ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0901

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.038.239-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel door Batavia Foundation in belastingkwestie

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat is uitgevaardigd door de Ontvanger van de Belastingdienst Limburg. De Batavia Foundation, gevestigd in Curaçao, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 335.429,00 die op 27 juni 2007 aan Batavia is opgelegd. Batavia heeft op 17 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en verzocht om uitstel van betaling, wat op 29 augustus 2007 werd afgewezen. De Directeur van de Rijksbelastingen verklaarde het beroep van Batavia op 20 september 2007 kennelijk ongegrond, zonder Batavia te horen. Batavia heeft vervolgens verzet aangetekend tegen het dwangbevel dat op 23 oktober 2007 werd betekend. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat Batavia geen grieven heeft aangevoerd tegen de eerdere oordelen van de rechtbank en dat de Ontvanger niet in strijd met de Leidraad Invordering heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de grieven van Batavia falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij Batavia wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.038.239/01
arrest van 5 februari 2013
in de zaak van
Stichting particulier fonds naar Antilliaans recht, The Batavia Foundation,
gevestigd te Curacao, Nederlandse Antillen,
appellante,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
Ontvanger v/d Belastingdienst Limburg, Kantoor Buitenland,
kantoorhoudende te Heerlen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg (Maastricht) gewezen vonnis van 4 maart 2009 tussen appellante – Batavia – als eiseres en geïntimeerde – de Ontvanger – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 126598/HA ZA 08-116)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met producties heeft Batavia drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger de grieven bestreden.
2.3. Op verzoek van Batavia is een datum voor pleidooi bepaald. Het pleidooi is niet gehouden omdat Batavia daarvan heeft afgezien.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In overwegingen 2.1 tot en met 2.3 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Nu daartegen geen grieven zijn gericht vormen die feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) De Ontvanger heeft op 27 juni 2007 aan Batavia een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd voor een totaal bedrag van € 335.429,00 (hierna te noemen: de naheffingsaanslag).
b) Tegen de naheffingsaanslag heeft Batavia op 17 juli 2007 een formeel bezwaarschrift bij de Ontvanger ingediend, waarbij zij tevens heeft verzocht om uitstel van betaling.
c) Bij besluit van 29 augustus 2007 is het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Als reden daarvoor is in dit besluit vermeld dat de gegevens die door Batavia zijn verstrekt, de Ontvanger er niet van hebben overtuigd dat de belastingschuld uiteindelijk zal worden betaald. Verder is Batavia in dit besluit gewezen op de mogelijkheid dat zij een nieuw verzoek om uitstel van betaling kan indienen als zij de Ontvanger voldoende zekerheid geeft dat de belastingschuld wordt betaald.
d) Tegen het besluit van 29 augustus 2007 heeft Batavia bij brief van 31 augustus 2007 beroep ingesteld bij de directeur van de Rijksbelastingen (hierna te noemen: de Directeur). Bij uitspraak van 20 september 2007 heeft de Directeur het beroep kennelijk ongegrond verklaard.
e) Bij faxbericht van 10 oktober 2007 heeft Batavia de Directeur aangesproken op het feit dat zij in het kader van de beroepsprocedure niet is gehoord en verzocht om alsnog gehoord te worden.
f) Bij brief van 11 oktober 2007 (welke brief abusievelijk is gedateerd op 20 september 2007) heeft de Directeur Batavia laten weten dat de afhandeling van het voornoemde faxbericht enige tijd zal vergen en dat hij ondertussen de Ontvanger heeft verzocht om de invordering op te schorten.
g) Batavia is bij brief van 17 oktober 2007 door de Directeur naar aanleiding van het op 3 september 2007 ingestelde beroep uitgenodigd voor een hoorzitting op 23 oktober 2007.
h) Op 22 oktober 2007 heeft Batavia per telefoon de hoorzitting afgezegd. Namens de Directeur is in dit telefoongesprek aan Batavia meegedeeld dat niet langer een afwachtende houding kan worden verwacht van de Ontvanger.
i) Op 23 oktober 2007 is namens de Ontvanger ten aanzien van de naheffingsaanslag een hernieuwd bevel tot betaling (hierna te noemen: het dwangbevel) betekend. Een afschrift van het exploit is aan Batavia gezonden.
j) Op 30 oktober 2007 heeft (alsnog) een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Bij brief van gelijke datum heeft de Directeur Batavia geschreven dat de telefonisch geuite klachten zaken betroffen die buiten zijn competentie lagen en dat hij zijn uitspraak van 20 september 2007 handhaafde en als definitief beschouwde.
4.2. Batavia is in verzet gekomen tegen het dwangbevel van 23 oktober 2007 en heeft – kort gezegd – gevorderd dat het dwangbevel buiten effect wordt gesteld. Daaraan heeft Batavia ten grondslag gelegd (i) nietigheid van de betekening van het dwangbevel; (ii) handelen van de Ontvanger in strijd met de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad) door tijdens de behandeling van het beroep het dwangbevel te (doen) betekenen en aldus niet af te zien van invorderingsmaatregelen; (iii) door de Directeur opgewekt vertrouwen dat er geen nadere invorderingsmaatregelen zouden worden genomen en (iv) handelen van de Ontvanger in strijd met het beleid van de Staatssecretaris.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Batavia afgewezen.
4.3. Het hof constateert dat Batavia geen grieven heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 4.2) dat beantwoording van de vraag of de betekening van het dwangbevel nietig is achterwege kan blijven nu gesteld noch gebleken is dat Batavia door het gestelde gebrek onredelijk is benadeeld. Ook tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 4.9 tot en met 4.11) dat de Ontvanger in dit geval niet in strijd met het beleid van Staatssecretaris heeft gehandeld, heeft Batavia geen grieven aangevoerd.
Het geding beperkt zich in hoger beroep dan ook tot de (her)beoordeling van de vorderingen van Batavia in het licht van de door Batavia aangevoerde en hiervoor onder 4.2. beschreven gronden (ii) betekening tijdens de behandeling van het beroep en (iii) door de Directeur opgewekt vertrouwen. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
4.4. Het hof stelt het volgende voorop.
Als gevolg van het bepaalde in artikel 25 van de Leidraad worden tijdens de behandeling van een beroepschrift door de Directeur invorderingsmaatregelen opgeschort, tenzij er aanwijzingen bestaan dat de belangen van de Staat kunnen worden geschaad. Artikel 25 bepaalt verder dat tegen een beschikking van de Directeur geen beroep open staat en dat de invordering tien dagen na de beschikking kan worden hervat.
Artikel 7:16 Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord voordat er op het beroepschrift wordt beslist. Op grond van het bepaalde in artikel 7:17 Awb kan van horen worden afgezien onder meer indien het beroep kennelijk ongegrond is.
4.5. Vast staat dat de Directeur op 20 september 2007 op het beroepschrift van Batavia heeft beslist zonder Batavia te horen. Daarbij heeft de Directeur het beroep kennelijk ongegrond verklaard, meegedeeld dat tegen zijn beslissing geen beroep meer open stond en dat de Ontvanger invorderingsmaatregelen zou treffen indien de belastingschuld niet binnen 10 dagen na die beslissing zou zijn betaald.
Bij brief van 10 oktober 2007 heeft Batavia (desondanks) bezwaar gemaakt tegen de beslissing en aangevoerd dat de Directeur heeft gehandeld in strijd met het beleid van de Staatsecretaris en in strijd met artikel 7:16 Awb door Batavia niet te horen. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft de Directeur Batavia bericht genoemde brief in behandeling te nemen en de Ontvanger te hebben verzocht de invordering op te schorten. Vervolgens is Batavia bij brief van 17 oktober 2007 van de Directeur uitgenodigd om te worden gehoord op 23 oktober 2007. Daarbij is (slechts) gerefereerd aan het beroepschrift van 3 september 2007 als was er op 20 september 2007 nog geen beslissing genomen.
4.6. Het hof acht het standpunt van Batavia, dat met de hiervoor genoemde brieven van de Directeur de behandeling van haar beroep werd heropend, verdedigbaar. Het feit dat ingevolge de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht het horen van een belanghebbende achterwege kan blijven indien een beroep kennelijk ongegrond wordt verklaard (zoals de Ontvanger heeft aangevoerd) doet immers niet af aan het feit dat de Directeur nadat hij het beroep kennelijk ongegrond had verklaard besloot Batavia alsnog op het beroep (zo blijkt uit zijn brief van 17 oktober 2007) te horen. Daarbij kan de mededeling van de Directeur (in zijn brief van 11 oktober 2007) dat hij de Ontvanger had verzocht de invordering op te schorten naar het oordeel van het hof niet anders worden gelezen dan in het licht van het bepaalde in artikel 25 van de Leidraad.
4.7. Echter, het betoog dat Batavia er daarom ook op mocht vertrouwen dat invorderingsmaatregelen achterwege zouden blijven tot 10 dagen na 30 oktober 2007 (zo begrijpt het hof het betoog van Batavia), volgt het hof niet. Zo de Ontvanger al zou zijn gehouden het verzoek van de Directeur om de invordering op te schorten in te willigen (wat de ontvanger betwist), staat vast dat aan Batavia op 22 oktober 2007 - toen de hoorzitting van de kant van Batavia werd afgezegd - namens de Directeur is meegedeeld dat van de Ontvanger niet langer een afwachtende houding voor wat betreft de invordering kon worden verwacht.
Daarnaast is door de Ontvanger in eerste aanleg concreet onderbouwd aangevoerd dat er aanwijzingen bestonden dat de belangen van de Staat konden worden geschaad onder verwijzing naar het onttrekken van vermogensbestanddelen door het aan derden cederen van vorderingen door Batavia. Dat gemotiveerde verweer van de Ontvanger heeft Batavia (slechts) weersproken (zoals blijkt uit het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg) met de stelling dat de cessie niet is geschied om vermogensbestanddelen aan verhaal te onttrekken. Naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat er geen sprake was van een situatie waarin de belangen van de Staat werden geschaad. Immers, dat er vermogensbestanddelen aan Batavia waren onttrokken stond daarmee vast. Dat feit en het feit dat Batavia niet bereid was zekerheid te stellen voor voldoening van de schuld, kon de Ontvanger naar het oordeel van het hof opvatten als aanwijzingen in de hiervoor bedoelde zin, zodat de Ontvanger alleen al om die reden invorderingsmaatregelen mocht treffen.
4.8. De slotsom van het voorgaande is dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de Ontvanger heeft gehandeld in strijd met de Leidraad of in strijd met het door de Directeur opgewekte vertrouwen. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen – worden bekrachtigd. Batavia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Op verzoek van de Ontvanger zal dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt Batavia in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 313,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, C.W.T. Vriezen en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 februari 2013.