ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
HV 200.116.991/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang en gezamenlijk gezag na erkenning van het kind door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader om omgang met zijn kind en gezamenlijk gezag. De vader heeft het kind erkend voor de geboorte, maar heeft sinds de geboorte geen contact gehad met het kind, dat in de veronderstelling leeft dat zijn stiefvader zijn vader is. De moeder heeft de vader nooit toegestaan om contact te hebben met het kind, wat heeft geleid tot een situatie waarin de vader zijn financiële verantwoordelijkheden wel heeft genomen, maar emotioneel niet betrokken is geweest. Het hof oordeelt dat de verzoeken van de vader tot omgang en gezamenlijk gezag prematuur zijn, omdat er eerst statusvoorlichting aan het kind moet worden gegeven, wat tussen het zesde en zevende levensjaar moet plaatsvinden. Het hof legt een informatieregeling op, zodat de vader op de hoogte kan blijven van de voortgang van de statusvoorlichting.

De moeder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij het kind nog te jong vindt voor een omgangsregeling en dat zij pas na het traject van statusvoorlichting kan kijken naar de mogelijkheden voor omgang. Het hof heeft de verzoeken van de vader tot gezamenlijk gezag en omgang afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de moeder de vader moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind. De vader heeft zijn verzoeken onderbouwd met argumenten over de noodzaak van statusvoorlichting en de impact van het ontbreken daarvan op de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de beslissing genomen met inachtneming van het belang van het kind, dat op dit moment nog te jong is om de situatie te begrijpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 februari 2013
Zaaknummer: HV 200.116.991/01
Zaaknummer eerste aanleg: 249179 FA RK 12-2209
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.W. Vugs,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Hofland.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 22 augustus 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2012, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
Primair:
- dat er een omgangsregeling tussen de vader en [kind] wordt vastgesteld zoals door de vader in het beroepschrift geformuleerd;
- dat de vader met de moeder met het gezamenlijk gezag over [kind] wordt belast.
Subsidiair:
dat de moeder is gehouden de vader iedere zes maanden een recente foto van [kind] te verstrekken, alsmede om hem eenmaal per twee maanden op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [kind], en de vader te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 december 2012, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Tevens is namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), mr. W. Bekker gehoord.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 juli 2012.
3. De beoordeling
3.1. Partijen hebben tot 8 juni 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [kind] (hierna: [kind]), op [geboortedatum] 2007 te [plaats].
De vader heeft [kind] erkend en de moeder oefent van rechtswege het gezag over [kind] uit.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de vader en [kind] elkaar nog nooit hebben gezien.
De moeder heeft sinds medio 2006 een relatie met de heer [de stiefvader] (hierna: de stiefvader) en [kind] is onbekend met het feit dat niet [de stiefvader], maar de heer [de vader] zijn biologische vader is.
3.2. De vader heeft de rechtbank verzocht (primair) om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [kind] en om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [kind] en (subsidiair) om een informatie en consultatieregeling vast te leggen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen.
3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij – kort samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat eerst een traject dient te worden ingezet, waaronder statusvoorlichting, alvorens de vader geïntroduceerd kan worden in het leven van [kind] en dat het voor statusvoorlichting, gelet op de leeftijd van [kind], thans nog te vroeg is.
De vader voert daartoe aan dat het ontbreken van statusvoorlichting op latere leeftijd tot een identiteitscrisis kan leiden. Dat hij opgroeit met een familiegeheim kan schadelijk voor [kind]’s ontwikkeling zijn.
Verder stelt de vader dat de moeder al een jaar – te weten sinds 30 november 2011 – aan het idee heeft kunnen wennen dat de vader omgang wenst met [kind]. Er zijn volgens de vader geen contra-indicaties op grond waarvan de verzochte omgang niet zou kunnen plaatsvinden. De vader heeft zijn leven op orde met een stabiele relatie, een eigen woning en een baan.
Voorts voert de vader aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor [kind], nu dit enkel is gebaseerd op uitlatingen van de vrouw. Ten aanzien van het contact tussen partijen, denkt de vader dat de onderlinge verhoudingen zullen verbeteren. Door het tijdsverloop zijn de ergste spanningen wel bekoeld. Partijen zijn vijf jaar geleden op een nare manier uit elkaar gegaan, maar er hebben zich sindsdien geen incidenten voorgedaan.
Ten aanzien van zijn verzoek tot wijziging van het gezag, betoogt de vader dat [kind] niet klem zit tussen partijen en dat er ook anderszins geen redenen zijn om het verzoek van de vader af te wijzen.
Tot slot stelt de vader, ten aanzien van de informatieregeling, dat hij de biologische en de juridische vader is van [kind] en dat hij recht heeft om betrokken te worden bij de opvoeding van [kind].
Dat [kind] te jong zou zijn voor statusvoorlichting en een omgangsregeling wordt volgens de vader niet onderbouwd.
3.4. In haar verweerschrift betwist de moeder de stellingen van de vader. Zij voert – kort gezegd – aan dat zij [kind] op dit moment nog te jong vindt voor een omgangsregeling met de vader en dat zij [kind] statusvoorlichting zal geven als hij ouder is. De moeder is van mening dat het [kind] teveel zal belasten wanneer hij opeens te horen krijgt dat alles anders is dan hij altijd heeft gedacht. Pas nadat het traject van de statusvoorlichting volledig is doorlopen kan gekeken worden naar de mogelijkheden van een omgangsregeling. Hiervoor dienen de moeder en [kind] ruimte te krijgen. Het opleggen van een omgangsregeling zal een zware druk leggen op de moeder en haar gezin.
Over het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag over [kind], voert de moeder aan dat er tussen partijen geen sprake is van enige communicatie, hetgeen is vereist voor vaststelling van gezamenlijk gezag. De moeder is thans niet in staat om aan deze communicatie te werken, nu het traject van statusvoorlichting al een zware opgave is. Gelet op de belaste voorgeschiedenis, zijn partijen niet in staat om gezamenlijke beslissingen te nemen over [kind].
Tot slot is de moeder, ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieregeling van mening, dat er geen sprake is van een situatie van betrokken blijven van de vader bij de opvoeding van [kind] na het uiteen gaan van partijen. De vader heeft immers nimmer in gezinsverband met [kind] geleefd. Van de moeder kan dan ook niet worden verwacht dat zij de vader zal informeren en consulteren.
3.5. De raad heeft ter zitting geadviseerd de verzoeken van de vader af te wijzen. In deze situatie adviseert de raad – nadat de raadsvertegenwoordiger deze zaak intern heeft besproken met een gedragsdeskundige – om [kind] statusvoorlichting te geven tussen zijn zesde en zevende levensjaar als hij in groep 3 zit van de basisschool. [kind] maakt thans een belangrijke hechtingsfase door met de stiefvader. Wanneer [kind] nu statusvoorlichting zou krijgen, zou dit leiden tot verwarde emoties voor hem en bestaat een reële kans dat de hechting die hij met stiefvader aan het opbouwen is, wordt verstoord. De raad acht [kind] nu nog te jong om de waarheid te kunnen bevatten en het zou contra-productief werken wanneer dit geforceerd zou worden. De raad acht statusvoorlichting noodzakelijk maar [kind] kan dit pas aan gedurende zijn zesde levensjaar.
3.6. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek vermeerderd en aanvullend verzocht:
- een raadsonderzoek te gelasten en de raad te verzoeken de moeder te begeleiden in het proces van de statusvoorlichting alsmede in omgang tussen de vader en [kind];
- de moeder te verplichten [kind] statusvoorlichting te geven.
Het hof overweegt het volgende.
3.7. Het hof zal vooreerst in gaan op de ter zitting naar voren gebrachte aanvullende verzoeken van de vader.
Onderzoek door de raad acht het hof op dit moment niet aangewezen. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Begeleiding bij statusvoorlichting behoort niet tot de kerntaken van de raad. Voor begeleiding kan de moeder zich desgewenst wenden tot het FIOM.
Aan (begeleiding bij) omgang acht het hof voorafgaande statusvoorlichting noodzakelijk in het belang van [kind].
Het verzoek van de vader om de moeder te verplichten tot statusvoorlichting zal het hof, nog daargelaten of voor een dergelijk verzoek steun in de wet is te vinden, als zijnde tardief, afwijzen
3.8. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, zal het hof de verzoeken van de vader tot gezamenlijk gezag en tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen.
Voordat er sprake kan zijn van een eventuele toewijzing, dient het proces van de statusvoorlichting volledig te zijn doorlopen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij begrijpt dat deze verzoeken op dit moment prematuur zijn.
3.9. Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW kan de rechter op verzoek van een ouder, een regeling vaststellen inhoudende dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen.
Ingevolge artikel 1:377b lid 2 BW kan de rechter indien het belang van het kind zulks vereist bepalen dat het eerste lid van artikel 377b lid 1 BW buiten toepassing blijft.
3.9.1. Vast staat dat de vader [kind] sedert zijn geboorte nimmer heeft gezien, omdat de moeder dit niet heeft toegestaan. Hoewel de moeder tot op heden moeite heeft met de terugkeer van de vader in haar leven en zijn wens om onderdeel uit te maken van het leven van [kind], geeft het hof de moeder mee dat de vader wel zijn financiële verantwoordelijkheid heeft genomen door betaling van een maandelijkse bijdrage ad € 370,= voor de verzorging en opvoeding van [kind].
3.9.2. Het hof is van oordeel dat van de moeder verlangd kan worden dat zij de vader informeert, nu het belang van [kind] zich niet hiertegen verzet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader ter zitting van het hof uitdrukkelijk heeft toegezegd op geen enkele wijze contact te zullen zoeken met de moeder noch met [kind] aan de hand van de informatie die hij van de moeder zal ontvangen.
Daarbij komt dat de moeder met vaststelling van een informatieregeling wordt geconfronteerd met de idee dat [kind] naast zijn sociale vader ook een biologische vader heeft die later deel kan gaan uitmaken van het leven van [kind] en mitsdien indirect weer van het leven van de moeder.
3.9.3. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder bereid is de vader te informeren over de (voortgang van de in te zetten) statusvoorlichting alsmede over de ontwikkeling van [kind]. Daarnaast is de moeder bereid de vader te voorzien van een foto van [kind].
Het hof zal een regeling opleggen zoals hierna onder 4. bepaald.
3.9.4. Het verzoek van de vader om geconsulteerd te worden door de moeder, wijst het hof af, nu de vader [kind] niet kent en mitsdien geen wetenschap heeft van zijn ontwikkeling zijn leefwereld en zijn behoeften.
3.10. Beslist dient te worden als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking uitsluitend voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vastleggen van een informatieplicht is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder informatie aan de vader zal dienen te verstrekken over [kind], geboren op [geboortedatum] te [plaats], aldus dat:
- de moeder de vader met ingang van 1 april 2013 één keer per half jaar dient te informeren over de ontwikkelingen inzake de statusvoorlichting, zijn schoolresultaten, gezondheid, eventuele hobby’s en sportactiviteiten alsmede overige gewichtige aangelegenheden;
- de moeder de vader met ingang van 1 april 2013 één keer per jaar een recente goed gelijkende foto van [kind] dient te verstrekken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.