ECLI:NL:GHSHE:2013:6831

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2013
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
197-19-2013, 200-22-2013
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • N.J.M. van Etten
  • W.H.B. den Hartog Jager
  • N.J.M. Ruyters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaken

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. J.J. van der Kaaden, mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. H. Harmsen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het verzoek tot wraking werd mondeling gedaan tijdens de zitting op 17 september 2013, naar aanleiding van zorgen over de onpartijdigheid van de strafkamer. De verzoekers stelden dat de strafkamer op 11 juni 2013 had geoordeeld op basis van een incompleet dossier, wat hun vertrouwen in een onbevooroordeelde behandeling van hun strafzaken had geschaad.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 4 oktober 2013 behandeld, waarbij de raadsman van de verzoekers en de advocaat-generaal aanwezig waren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verzoekers voor vooringenomenheid objectief konden rechtvaardigen. De wrakingskamer stelde vast dat de strafkamer, na ontdekking van het incomplete dossier, adequate maatregelen had genomen om het verzuim te herstellen door regiezittingen te houden en de behandeling van de strafzaken aan te houden.

De wrakingskamer oordeelde dat de negatieve indruk van de verzoekers, voortkomend uit de gang van zaken, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en het hof besloot dat de procesgang in de hoofdzaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 oktober 2013.

Uitspraak

Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummers: 197-19-2013 en 200-22-2013
Datum uitspraak: 18 oktober 2013
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaken met parketnummers 20-001260-12 en 20-001261-12, van respectievelijk:
[verzoeker 1],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
en
[verzoeker 2],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te 4817 MB Breda, Teteringsedijk 109,
hierna te noemen: “de verzoekers”,
strekkende tot wraking van mr. J.J. van der Kaaden, mr. R.R. Everaars-Katerberg en
mr. H. Harmsen, raadsheren in de afdeling strafrecht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1
Het verzoek tot wraking is mondeling gedaan ter terechtzitting van 17 september 2013.
1.2
Niet gebleken is dat de raadsheren tot wie het wrakingsverzoek is gericht, in de wraking hebben berust. Er is een schriftelijk stuk binnengekomen waarin door (een of meer van) de gewraakte raadsheren is gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3
De wrakingskamer heeft het verzoek op 4 oktober 2013 in raadkamer behandeld, in aanwezigheid van de raadsman van de verzoekers, mr. M. Hendriks, en de
advocaat-generaal, mr. Th. de Jong. De verzoekers en de gewraakte raadsheren waren bij de behandeling niet aanwezig.
1.4
De raadsman heeft het verzoek aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota nader toegelicht.
1.5
De advocaat-generaal heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Bij de beoordeling van het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
De wrakingskamer stelt vast dat door of namens de verzoekers niet is aangevoerd dat er grond bestaat om aan te nemen dat de leden van de strafkamer een vooringenomenheid jegens de verzoekers koesteren. Dit betekent dat alleen beoordeeld moet worden of sprake is van feiten of omstandigheden die de kennelijk bij de verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd doen zijn.
3.2
Door de verzoekers is aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat gebleken is dat ten tijde van de inhoudelijke behandeling van hun strafzaken op 11 juni 2013 de strafkamer niet de beschikking had over het volledige strafdossier. De verzoekers hebben er daarom geen vertrouwen meer in dat de strafkamer nog onbevooroordeeld een oordeel kan vellen aangezien (in de woorden van de raadsman van verzoekers) “dit hof er kennelijk aanvankelijk geen probleem in (heeft) gezien om op basis van een incompleet dossier waarin een groot aantal essentiële bewijsstukken ontbraken, een zaak te gaan behandelen en zelfs een vonnis te gaan schrijven.”
3.3
De wrakingskamer overweegt hieromtrent allereerst dat uit de gang van zaken in de onderhavige strafzaken niet blijkt dat de strafkamer voornemens was om uitspraak te doen op basis van een incompleet dossier. Integendeel: op het moment dat bij de eerste beraadslagingen na de inhoudelijke behandeling op de zitting van 11 juni 2013 bleek dat het dossier waarover de strafkamer beschikte incompleet was, heeft de strafkamer zich – terecht – op het standpunt gesteld dat een beslissing op basis van een incompleet dossier niet mogelijk is. Om die reden heeft de strafkamer onmiddellijk de verdediging geïnformeerd en vervolgens het onderzoek ter terechtzitting geschorst en de zaak aangehouden tot een nadere zitting, teneinde de raadsman en de verzoekers nog in de gelegenheid te stellen om, na completering van het dossier, datgene aan de orde te stellen wat door hen wenselijk werd geacht. Daartoe zijn regiezittingen gehouden op 27 augustus 2013 en 17 september 2013.
3.4
De enkele omstandigheid dat bij de behandeling ter terechtzitting van 11 juni 2013 sprake was van een onvolledig dossier acht de wrakingskamer voor de beoordeling van het wrakingsverzoek niet van doorslaggevend belang aangezien, zoals overwogen, na ontdekking hiervan stappen zijn ondernomen om de raadsman en de verzoekers de gelegenheid te bieden tot een (nadere) behandeling ter terechtzitting, toegespitst op het inmiddels compleet aanwezige dossier.
3.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan het verzuim van de strafkamer (behandeling van de strafzaken op 11 juni 2013 op basis van een incompleet dossier) niet los worden gezien van de nadien door de strafkamer genomen (adequate) maatregelen om het verzuim te herstellen. Immers: de namens de verzoekers gestelde vrees van vooringenomenheid is niet ontstaan ter terechtzitting van 11 juni 2013, maar pas nadat van het voormelde verzuim aan de raadsman van de verzoekers mededeling was gedaan onder gelijktijdige mededeling dat maatregelen waren genomen om het verzuim te herstellen.
3.6
De negatieve indruk die verzoekers door de voormelde weinig gelukkige gang van zaken hebben gekregen is, bezien vanuit hun optiek, weliswaar begrijpelijk, maar ontoereikend om te kunnen concluderen dat een en ander het gevolg is geweest van een vooringenomenheid die door de raadsheren jegens verzoekers werd gekoesterd. De door verzoekers gemaakte gevolgtrekking in de andere richting is objectief ook niet gerechtvaardigd.
3.7
Naar het oordeel van de wrakingskamer moet de conclusie zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de kennelijk bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid bij de leden van de strafkamer objectief rechtvaardigen.
3.8
Deze conclusie geldt mede voor de – bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek – door de raadsman van de verzoekers aangevoerde omstandigheid dat de nadere behandeling van de strafzaken was gepland op 17 september 2013, slechts één dag nadat een van de leden van de strafkamer van vakantie zou terugkeren.
3.9
De slotsom is dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING:
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking in beide zaken af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoekers, hun raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren mr. J.J. van der Kaaden, mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. H. Harmsen.
Aldus gedaan in raadkamer door:
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. W.H.B. den Hartog Jager en mr. N.J.M. Ruyters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2013.