ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.114.933
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige zoon. De vader had eerder verzocht om gezamenlijk gezag, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kind, wat een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af, omdat er geen verbetering in de communicatie tussen de ouders te verwachten viel.

Daarnaast heeft het hof ook de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld. De vader en de minderjarige hebben recht op omgang gedurende een weekend per drie weken, waarbij de vader de minderjarige bij de moeder ophaalt en de moeder de minderjarige bij de vader ophaalt. Het hof oordeelde dat er geen contra-indicaties voor omgang zijn, ondanks de slechte communicatie tussen de ouders. De rechtbank had eerder een andere omgangsregeling vastgesteld, maar het hof heeft deze vernietigd en een nieuwe regeling vastgesteld die in het belang van de minderjarige is. De uitspraak benadrukt het belang van contact tussen de vader en de minderjarige, ondanks de conflicten tussen de ouders.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor gezamenlijk gezag en omgangsregelingen in situaties van conflictueuze ouders behandelt. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en benadrukt dat ouders verantwoordelijk zijn voor het contact tussen hen en hun kind, ook al is de communicatie moeilijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.114.933/01
Zaaknummer eerste aanleg: 157155 / FA RK 10-1819
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.E.H.M. van Aken,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], België,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.M. Martens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Maastricht van 9 juli 2012 en 4 september 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2012, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling van de gronden:
1. een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar een mogelijke verblijfsregeling van de hierna te noemen minderjarige bij de vader, een breng- en haalregeling, een informatie- en consultatieregeling, alsmede het gezamenlijk gezag, althans de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) te verzoeken daaromtrent een nader onderzoek te verrichten, waarbij alle thans in deze procedure door de moeder aangedragen informatie wordt betrokken;
en met betrekking tot de omgang:
2. primair het verzoek tot vaststelling van een verdeling van zorg- en opvoedingstaken, een regeling omtrent het halen en brengen en een regeling over de informatie- en consultatieverplichting af te wijzen, subsidiair een verblijfregeling vast te stellen waarbij gedurende een periode van ten minste zes maanden [zoon] niet bij de vader zal overnachten, alsmede te bepalen dat partijen elkaar dienen te informeren omtrent [zoon] en dat de vader [zoon] zal brengen en halen tijdens het ene contactmoment en dat de moeder [zoon] zal ophalen tijdens het andere contactmoment bij het tankstation te [vestigingsplaats], meer subsidiair een verblijfsregeling vast te stellen op een zodanige wijze als het hof juist acht;
en met betrekking tot het gezag:
3. primair het door de vader verzochte gezamenlijke ouderlijk gezag af te wijzen, dan wel subsidiair, indien het hof van mening is dat gezamenlijk gezag dient te worden vastgesteld, hieraan de voorwaarde te verbinden dat de vader zich terughoudend zal opstellen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2012, heeft de vader verzocht het beroep ongegrond te verklaren, af te wijzen hetgeen de moeder heeft verzocht ten aanzien van het nieuwe onderzoek door de raad en hetgeen de moeder heeft verzocht ten aanzien van de verblijfsregeling en voormelde beschikking d.d. 9 juli 2012 te bevestigen in die zin dat “de omgangsregeling” gelezen wordt als “de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken” en voorts af te wijzen hetgeen de moeder heeft verzocht ten aanzien van het gezag.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking d.d. 4 september 2012 te vernietigen voor zover het de reguliere omgangsregeling betreft en te bepalen dat de vader omgang kan hebben met [zoon] gedurende een weekend per drie weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de vader [zoon] komt halen bij de moeder om 18.00 uur en de moeder [zoon] aan het einde van het omgangsweekend komt halen bij de vader op zondag te 16.00 uur onder bevestiging van de beschikkingen waarvan beroep voor het overige.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 7 december 2012, heeft de moeder verzocht de door de vader in incidenteel appel verzochte regeling af te wijzen, dan wel subsidiair het verzoek van de vader in incidenteel appel, inhoudende dat de vader omgang kan hebben met [zoon] gedurende een weekend per drie weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur, toe te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Aken;
- de vader, bijgestaan door mr. Martens;
- de raad, vertegenwoordigd door C. van de Wijdeven.
3.3.1. De zitting is enige tijd geschorst geweest voor beraad aan de zijde van het hof. Na hervatting van de zaak heeft het hof beproefd of bij partijen de bereidheid bestond om in te stemmen met een verwijzing door het hof naar het mediationtraject. Partijen hebben verklaard dat zij hiermee kunnen instemmen. Het hof heeft partijen ter zitting medegedeeld dat de verdere behandeling van de zaak zou worden aangehouden tot een nader te bepalen datum, ten einde de resultaten van het mediationtraject af te wachten. Partijen en hun raadslieden zijn aansluitend aan de zitting in contact gebracht met een mediationfunctionaris voor het opstarten van een mediationtraject.
3.3.2. Het mediationbureau heeft het hof op 18 december 2012 bericht dat partijen uiteindelijk niet allebei konden instemmen met het mediationtraject, zodat het niet gelukt is dit traject op te zetten. Het hof heeft daarop partijen bericht dat het hof uitspraak zal doen op 7 februari 2013.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 juni 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 december 2012.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel:
3.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [Z.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De vader heeft [zoon] erkend.
[zoon] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2. Bij beschikking van 20 december 2010 heeft de rechtbank Maastricht – zakelijk weergegeven – de raad verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag, een verdeling van zorg- en opvoedingstaken dan wel een omgangsregeling, alsmede de mogelijkheden voor een informatie- en consultatieregeling. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing op de verzoeken van de vader aangehouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek.
3.3. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking d.d. 9 juli 2012, heeft de rechtbank Maastricht een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader omgang kan hebben met [zoon] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.30 uur, waarbij de vader [zoon] het ene omgangsweekend ophaalt en weer terugbrengt bij de moeder en het andere omgangsweekend [zoon] bij de moeder ophaalt en de moeder [zoon] bij de vader ophaalt na afloop van het omgangsweekend, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg nader in te vullen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden schriftelijk dient te informeren over de ontwikkeling van [zoon].
3.4. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking d.d. 4 september 2012 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [zoon].
3.5. Partijen kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
3.6.1. Volgens de moeder dient een vast te stellen omgangsregeling nauwkeurig omschreven te worden, nu het contact tussen de ouders meestal uitmondt in een discussie of conflict. Volgens de moeder houdt de vader zich regelmatig niet aan gemaakte afspraken. De moeder is het voorts niet eens met de wijze waarop de vader invulling geeft aan de omgangsweekenden. De moeder vreest voor de veiligheid van [zoon]. De moeder ziet geen mogelijkheid om dit met de vader te bespreken. De moeder informeert de vader wel over belangrijke zaken die [zoon] betreffen, zoals zijn gezondheid. [zoon] geeft volgens de moeder aan dat hij niet naar de vader wil gaan en dat hij bang voor hem is. De moeder is van mening dat omgang thans niet in het belang van [zoon] is, dan wel dat de omgang langzaam opgebouwd dient te worden, zodat [zoon] kan wennen aan de situatie.
De rechtbank heeft volgens de moeder ten onrechte de schoolvakanties en feestdagen evenredig tussen partijen verdeeld. Zij acht dit om voornoemde redenen niet in het belang van [zoon] en zij vreest dat de vader de moeder niet zal informeren indien er zich een probleem zou voordoen tijdens de vakantie of een feestdag.
De moeder heeft voorts aangevoerd dat zij zich voor grote financiële en praktische problemen gesteld ziet, waar het gaat om de door de rechtbank vastgestelde breng- en haalregeling. De moeder stelt voor dat zij [zoon] ophaalt bij het tankstation te [vestigingsplaats].
3.6.2. De moeder kon ermee instemmen dat zij de vader één maal per drie maanden per e-mail zou informeren omtrent de ontwikkeling van [zoon]. De moeder had verwacht dat de communicatie tussen haar en de vader na de procedure in eerste aanleg zou verbeteren en dat partijen in staat zouden zijn in overleg uitvoering te geven aan de omgangsregeling. Deze verwachting is niet uitgekomen. Ook heeft de vader zijn e-mailadres niet aan haar verstrekt.
De moeder meent dat, gelet op al het voorgaande, een aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. De moeder meent dat alleen een nieuw en onafhankelijk onderzoek licht kan werpen op de beleving van [zoon] en hetgeen dient te gebeuren in zijn belang.
3.6.3. De moeder is van mening dat bij toewijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag, een onaanvaardbaar risico bestaat dat [zoon] klem of verloren raakt tussen zijn ouders. Volgens de moeder valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. De raad heeft volgens de moeder in zijn rapport d.d. 13 april 2011 overwogen dat toewijzing van het gezamenlijk gezag niet in belang van [zoon] is, nu de ouders niet in staat zijn gezamenlijke beslissingen te nemen, als gevolg van de slechte communicatie tussen hen.
De moeder betwist dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, ter zitting is gebleken dat partijen redelijk tot goed in staat zijn met elkaar overleg te plegen over het maken van afspraken met betrekking tot [zoon], alsmede dat de vader betrokken is bij het wel en wee van [zoon] en dat partijen regelmatig contact hebben. Dit oordeel is volgens de moeder gebaseerd op een momentopname: na afloop van de zitting is feitelijk betreffende de communicatie niets gewijzigd. Het contact tussen partijen vindt alleen plaats indien de vader een wijziging wenst aan te brengen in de omgangsregeling. Over andere zaken communiceren zij via hun advocaten.
3.7. De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
3.7.1. De vader erkent dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden één omgangsweekend geen doorgang heeft gevonden, zodat drie weken geen omgang heeft plaatsgevonden. De vader ervaart niet dat [zoon] niet naar hem wil gaan. De vader ziet geen aanleiding om de tussen partijen overeengekomen regeling te wijzigen.
Volgens de vader heeft de moeder niet aangegeven welke verdeling van de vakantie- en feestdagen zij wel zou willen. De vader stelt dat hij de moeder wel degelijk zal informeren als er iets met [zoon] zou zijn. De vader erkent dat de raad destijds heeft geadviseerd de omgangsregeling geleidelijk op te bouwen, maar hij wijst erop dat dit advies van april 2011 dateert en dat partijen eind 2011 in onderling overleg een uitbreiding van de regeling zijn overeengekomen. De vader stelt zich evenwel ter zake flexibel op. Volgens de vader is [zoon] inmiddels gewend om bij de vader te logeren, nu hij dat al meer dan een jaar doet.
3.7.2. De vader wenst graag geïnformeerd te worden over de bijzondere zaken in het leven van [zoon] – zijn gezondheid of schoolprestaties bijvoorbeeld – die zich voordoen in de twaalf dagen dat hij bij de moeder verblijft. De moeder beschikt volgens de vader overigens over zijn e-mailadres en zij heeft daarvan ook al gebruikt gemaakt.
3.7.3. De vader voert aan dat partijen het weliswaar niet altijd over alles eens zijn, maar de vader ervaart dat het over het algemeen best goed gaat. Wanneer partijen elkaar niet zouden kunnen verdragen zouden zij ook niet samen met [zoon] naar de kermis zijn gegaan en vervolgens hiervan gemaakte foto’s hebben uitgewisseld. De rechtbank heeft volgens de vader een juiste interpretatie gegeven van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg.
Volgens de vader is naar vaste jurisprudentie, het enkele gegeven dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt, geen reden om tot de conclusie te komen dat een situatie als bedoeld in artikel 1:253c lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich voordoet. De vader is van mening dat [zoon] niet klem of verloren zal raken indien de ouders bij het nemen van een dergelijke beslissing het niet met elkaar eens zouden zijn. Het meedenken bij het nemen van beslissingen heeft zijns inziens ook een meerwaarde voor [zoon]: twee ouders weten immers meer dan één. De vader heeft er geen problemen mee dat de moeder met name beslissingen van alledag neemt. Naar mate [zoon] ouder wordt en de beslissingen ook voor wat betreft school belangrijker worden, wil de vader daar graag bij betrokken worden.
3.7.4. De vader heeft ten aanzien van de haal- en brengregeling verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd.
De vader voert in dit kader aan dat het contact van [zoon] met beide ouders een verantwoordelijkheid van beide ouders is. Voorts voert de vader aan dat hij in een financieel vergelijkbare situatie verkeert als de moeder. De vader kan niet instemmen met het voorstel van de moeder om [zoon] op te halen bij het tankstation te [vestigingsplaats], omdat het risico bestaat dat [zoon] lang in de auto moet wachten om bij het tankstation over te stappen. Volgens de vader dienen de lasten van de omgangsregeling ten minste te worden verdeeld. De vader is dan ook van mening dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de moeder een gelijk aantal malen als de vader [zoon] dient te halen en te brengen.
Voorts heeft de vader verzocht te bepalen dat de vader gerechtigd is tot omgang met [zoon] gedurende een weekend per drie weken, om zo de kosten voor beide partijen te verlagen.
3.8. De moeder heeft in haar verweerschrift in incidenteel appel – kort samengevat – betwist dat sprake is van gelijke financiële omstandigheden. Voor het overige heeft zij haar standpunten, zoals weergegeven in haar beroepschrift, gehandhaafd.
3.9. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat enerzijds wordt gesteld dat partijen in staat zijn over [zoon] te communiceren, maar dat partijen anderzijds ter zitting een staaltje van hun zorgelijke communicatie hebben laten zien. Er is volgens de raad sprake van een hevige ex-partnerstrijd. Volgens de raad dienen de ouders hieraan erg hard te gaan werken.
De raad heeft in zijn rapport destijds geconcludeerd dat gezamenlijk gezag niet haalbaar was. Ter zitting bleek die mogelijkheid er wel te zijn, nu partijen wel in staat leken te zijn met elkaar te kunnen communiceren. Nu wordt gesteld dat de communicatie niet goed is en wordt wederom om eenhoofdig gezag gevraagd. Volgens de raad is dit geen gewenste gang van zaken. Het is volgens de raad niet juist om, als het even minder gaat, weer het gezag te wijzigen.
De raad stelt dat gezamenlijk gezag en omgang in het belang van [zoon] is, maar dat de communicatie tussen de ouders niet op deze manier kan doorgaan. Ook als een zeer precieze omgangsregeling zou worden vastgesteld, zal er zich altijd een situatie kunnen voordoen waarin partijen met elkaar in overleg dienen te treden. [zoon] wordt ouder en dat brengt met zich dat de omgangstijden zullen moeten worden aangepast, aldus de raad.
3.10. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.11. Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de vraag welke beslissing in het belang van [zoon] is, op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek te gelasten.
Gezag
3.12. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien (sub a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (sub b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.1. De raad heeft in zijn rapport d.d. 13 april 2011 ten aanzien van het gezamenlijk gezag het standpunt ingenomen dat toewijzing van het gezamenlijk gezag niet in het belang van [zoon] is. Volgens de raad was tussen de ouders sprake van slechte communicatie en waren de ouders niet in staat om samen beslissingen te nemen.
De rechtbank heeft in haar beschikking d.d. 4 september 2012 overwogen dat ter zitting bleek dat partijen redelijk tot goed in staat zijn met elkaar overleg te plegen over zaken betreffende [zoon], dat de vader betrokken is bij het wel en wee van [zoon] en dat er regelmatig contact is waarbij ook een gezamenlijk bezoek aan de kermis mogelijk is gebleken.
Ter zitting is het hof echter getuige geweest van de zorgelijke communicatie tussen partijen. Partijen richtten zich hierbij rechtstreeks tot de ander, waarbij zij zeer emotioneel en/of met verheven stem verwijten maakten aan het adres van de ander.
Het hof heeft gepoogd om de geschillen tussen partijen te beslechten in het kader van een mediationtraject, hetgeen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Gelet op het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat sprake is van een situatie waarin de onderlinge communicatie tussen partijen slecht is en partijen op dit moment niet in staat zijn om hieraan te werken.
Het hof concludeert dan ook anders dan de rechtbank, dat de situatie zoals geschetst door de raad in zijn rapport van 13 april 2011, nog onverminderd aanwezig is.
3.12.2. Het hof acht partijen dan ook niet in staat om - ook niet bij een terughoudende opstelling van de vader ten aanzien van de dagelijkse verzorging en opvoeding - in gezamenlijk overleg beslissingen over [zoon] van enig belang te nemen. Het risico op conflicten wordt door het hof als hoog ingeschat.
Voorts neemt het hof in overweging dat partijen nooit hebben samengewoond en dat de vader op grote afstand van [zoon] en de moeder woont, hetgeen – in combinatie met de problematische communicatie tussen partijen – het gezamenlijk nemen van beslissingen verder bemoeilijkt.
Het hof is dan ook van oordeel dat inwilliging van het verzoek van de vader tot een onaanvaardbaar risico leidt dat [zoon] klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
3.13. Het hof zal de bestreden beschikking d.d. 4 september 2012 derhalve vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag alsnog afwijzen.
Omgang en informatie
3.14. Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub a en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met [zoon] ontzegd moet worden.
3.14.1. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om de omgang tussen de vader en [zoon], welke nu al enige tijd loopt, te staken of hernieuwd op te bouwen.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd ten aanzien van het gedrag van [zoon] rondom de omgangsweekenden - de moeder stelt dat [zoon] huilt en zich aan haar vastklampt als de vader hem komt ophalen en dat hij zich na een omgangsweekend agressief gedraagt – beoordeelt het hof als passend bij het beeld van een kind dat kampt met een loyaliteitsconflict, waarvan de oorzaak is gelegen in de hevige strijd tussen de ouders.
Hoewel de communicatie tussen de vader en de moeder slecht is, geeft die slechte communicatie vooralsnog onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat [zoon] belang heeft bij contact met zijn vader.
Het hof ziet (ook overigens) aan de zijde van de vader of [zoon] geen contra-indicaties voor omgang.
3.14.2. De vader heeft, vanwege de financiële situatie van beide ouders, voorgesteld een omgangsregeling van een weekend per drie weken vast te stellen, met welk voorstel de moeder (subsidiair) kan instemmen. Het hof bepaalt aldus dat de vader en [zoon] recht hebben op contact met elkaar gedurende een weekend per drie weken. Ten einde de financiële consequenties van de omgangsregeling ten aanzien van het halen en brengen over beide ouders gelijkelijk te verdelen, zal het hof bepalen dat de vader [zoon] ieder omgangsweekend bij de moeder ophaalt en de moeder [zoon] ieder omgangsweekend bij de vader ophaalt. Het hof overweegt mede daartoe dat beide ouders in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor het contact tussen de vader en [zoon] en beide ouders dit contact op deze wijze ook aantoonbaar ondersteunen.
3.14.3. Het hof gaat voorts voorbij aan hetgeen de moeder heeft aangevoerd tegen de verdeling van de schoolvakanties en feestdagen bij helfte, nu als niet betwist is komen vast te staan dat de vader een “Agenda voor ophalen en terugbrengen van [zoon]” heeft opgesteld, waarin hij bijhoudt hoe het weekend is verlopen en indien van de afspraken is afgeweken, wat de reden daarvan is. Het hof verwacht dan ook dat de vader (op deze wijze) de moeder zal informeren over belangrijke gebeurtenissen welke zich voordoen als [zoon] bij de vader verblijft, ook tijdens de vakanties.
3.15. Het hof is van oordeel dat de hiervoor vermelde omgangsregeling in het belang van [zoon] wenselijk is.
3.16. Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Ingevolge het bepaalde in lid 2 kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
3.17. Het hof is van oordeel dat het enkele gegeven dat de communicatie tussen de ouders slecht verloopt, niet maakt dat het belang van [zoon] vereist dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
3.17. Het hof beslist als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 9 juli 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de omgangsregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en de minderjarige [zoon], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], de volgende omgangsregeling vast:
de vader en [zoon] hebben recht op omgang met elkaar gedurende een weekend per drie weken, van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur, waarbij de vader [zoon] aan het begin van ieder omgangsweekend bij de moeder ophaalt en de moeder [zoon] aan het einde van ieder omgangsweekend bij de vader ophaalt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in onderling overleg nader in te vullen;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 9 juli 2012 inzake de informatieregeling;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 september 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader om partijen met het gezamenlijk ouderlijk gezag te belasten;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.C.G. Brants en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.