheden om dit te onderzoeken ontbraken, omdat het lichaam al sterk ontbonden was.
E.5
In hoger beroep heeft het hof op verzoek van het openbaar ministerie deskundige prof. dr. med. M. Tsokos benoemd teneinde de bevindingen en conclusies van de deskundigen Maes, Van de Goot en Spendlove te beoordelen. Hij bracht op 3 mei 2013 zijn rapport uit.
Daarin beschreef hij de deskundigheid van de deskundigen als volgt.
“De opleiding van alle drie de deskundigen (A. Maes, F.R.W. van de Goot, D. Spendlove) is weliswaar verschillend, in de kern gaat het bij alle drie echter om beroepservaren en in de forensische pathologie bedreven onderzoekers c.q. deskundigen met een voldoende praktische ervaring en academische achtergrond.”
Ten aanzien van de verkleuringen, die door Spendlove als bloeduitstortingen werden beoordeeld, overwoog hij het volgende.
“De door dr. Spendlove in zijn hersectie vastgestelde […] “bloeduitstortingen” kunnen in het onderhavige geval niet als aanwijzing voor het in leven zijn geweest worden gewaardeerd, omdat deze niet in voldoende mate kunnen worden geverifieerd c.q. door ontbindingsartefacten duidelijk afgrensbaar zijn.”
Hij kwam vervolgens tot de volgende conclusie.
“In het onderhavige geval [is] doorslaggevend dat geen enkele bevinding ook slechts bij benadering onderbouwt dat een van de drie kinderen op het moment van de geboorte heeft geleefd. […] Omdat […] geen van de kinderen aantoonbaar levend is geboren, is al het andere speculatief. […]
Eén van de kinderen was een doodgeboren kind – althans als men bij gebrek aan andere blijken van leven het resultaat van het histologische onderzoek van de implantingsring van de navelstreng ten grondslag legt. […]
In de hier onderhavige drie gevallen zit het zoals zo vaak bij het forensisch onderzoek van dood aangetroffen pasgeboren kinderen in elkaar dat met name bij een onopgemerkte geboorte en slechts aanwezige gegevens van de moeder alsmede in hoge mate vergevorderde veranderingen door lijkontbinding noch uitspraken over het in leven zijn geweest van een kind noch over de doodsoorzaak kunnen worden gedaan en zodoende het feit dat de kinderen in alle drie de gevallen doodgeboren zijn, niet kan worden uitgesloten.”
E.6
Spendlove heeft schriftelijk uitgebreid op het rapport van Tskokos gereageerd. Daarbij trok hij op gemotiveerde wijze de volgende conclusie.
“Er zijn meer aanwijzingen dat de verwondingen die het kind had, bij leven zijn ontstaan dan dat er aanwijzingen zijn voor een doodgeboren kind. […] Concluderend kan worden gesteld dat er aanmerkelijk meer steun is voor de hypothese dat het kind levend is geboren en daarna is omgebracht, dan dat er steun is voor de hypothese dat het kind doodgeboren is.”
Die formulering (“aanmerkelijk meer steun voor de hypothese”) is voor het hof echter op zichzelf, bewijsrechtelijk gezien, onvoldoende hard om het alternatieve scenario (het kind is doodgeboren) terzijde te schuiven. Daar komt nog bij dat de deskundigen Maes, Van de Goot en Tsokos deze conclusie gemotiveerd hebben weersproken.
E.7
Het hof heeft zich vervolgens voor de vraag gesteld gezien, hoe groot de kans of waarschijnlijkheidsgraad is dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden drie keer op rij een doodgeboren kind baart
.Dat kan een rol spelen bij de beoordeling van het eventuele causale verband tussen het handelen of nalaten van de verdachte en de dood van één of meer van de kinderen (vgl. het arrest van de Hoge Raad in de Groninger hiv-zaak van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012, 301). Het hof heeft daarom een gynaecoloog-perinatoloog en een statisticus als deskundigen laten benoemen om in deze zaak gezamenlijk te rapporteren.
E.8
In het expertiserapport van dr. M.F.C.M. Knapen (gynaecoloog-perinatoloog) en prof. dr. R. Gill (statisticus) van juni 2013 komt naar voren dat voor deze zaak bruikbaar statistisch materiaal ontbreekt en dat daarom eigenlijk moet worden volstaan met een “educated guess”. In dat verband is van belang dat enerzijds een bevalling zonder medische begeleiding, zeker bij iemand in een lage sociaaleconomische klasse, een hoger risico met zich brengt en dat het risico in de daaropvolgende bevallingen alleen maar toeneemt door een eventuele eerdere sterfte en de stijgende leeftijd van de moeder. Het feit dat de verdachte twee gezonde kinderen heeft met een andere vader speelt volgens de deskundigen geen rol, omdat het risico op complicaties bij een nieuwe vader vergelijkbaar is met een eerste zwangerschap.
De “educated guess” van de deskundigen houdt in dat de kans op een sterfte bij vergelijkbare vrouwen als de verdachte ruwweg lijkt te variëren tussen 1 op 10.000 voor een intrauteriene sterfte (een sterfte in de baarmoeder) en 1 op de 5.000 voor perinatale sterfte (natuurlijk sterfte rond de geboorte).
De kans dat er bij alle drie de kinderen sprake was van een natuurlijke sterfte rond de geboorte, is weliswaar klein, maar zeker niet zo klein dat die mogelijkheid hoogstonwaarschijnlijk is. Deze mogelijkheid kan dus niet terzijde worden geschoven.
E.9
Het hof komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat een of meer van de kinderen levend ter wereld is gekomen. Bijgevolg kan niet worden bewezen dat een of meer van de kinderen om het leven is of zijn gebracht. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van moord, kindermoord en kinderdoodslag, zoals dat haar primair en subsidiair (impliciet primair en subsidiair) ten laste is gelegd.
F.
F.1
In hoger beroep is ook het begraven, verbergen en/of wegmaken van de lijken van de kinderen ten laste gelegd. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat dit, gezien de bekennende verklaring van de verdachte, wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
F.2
Het hof stelt daarvoor op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
F.3
De verdachte is op 27 juli 2010 in het ziekenhuis opgenomen na ernstige klachten. Haar baarmoeder is toen verwijderd. Uit onderzoek bleek dat de verdachte waarschijnlijk kort voor haar ziekenhuisopname van een kind moest zijn bevallen, maar daarover was niets bekend en de verdachte ontkende dat aanvankelijk. [2] De politie heeft daarop in en rondom de woning van de verdachte aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, sporenonderzoek gedaan. Op 29 augustus 2010 werd in het tuinhuisje, gelegen in de achtertuin van de woning, een grijze, dichtgebonden vuilniszak aangetroffen tussen de achterwand van dit huisje en de zijkant van een in dit huisje geplaatst kastje. Daarin bleek het stoffelijk overschot van een pasgeboren meisje te zijn verpakt. [3]
F.4
Op 31 augustus 2010 werd door de speurhondengeleiders van het KLP een (aanvullend) onderzoek ingesteld in de tuin van het perceel Rembrandtlaan 47 te Geleen. In een border werd onder een aantal tomatenplanten en de daaronder gelegen aarde/leem een grijze vuilniszak aangetroffen en veiliggesteld.
In een andere, kleinere border werd een terracotta bloempot met een lavendelplant aangetroffen en veiliggesteld.
Bij onderzoek bleek dat zowel in de vuilniszak als in de bloempot het stoffelijk overschot van een mens (baby) aanwezig was. Het stoffelijk overschot dat in de vuilniszak werd aangetroffen, was vermoedelijk een jongetje. Van het stoffelijk overschot dat in de bloempot was aangetroffen, kon niet meer worden vastgesteld of het een jongen of een meisje betrof. [4]
F.5
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard.
“De drie kinderen die bij het politieonderzoek zijn aangetroffen, heb ik gebaard. Ik heb die kinderen voor de buitenwereld verborgen gehouden. Niemand wist van hun bestaan af. Ook mijn ex-vriend, [A], wist dat niet. […] Ik heb hun lijkjes verborgen. Daarbij heb ik geen hulp gehad van anderen. […] Ik heb twee kindjes begraven, het laatste kindje heb ik verstopt in het tuinhuisje. Ik heb dat gedaan, omdat ik dacht dat ik alles kwijt zou raken. Ik dacht dat mijn relatie stuk zou gaan en dat ik het contact met mijn familie, met mijn kinderen, zou verliezen. […]
[…] Ze zijn volgens mij dood geboren. Ik heb namelijk geen teken van leven meegekregen. Het ging anders dan bij de bevalling van mijn twee eerdere kinderen.” [5]
F.6
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft zij het volgende verklaard.
“Ik heb in 2007 erge bloedingen gehad na de [eerste] bevalling. [Ik heb dat kindje begraven in de tuin]. […] Ik weet niet meer wanneer het tweede kindje is geboren. De bevalling vond plaats op de wc. […] Het kind bewoog niet en maakte geen geluid. […] Ik heb het kind in een kimono gepakt. […] Ik heb dit kind […] in een bloempot [gedaan].” [6]
“Over mijn laatste bevalling [kan ik verklaren dat] […] ik op bed ben gaan liggen. […] Op een gegeven moment is het kindje geboren. […] Het kind bewoog niet en maakte geen geluid. […] Ik kan me herinneren dat ik het kind in een handdoek en zakken heb gedaan en uiteindelijk in het tuinhuisje heb gelegd.” [7]
G.
Het hof acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, lijken van haar pasgeboren kinderen heeft begraven en/of verborgen met het oogmerk om de oorzaken van de overlijdens, dan wel van het dood ter wereld komen, van die pasgeboren kinderen te verhelen, te weten door:
  • een lijk van een pasgeboren baby (in een vuilniszak) in een tuinhuisje - bij de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen - achter een kastje te leggen en
  • een lijk van een pasgeboren baby (in een vuilniszak) in een border in de tuin van de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen te begraven en
  • een lijk van een pasgeboren baby in een bloempot in de tuin van de woning aan de Rembrandtlaan 47 te Geleen te begraven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
H.
Het bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Een lijk begraven of verbergen met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden of dood ter wereld komen te verhelen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
I.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
J.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het begraven en/of verbergen van drie babylijkjes. Het waren haar eigen kinderen en zij wilde hun bestaan verhelen.
Dit handelen wordt wettelijk gezien bedreigd met een strafmaximum van 2 jaren en 8 maanden gevangenisstraf. De strafbaarstelling was mede ingegeven, aldus de wetgever, vanuit de gedachte dat dat misdrijf dikwijls gepleegd wordt tot bedekking van andere misdrijven.
Naar het oordeel van het hof schuilt juist daar de ernst van verdachtes bewezen verklaarde handelen in. De verdachte heeft immers met haar handelen onverifieerbaar gemaakt of haar kinderen dood of levend zijn geboren en zodoende eveneens of zij al dan niet een of meer levensdelicten heeft begaan.
Vanwege de hier genoemde ernst van het bewezen verklaarde volgt het hof de vordering van de advocaat-generaal - een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf - niet. Daarbij heeft het hof ook meegewogen dat het recidiverisico door de reclassering geheel afwezig wordt geacht. De verdachte kan immers niet meer zwanger raken en is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Een voorwaardelijke straf als ‘stok achter de deur’ is dus overbodig.
Het hof houdt echter evenals de advocaat-generaal ook rekening met de trieste persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die onder meer naar voren komen in het meest recente over haar opgemaakte reclasseringsrapport.
De verdachte is een getekende vrouw die vrijwel alles is kwijtgeraakt door de ontdekking van haar bewezen verklaarde handelen: haar partner, kinderen, sociale contacten, huis en inkomsten.
Daar komt bij dat de verdachte, zo is uit psychiatrisch en psychologisch onderzoek gebleken, lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens: enerzijds zwakbegaafdheid, anderzijds vermijdende trekken in de persoonlijkheid. Die gebrekkige ontwikkeling bestond ook al ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. De psychiater en de psycholoog concludeerden allebei dat de ten laste gelegde feiten haar slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof neemt die conclusie over.
Het hof komt tot een afronding. Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden is. Dat is minder dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (circa 10 maanden) en dat betekent dat zij niet opnieuw in deze zaak detentie zal hoeven te ondergaan.
K.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 57 en 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair (impliciet meer subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 12 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s houdende onder meer ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal van de Politie Regio Limburg Zuid, opgenomen in het doorgenummerde onderzoeksdossier van de Politie Regio Limburg Zuid, Divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, getiteld “Onderdoeksdossier ter zake het onderzoek in Geleen betreffende verdachte [C]”.
2.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [B] d.d. 4 oktober 2010, pagina 12 en 13, in combinatie met het Leeswijzer proces-verbaal d.d. 5 oktober 2010, pagina 4.
3.Proces-verbaal relaterende het aantreffen van SO1 d.d. 6 september 2010, pagina 1062 t/m 1064, in combinatie met een deskundigenrapport van het NFI d.d. 23 december 2010, pagina 1474.
4.Proces-verbaal relaterende het aantreffen van SO2 en SO3 d.d. 21 september 2010, pagina 1143 en 1144, in combinatie met twee deskundigenrapporten van het NFI d.d. 23 december 2010, pagina 1495 t/m 1497 en pagina 1513 en 1514.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 november 2013, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 en 13 september 2011, zoals weergegeven op pagina 4 en 5 van het proces-verbaal van die terechtzitting.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 en 13 september 2011, zoals weergegeven op pagina 3 van het proces-verbaal van die terechtzitting.