ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.117.546
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake verkoop appartement tussen gewezen echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen twee gewezen echtgenoten. De man had in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw zou meewerken aan de verkoop van hun appartement voor een minimumprijs van € 150.000,-. De vrouw had in reconventie gevorderd dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zou zijn tot het gebruik en beheer van de echtelijke woning. De rechtbank had de vorderingen van de man afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De partijen waren op 9 oktober 1992 getrouwd in algehele gemeenschap van goederen en de echtscheiding was op 31 mei 2011 uitgesproken. De rechtbank had bepaald dat de echtelijke woning en het appartement aan derden verkocht zouden worden. De vrouw weigerde echter haar medewerking aan de verkoop van het appartement, tenzij de man de echtelijke woning zou ontruimen. Het hof oordeelde dat de vrouw haar medewerking aan de verkoop van het appartement niet mocht gebruiken als drukmiddel om betaling van alimentatie af te dwingen.

Het hof oordeelde dat de man belang had bij zijn vorderingen, aangezien er een koper was die bereid was het appartement te kopen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover de vorderingen van de man waren afgewezen en bepaalde dat de vrouw haar medewerking aan de verkoop moest verlenen. Tevens werd een dwangsom van € 500,- per dag opgelegd, met een maximum van € 50.000,-, voor het geval de vrouw niet zou meewerken aan de ontruiming van het appartement. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.117.546/01
arrest van 22 januari 2013
in de zaak van
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.J.W. Vugs,
tegen
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. R.T.A.G. Keller,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 november 2012 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 7 november 2012 tussen appellant – de man – als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en geïntimeerde – de vrouw – als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 253949 KG ZA 12-499)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij voormeld exploot heeft de man, onder overlegging van één productie, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover daarin zijn vorderingen zijn afgewezen en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van die vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord met twee producties heeft de vrouw de grieven bestreden. Voorts heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld, daarin drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg.
2.3. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, de man door mr. Vugs en de vrouw door mr. Keller. Mr. Vugs heeft gepleit aan de hand van een overgelegde pleitnota, tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
i. Partijen zijn op 9 oktober 1992 met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
ii. Bij beschikking van 31 mei 2011 heeft de rechtbank Breda de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling van hun gemeenschappelijke goederen gelast. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat partijen overeengekomen zijn dat de echtelijke woning aan de [perceel sub 1.] te [plaatsnaam] en het appartement aan de [perceel sub 2.] te [plaatsnaam] aan derden zullen worden verkocht.
iii. De echtscheidingsbeschikking is op 21 oktober 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2.In eerste aanleg heeft de man kort gezegd in conventie gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld tot het meewerken aan de verkoop van het appartement voor een verkoopprijs van minimaal € 150.000,- en tot het leeg opleveren van het appartement.
De vrouw heeft in reconventie kort gezegd gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is in het genot, gebruik en beheer van de echtelijke woning en dat de man wordt veroordeeld de echtelijke woning te verlaten.
4.3.De voorzieningenrechter heeft (bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad) de vrouw veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de koopovereenkomst alsmede aan het transport en de levering van het appartement voor een bedrag van € 159.000,- en het meer of anders gevorderde afgewezen, onder compensatie van proceskosten.
In principaal en incidenteel appel
4.4.De grieven van de man hebben betrekking op de beslissingen van de voorzieningenrechter met betrekking tot het appartement.
De grieven van de vrouw hebben betrekking op de beslissingen van de voorzieningenrechter met betrekking tot de echtelijke woning.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5.De grieven van de man houden in de kern genomen in dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vorderingen van de man om het vonnis in de plaats te stellen van de instemmende verklaring van de vrouw om haar medewerking aan de verkoop van het appartement te verlenen (vordering sub II in hoger beroep) en om de vrouw tot ontruiming van het appartement te veroordelen (vordering sub III in hoger beroep), heeft afgewezen. Die vorderingen zijn door de man ingesteld voor het geval de vrouw haar medewerking weigert aan de verkoop en levering van het appartement. Aan die voorwaarde is voldaan: ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij niet bereid is haar handtekening te zetten onder de koopovereenkomst van het appartement, tenzij wordt bepaald dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is in het genot, gebruik en beheer van de echtelijke woning.
Dit zo zijnde, heeft de man belang bij een beoordeling door het hof van zijn vorderingen sub II en III.
4.6.Voor de beoordeling van de vorderingen sub II en III van de man is het volgende van belang:
- tussen partijen staat vast dat zij overeengekomen zijn het appartement aan een derde te verkopen;
- vaststaat verder dat de vrouw akkoord is met een verkoopprijs van het appartement van € 159.000,-;
- door de vrouw is niet betwist dat er een koper bereid en in staat is het appartement voor genoemde verkoopprijs te kopen;
- evenmin is door de vrouw betwist dat de koper de overeenkomst slechts gestand wenst te doen als de afwikkeling van de koopovereenkomst spoedig plaats zal vinden;
- door de vrouw is evenmin weersproken dat de hypotheekverstrekker heeft aangekondigd het appartement executoriaal te zullen verkopen als niet op korte termijn een onderhandse verkoop plaats zal vinden.
De man heeft spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Onder deze omstandigheden is toewijzing van de vorderingen sub II en III in beginsel gerechtvaardigd.
4.7.De vrouw heeft aangevoerd dat zij terecht aan medewerking aan de verkoop van het appartement de voorwaarde heeft verbonden dat de man de echtelijke woning ontruimt en aan haar ter beschikking stelt. Zij voert in dit verband aan dat de man stelselmatig weigert de door de rechter vastgestelde alimentatie te betalen en dat het mede daardoor voor haar niet mogelijk is andere vervangende woonruimte te kopen of te huren.
Hieromtrent overweegt het hof allereerst dat partijen overeengekomen zijn dat ook de echtelijke woning zal worden verkocht en dat de echtelijke woning daadwerkelijk te koop staat. Dit betekent dat de wisseling van het gebruik van de echtelijke woning slechts een tijdelijke oplossing zou zijn voor het huisvestingsprobleem van de vrouw.
Verder is het hof net als de rechtbank van oordeel dat de vrouw het tegenhouden van de verkoop van het appartement niet mag gebruiken als middel om betaling van alimentatie door de man af te dwingen. De vrouw zal daarvoor andere executiemiddelen kunnen gebruiken. Onder deze omstandigheden ziet het hof, net als de voorzieningenrechter, onvoldoende aanleiding om wijziging te brengen in de bestaande situatie, waarbij de voormalige echtelijke woning voorlopig gebruikt wordt door de man en zijn huidige gezin.
4.8.Het voorgaande betekent dat de grieven van de vrouw in incidenteel appel falen en de grieven van de man in principaal appel slagen, met dien verstande dat de vordering sub III zoals geformuleerd door de man als zodanig niet toewijsbaar is. Het hof zal de vrouw een termijn geven waarbinnen zij het appartement leeg dient op te leveren. Verder zal het hof aan de gevorderde dwangsom een maximum verbinden van € 50.000,-. Niet toewijsbaar is de vordering van de man om hem te machtigen alle in het appartement aanwezige goederen te verwijderen en verwijderd te houden, gelet op artikel 556 Rv.
4.9.In het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De uitspraak
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de vorderingen van de man om de uitspraak in de plaats te stellen van de instemmende verklaring van de vrouw haar medewerking aan de verkoop van het appartement te verlenen en om de vrouw tot ontruiming van het appartement te veroordelen, zijn afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de uitspraak van de voorzieningenrechter, inhoudende de veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan de verkoop van het appartement, gelegen aan de [perceel sub 2.] te [plaatsnaam], in de plaats treedt van de instemmende verklaring van de vrouw om daaraan haar medewerking te verlenen;
veroordeelt de vrouw op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-, het hiervoor genoemde appartement na betekening van dit arrest en van de getekende koopovereenkomst met betrekking tot het appartement, uiterlijk één week vóór de voor het notarieel transport van het appartement vastgestelde datum leeg op te leveren, met dien verstande dat de betekening van het arrest en de koopovereenkomst ten minste twee weken vóór de datum van ontruiming dient plaats te vinden;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M.G.W.M. Stienissen en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 januari 2013.