ECLI:NL:GHSHE:2013:6086

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
HD 200.133.814-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge koopovereenkomst en bewijsperikelen bij de totstandkoming en inhoud van de koopovereenkomst van percelen grond

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2013, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot percelen grond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Trouwborst, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2013 en 10 juli 2013. De rechtbank had de appellant veroordeeld om binnen twee maanden de percelen grond aan de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D.I.N. Levinson-Arps, te leveren. De appellant was in conventie gedaagd en had in reconventie een vordering ingesteld die door de rechtbank was afgewezen.

Het hof heeft in zijn beoordeling de bewijsperikelen rondom de totstandkoming van de koopovereenkomst en de inschrijving van het hoger beroep in de rechtsmiddelenregisters behandeld. De appellant had op 5 september 2013 hoger beroep ingesteld, maar er waren twijfels over de tijdige inschrijving van dit hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de griffier van de rechtbank op 9 september 2013 het verzoek tot inschrijving heeft ontvangen en dat aan de vereisten van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. De bezwaren van de geïntimeerde tegen de inschrijving werden verworpen, en het hof concludeerde dat het hoger beroep geldig was ingeschreven.

De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van grieven, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhield. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op de datum van uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.133.814/01
arrest van 17 december 2013
gewezen in het ambtshalve incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
advocaat: mr. M. Trouwborst te Middelharnis,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. D.I.N. Levinson-Arps te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnissen van 13 februari 2013 en 10 juli 2013 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie, en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/12/82564/HA ZA 12-44)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 20 juni 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de ambtshalve rolbeslissing van 8 oktober 2013;
- de akte van [appellant] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Vervolgens is arrest bepaald in het incident.

3.De beoordeling

In het incident en in de hoofdzaak.
3.1.
Bij het bestreden eindvonnis van 10 juli 2013 is [appellant] op vordering van [geïntimeerde] in conventie veroordeeld om binnen twee maanden aan [geïntimeerde] te leveren de percelen [perceelletter] [perceelnummer] , [perceelletter] [perceelnummer] , [perceelletter] [perceelnummer] en [perceelletter] [perceelnummer] , totaal 99 are en 60 ca vrij van pacht en of andere aanspraken tot gebruik, leeg en ontruimd en onbelast tegen betaling van € 2,- per vierkante meter, en is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering indien [appellant] met levering in gebreke blijft. De vordering van [appellant] in reconventie, strekkende tot veroordeling van [geïntimeerde] om de door laatstgenoemde verrichte herininrichtingswerkzaamheden op het perceel [perceelletter] [perceelnummer] ongedaan te maken en te verwijderen, heeft de rechtbank afgewezen.
3.2.
[appellant] heeft bij appelexploot van 5 september 2013 hoger beroep ingesteld. Ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW dient het hoger beroep op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in de in artikel 433 Rv bedoelde registers (de rechtsmiddelenregisters). Omdat uit de reeds overgelegde stukken niet bleek dat bedoelde inschrijving heeft plaatsgevonden, heeft het hof [appellant] bij rolbeslissing ambtshalve in de gelegenheid gesteld zich bij akte daaromtrent uit te laten.
3.3.
Bij akte heeft [appellant] een "akte hoger beroep" van de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het geding gebracht waarin de griffier verklaart dat [appellant] op 9 september 2013 het verzoek tot inschrijving van het hoger beroep heeft ingediend en dat het verzoek diezelfde dag is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank.
Uit die verklaring blijkt naar het oordeel van het hof dat aan het vereiste van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. De door [geïntimeerde] opgeworpen formele bezwaren tegen de inschrijving van het hoger beroep worden verworpen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
3.3.1.
De betwisting door [geïntimeerde] dat de (griffier van de) rechtbank daadwerkelijk het verzoek van [appellant] tot inschrijving van het hoger beroep op 9 september 2013 heeft ontvangen (blz. 2, eerste alinea, antwoordakte) wordt gelogenstraft door de akte van de griffier. Daaruit blijkt dat het verzoek van [appellant] wel degelijk op 9 september 2013 is ontvangen.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het bestreden eindvonnis, laat staan het hoger beroep, op 9 september 2013 niet kon worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, gelet op de vereisten van artikel 3:301 lid 1 BW (blz. 2, derde alinea, antwoordakte).
Dit standpunt van [geïntimeerde] berust op een onjuiste lezing van artikel 3:301 BW.
Het eerste lid van dat artikel ziet op het geval dat degene ten gunste van wie een vonnis is gewezen dat in de plaats treedt van een tot levering registergoed bestemde akte wenst over te gaan tot inschrijving van dat vonnis in de openbare registers (niet de in artikel 433 Rv bedoelde rechtsmiddelenregisters maar de in artikel 3:16 BW bedoelde openbare registers waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn worden ingeschreven). In dat geval kan de executant daartoe slechts overgaan indien de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (lid 1 onder a) of uitvoerbaar bij voorraad is en de onder b van dat artikellid bepaalde termijn in acht is genomen.
Lid 2 van artikel 3:301 BW schrijft voor dat een partij die hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis als bedoeld dat tijdig moet laten inschrijven in de rechtsmiddelenregisters. De voorwaarden van lid 1 gelden hier niet.
3.3.3.
Artikel 433 Rv luidt:
"De partij die (…) hoger beroep (…) heeft ingesteld, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft uitgesproken, in een daartoe bestemd register aantekening te doen houden, met vermelding van de namen van de partijen, de dagtekening van het vonnis en die van (…) het hoger beroep (…)."
Anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd (blz. 2, laatste alinea, antwoordakte) volgt uit de omstandigheid dat de akte van de griffier niet de datum vermeldt waarop hoger beroep is ingesteld, niet dat het hoger beroep niet (geldig) is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Bovendien blijkt uit het verzoek van [appellant] aan (de griffier van) de rechtbank (productie 2 bij akte) dat kopieën van het bestreden eindvonnis en van het betekende appelexploot d.d. 5 september 2013 bij het verzoek zijn gevoegd en dat [appellant] daarmee opgave heeft gedaan van de namen van partijen, de dagtekening van het vonnis en die van het hoger beroep. Dat het verzoek per abuis 6 september 2013 als datum vermeldt waarop hoger beroep is ingesteld - een kennelijke verschrijving - doet daaraan niet af.
3.3.4.
Ook uit de omstandigheid dat [appellant] de akte van de griffier niet reeds bij het aanbrengen van de zaak in het geding heeft gebracht volgt, anders dan [geïntimeerde] heeft aangevoerd (blz. 3, laatste alinea, antwoordakte), niet dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal de hoofdzaak naar de rol worden verwezen voor het nemen van de memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3.5.
[geïntimeerde] heeft nog aan de orde gesteld (blz. 4 antwoordakte) dat de
"Notities ten behoeve van de comparitie van partijen d.d. 18 juli 2012"(stuk 6 op de inventarislijst van [appellant] ) geen onderdeel uitmaken van de gedingstukken. [appellant] wordt verzocht hierop bij memorie van grieven te reageren.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 28 januari 2014 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en
M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
17 december 2013.