GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.105.895/01
arrest van 26 februari 2013
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. T.J. Vlot,
de Mutsaersstichting,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. van der Schoor,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo gewezen vonnis van 25 januari 2012 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde – de Mutsaersstichting – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 314760\CV EXPL 11-2786)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] onder overlegging van producties acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, dat het hof oordeelt dat:
I. aan [appellant] wachtgeld toekomt vanaf 1 juli 2010 tot 1 oktober 2015, zoals bepaald in hoofdstuk 14, artikel 1 van de CAO GGZ, tot een maximum van € 385.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juli 2010 tot de dag der voldoening;
II. aan [appellant] de tegenwaarde van 87 vakantie-uren toekomt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging hierover alsmede met de rente hierover vanaf 1 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening;
een en ander met veroordeling van de Mutsaersstichting in de kosten van deze procedure in beide instanties, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het rapport Voorwerk II.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de Mutsaersstichting onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3.Partijen hebben hun zaak mondeling doen bepleiten, [appellant] door mr. T.J. Vlot en de Mutsaersstichting door mr. M. van der Schoor. Beide advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Op de zitting heeft mr. Vlot, voornoemd, een aantal pagina’s uit het Jaardocument 2011 van de Mutsaersstichting, die op voorhand tijdig aan het hof en de tegenpartij waren toegezonden, in het geding gebracht.
2.4. Partijen hebben uitspraak gevraagd. Het hof zal recht doen op de voorafgaand aan het pleidooi in kopie toegezonden processtukken en de pleitnota’s met producties als hiervoor genoemd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. In rechtsoverweging 2.1 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief I wordt deze vaststelling bestreden. De grief slaagt, nu uit het bestreden vonnis valt af te leiden dat de rechtbank bij de beoordeling van de vorderingen nog meer vaststaande feiten heeft betrokken. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de feiten. Het enkele feit dat de grief slaagt, leidt echter nog niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.2.Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1.[appellant], geboren op [geboortedatum] 1951, is van 27 januari 1975 tot en met 30 juni 2010 in dienst geweest van (rechtsvoorgangers van) de Mutsaersstichting. De schriftelijke arbeidsovereenkomst d.d. 1 juli 2003 van [appellant] met de Mutsaersstichting is overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding. Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is van toepassing de Collectieve Arbeidsovereenkomst Geestelijke Gezondheidszorg (hierna: de CAO of de CAO GGZ).
4.2.2. Hoofdstuk 14 van de CAO GGZ 2009-2011 gaat over ‘Wachtgeld en pensioen’, waarna de kop A het ‘Wachtgeld’ betreft. Artikel 1 handelt over de ‘Werkingssfeer’. Lid 1 van dit artikel luidt als volgt (zie onder meer productie 2 bij dagvaarding in hoger beroep):
“1. Wachtgeld wordt met ingang van de dag na de dag waarop de dienstbetrekking eindigt toegekend aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst niet op eigen verzoek eindigt, als deze beëindiging het gevolg is van:
a. gehele of gedeeltelijke opheffing van zijn functie of formatieplaats;
b. reorganisatie waardoor zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden;
c. fusie, liquidatie, gehele of gedeeltelijke sluiting van de instelling;
d. onbekwaamheid die niet aan de schuld of het toedoen van de werknemer is te wijten. De werknemer dient in dit geval ten minste de leeftijd van 50 jaar te hebben bereikt en 15 jaar of langer bij de werkgever of diens rechtsvoorganger in dienst te zijn.”
4.2.2. [appellant] vervulde sedert 1 juli 2006 de functie van Manager Financiën en Beheer en was uit dien hoofde gepositioneerd direct onder de Raad van Bestuur, bestaande uit een persoon, de heer [Raad van Bestuur] (hierna ook: [Raad van Bestuur]).
4.2.3. In 2009 was [appellant] van 4 juni tot en met 5 juli afwezig wegens vakantieverlof. In een gesprek op 7 juli 2009 heeft [Raad van Bestuur] aan [appellant] medegedeeld dat besloten was tot organisatorische veranderingen, inhoudende de instelling van een stuurgroep die tussen bestuurder en managers zou worden gepositioneerd. In de schriftelijke bevestiging van dit gesprek d.d. 10 juli 2009, overgelegd als productie 13 bij dagvaarding in hoger beroep, van dit gesprek schrijft [Raad van Bestuur] aan [appellant] onder meer als volgt:
“(…)
Op donderdag 2 juli 2009 heb ik in het BMO het besluit kenbaar gemaakt dat er vanaf 1 juli een stuurgroep is opgericht die aan de staande organisatie is toegevoegd. Deze stuurgroep heeft als belangrijkste taak om de organisatie voor het komend half jaar in control te brengen en dient daarnaast een brug te slaan naar het volgend beleidsjaar. Jij gaf aan dat je dit inzicht niet deelt en vindt dat de organisatie niet uit control is of aan het geraken is. (…)
Tevens heb ik aangegeven dat dit breder is dan het primair proces en derhalve ook aandachtsgebieden betreft waar jij rechtstreeks verantwoordelijk voor bent. Dit houdt in, zoals ik heb aangegeven, dat ik van jou verwacht dat je de activiteiten die je uitvoert in de functie van manager Financiën en Beheer vooraf afstemt met leden van de stuurgroep. In het bijzonder betreft dit [lid 1. stuurgroep] en [lid 2. stuurgroep] [lid 2. stuurgroep]. (…)”
4.2.4. Bij brief van 21 juli 2009 van [Raad van Bestuur] aan [appellant], welke brief is overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord, is [appellant] met onmiddellijke ingang vrijgesteld van werk.
4.2.5. [appellant] heeft de Mutsaersstichting in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Venlo en, kort gezegd, de opheffing gevorderd van de non-actiefstelling en zijn weder te werkstelling in zijn eigen functie van Manager Financiën en Beheer. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 10 augustus 2009 hebben partijen blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord, afspraken gemaakt en aanhouding van de procedure verzocht. In zijn vonnis in kort geding d.d. 30 november 2009, onder meer overgelegd als productie 7 bij inleidende dagvaarding, heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
“4.1.Ter zitting van 10 augustus 2009 en uit het terzake opemaakte proces-verbaal is gebleken dat [appellant] het bestaan, de samenstelling, de taakverdeling en taken en bevoegdheden en plaats in de oorganisatie van de stuurgroep accepteert. Daarnaast zal [appellant] zich inhoudelijk conformeren aan het besluit stuurgroep zonder dat daaerbij enig desfunctioneren c.a. aan zijn zijde wordt erkend.
4.2.Voorts is bij de voortgezette behandeling van de zaak op 2 november 2009 gebleken dat partijen nadrukkelijk de terugkeer van [appellant] binnen de organisatie voorstaan. (…)”
De kantonrechter heeft in dit vonnis voormelde vorderingen toegewezen en verstaan dat de terugkeer van [appellant] binnen de organisatie van de Mutsaersstichting diende plaats te vinden onder begeleiding van mevr.drs. [begeleider] van [HR M&C] HR Management en Consultancy (hierna ook: mevr. [begeleider]).
4.2.6.[appellant] is daarna feitelijk niet meer teruggekeerd bij de Mutsaersstichting. De slotbeschouwing van het door mevr. [begeleider] opgestelde ‘Procesverslag over het terugkeertraject van de heer [appellant] binnen de organisatie van de Mutsaersstichting ’ d.d. 12 januari 2010, overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord, luidt als volgt:
“Na een voorspoedig begin, liep ik al vrij snel tegen de procedurele houding van de heer [appellant] aan. Hij was meer uit op zijn eerherstel en zijn gelijk bewijzen, dan te werken aan de toekomst en het opbouwen van een samenwerkingsrelatie met zijn collega’s.
Door zich vast te bijten in het verleden vervreemdde hij zich in toenemende mate van de huidige situatie. Hij weigerde de realiteit van de “ist” situatie te accepteren: hij wilde niet onder ogen zien en accepteren dat de Mutsaersstichting een organisatie in verandering is. Juist van iemand van de statuur van de heer [appellant] in één van de hoogste managementfuncties mag dat verwacht worden.
Anders dan uit stukken van het vonnis, blijkt uit zijn houding en gedrag tijdens dit proces dat hij de positie van de stuurgroep en haar leden niet serieus nam. Gesprekken met hen ging hij uit de weg.
Ik miste bij hem een positieve en proactieve opstelling richting de organisatie: hoe breng ik mijzelf zo snel mogelijk weer in positie, om vanuit mijn functie een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de missie van de Mutsaersstichting.
Hij accepteerde niet de door mij uitgezette lijn voor het proces, die op korte termijn moest leiden tot een succesvolle terugkeer in zijn functie. Hij toonde twijfels ten aanzien van mijn professionaliteit en integriteit. Er ontbrak dus iedere grond voor voortzetting van zijn begeleidingstraject door mij. Ik betreur het dat ik geen wending ten goede tijdens dit proces heb kunnen bewerkstelligen.”
4.2.7.Bij beschikking d.d. 23 april 2010, overgelegd als productie 8 bij inleidende dagvaarding, heeft de kantonrechter te Venlo op verzoek van de Mutsaersstichting de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2010 ontbonden, onder toekenning aan [appellant] van een vergoeding ter hoogte van € 415.000,-- bruto. In genoemde beschikking overwoog de kantonrechter onder meer:
“De kantonrechter is van mening dat verweerder zich te star heeft opgesteld toen het aankwam op de uitvoering van het traject zoals dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 2 november 2009 van een tussen partijen aanhangig kort geding nader was overeengekomen. Anderzijds heeft de kantonrechter meegewogen dat verweerder, tegen zijn zin, op 21 juli 2009 met onmiddellijke ingang op non-actief is gesteld en de bestuurder van verzoeker geen pogingen heeft gedaan, althans na 2 november 2009, er voor te zorgen dat verweerder op de hoogte werd gesteld van voor verweerder relevante ontwikkelingen die zich sinds 21 juli 2009 binnen de organisatie hadden voorgedaan. Dit heeft ongetwijfeld voor gevoelens van onzekerheid bij verweerder gezorgd en zijn oordeelsvorming in negatieve zin beïnvloed. Dit heeft de kansen op een bevredigende oplossing van het geschil aanzienlijk verkleind en er in belangrijke mate toe bijgedragen dat een oplossing is uitgebleven.”
4.3.1.[appellant] heeft in eerste aanleg bij exploot van 4 juli 2011 de Mutsaersstichting in rechte betrokken en gevorderd, kort gezegd, de Mutsaersstichting te veroordelen tot:
- betaling van een bedrag van € 292,65 netto aan vakantiegeld,
- betaling van € 12.883,21 bruto aan openstaande vakantie-uren,
- betaling van het wachtgeld vanaf 1 juli 2010 tot 1 oktober 2015,
alles vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente, met veroordeling van de Mutsaersstichting in de proceskosten;
en aan [appellant] een loonspecificatie af te geven met daarin het overzicht van de berekening van de eindafrekening, een en ander onder verbeurte van een dwangsom.
4.3.2.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van het vakantiegeld voorwaardelijk, namelijk voor het geval niet reeds is betaald, toegewezen. Voorts werd, kort gezegd, de Mutsaersstichting veroordeeld om aan [appellant] een loonspecificatie af te geven, onder verbeurte van een dwangsom, werd [appellant] in de proceskosten veroordeeld en werd hem het meer of anders gevorderde ontzegd.
4.4.[appellant] is het met dit vonnis niet eens en is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen. De grieven II tot en met V betreffen de afwijzing van de vordering van [appellant] aangaande het wachtgeld. Grief VI ziet op de afwijzing van de nevenvorderingen en grief VII betreft de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Grief VIII betreft de openstaande vakantie-uren.
Wachtgeld (grieven II tot en met V)
4.5.1.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter ten aanzien van de wachtgeldregeling overwogen dat niet is voldaan aan (een van) de voorwaarden a tot en met d van artikel 1 van de CAO GGZ (zie rechtsoverweging 4.2.2), omdat de functie van [appellant] niet is vervallen en hij evenmin onbekwaam is geworden om deze uit te voeren. [appellant] kan zich in het geheel niet vinden in de nieuwe structuur waarbinnen de functie dient te worden uitgeoefend, maar dat, zo oordeelde de kantonrechter, valt niet onder de voorwaarden waaronder wachtgeld wordt toegekend.
4.5.2.De grieven II tot en met V zijn tegen dit oordeel gericht. In de toelichting op deze grieven voert [appellant] aan dat het evident is dat zijn functie is komen te vervallen en dat het besluit hiertoe reeds voor de aanvang van de ontbindingsprocedure was genomen. [appellant] stelt voorts dat hij volgens de Mutsaersstichting wel degelijk onbekwaam was voor zijn functie. Verder heeft de kantonrechter kennelijk en ten onrechte bindende kracht toegekend aan de ontbindingsuitspraak (zie rechtsoverweging 4.2.7), aldus [appellant].
4.5.3.Het hof zal de grieven II tot en met V gezamenlijk behandelen en waar nodig op de grieven afzonderlijk ingaan.
4.5.4.Aan de orde is de uitleg van de wachtgeldregeling, zoals geformuleerd in de CAO GGZ (zie rechtsoverweging 4.2.2). Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van de CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 10 december 2004, LJN AR1049, JAR 2005, 31).
4.5.5.Met inachtneming van de in de voorgaande rechtsoverweging geformuleerde maatstaf overweegt het hof als volgt.
4.5.6.Het hof stelt voorop dat uit de formulering van de in rechtsoverweging 4.2.2 geciteerde wachtgeldregeling uit de CAO GGZ niet volgt dat, voor de vraag of aan de voorwaarden a tot en met d is voldaan, zonder meer bepalend zijn de bewoordingen van de gronden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals opgenomen in de ontbindingsbeschikking. In het onderhavige geval dient het hof zelfstandig te toetsen in het licht van de bepaling van de CAO.
4.5.7.Van de processtukken maken deel uit de notulen van de ‘Vervolg themavergadering Raad van Toezicht Mutsaersstichting d.d. 24 juni 2009’, overgelegd als productie 5 bij dagvaarding in hoger beroep. In deze notulen is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
In de vergadering wordt gediscussieerd over de wijze waarop de manager Financiën en Beheer het takenpakket heeft uitgevoerd. Duidelijk is dat hij door een aantal veranderingen in de organisatie waardoor de complexiteit is toegenomen en het feit dat de bestuurder meer naar buiten is getreden, hij uiteindelijk is overvraagd. Er doet zich een paradoxale situatie voor dat juist de gewenste organisatieontwikkeling en andere gewenste oriëntatie van de bestuurder er voor zorgen dat deze medewerker het plafond van zijn mogelijkheden al enige tijd heeft bereikt. (,,,) Met de manager Financiën en Beheer zal zo spoedig mogelijk na zijn vakantie een gesprek plaatsvinden.
(…)”
Voorts maken van de processtukken deel uit de notulen van de vergadering van de Raad van Toezicht van de Mutsaersstichting d.d. 30 juni 2009, onder meer overgelegd als productie 8 bij dagvaarding in hoger beroep. Onder het kopje: “Instellen stuurgroep” is in deze notulen het volgende opgenomen:
“(…)
Voor de managers betekent dit een andere rol. De stuurgroep geeft instructie aan managers. De manager F&B zit technisch voor, maar niet meer op inhoud. Functioneringsgesprekken/jaargesprekken worden gevoerd door de managers.
(…)
De stuurgroep is tot 1 januari 2010 in functie. Een aantal posities in de organisatie zullen in die tijd worden herbezien. [lid 2. stuurgroep] neemt de managementrol van de manager Financiën en Beheer over. Rol concern controller - [lid 2. stuurgroep]. [roepnaam appellant] [[appellant]; hof] heeft tekenbevoegdheid, maar stemt vooraf af met [lid 2. stuurgroep]. (…)
Dinsdag spreekt [Raad van Bestuur] [de bestuurder [Raad van Bestuur];hof] [roepnaam appellant]. De inzet van het gesprek is dat we hem binnen de organisatie willen houden.
(…)”
[appellant] heeft als productie 12 bij dagvaarding in hoger beroep het Jaardocument 2010 betreffende de Mutsaersstichting overgelegd, waarin een organigram is opgenomen met daarin de functie van manager Financiën en Beheer.
4.5.8.Op grond van genoemde stukken acht het hof het weliswaar voldoende aannemelijk dat er binnen de Mutsaersstichting in de jaren 2009-2010 sprake was van een andere inrichting van de organisatie, welke ook gevolgen zou kunnen hebben voor de door [appellant] uitgeoefende functie van manager Financiën en Beheer, alsmede dat er binnen de Mutsaersstichting twijfels bestonden over het functioneren van [appellant]. Uit genoemde stukken en ook overigens blijkt naar het oordeel van het hof echter niet dat er ten aanzien van [appellant] ten tijde van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst sprake was van een situatie als verwoord in artikel 1 lid 1 onder a tot en met d van de wachtgeldregeling uit de CAO GGZ. Zijdens [appellant] zijn bij pleidooi in hoger beroep enige pagina’s uit het Jaardocument 2011 betreffende de Mutsaersstichting overgelegd ter adstructie van zijn standpunt dat de functie van [appellant] conform de besluitvorming medio 2009 ook daadwerkelijk is komen te vervallen. Op pagina 23 van het betreffende Jaardocument valt onder het kopje ‘Meerjarenbeleid’ onder meer te lezen:
“(…)
Eind 2011 kan worden geconstateerd dat deze ontwikkelingen zeer duidelijk hun beslag hebben gekregen. De organisatie, in 2005 nog met 4 hiërarchische lagen, is in de beleidsperiode 2005-2011 doorgekanteld naar een organisatie met 2 sturingslagen.
(…)”
Zo op grond van het Jaardocument 2011 al moet worden geconcludeerd dat de functie van manager Financiën en Beheer is komen te vervallen, dan kan blijkens voormeld citaat enkel worden geoordeeld dat dit eerst in 2011, dus nadat de arbeidsovereenkomst van [appellant] was geëindigd, zijn beslag heeft gekregen. Daarmee is dus niet voldaan aan de in artikel 1 lid 1 van de wachtgeldregeling uit de CAO GGZ genoemde voorwaarde sub a.
Uit het procesverslag van mevr. [begeleider], zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2.6, blijkt duidelijk dat er in essentie tussen [appellant] enerzijds en de Mutsaersstichting anderzijds op een gegeven moment een situatie is ontstaan waarin zij beiden niet meer met elkaar konden samenwerken, welke situatie ook door [appellant] als zodanig werd onderkend, zoals onder meer blijkt uit zijn verweerschrift (zie onder 4) in de ontbindingsprocedure (overgelegd bij productie 8 bij inleidende dagvaarding) en uit hetgeen zijnerzijds is opgemerkt bij pleidooi in hoger beroep (zie pleitnota onder 3.3). Het is deze situatie, die ook als een patstelling kan worden gekarakteriseerd, die naar het oordeel van het hof heeft geleid tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Daarmee is echter niet voldaan aan de voorwaarden die de CAO GGZ stelt voor het verkrijgen van wachtgeld. De enkele omstandigheid dat [appellant] van inzicht verschilde met de Mutsaersstichting over de gewijzigde aansturing van de organisatie en dat hij volgens de Mutsaersstichting niet meer in zijn mars had dan hetgeen hij tot dan toe had geboden (“het plafond van zijn mogelijkheden”), maakt nog niet dat [appellant] als onbekwaam diende te worden beschouwd in de zin van artikel 1 lid 1 onder d CAO GGZ. Daartoe is minst genomen noodzakelijk dat komt vast te staan dat de betrokkene de geschiktheid ontbeerde om enige min of vergelijkbare functie als voorzien bij de reorganisatie te kunnen vervullen. Die stelling heeft de Mutsaersstichting echter nimmer betrokken en valt ook niet goed te rijmen met de omstandigheid dat zij zich heeft uitgesproken voor een behoud van [appellant] voor haar organisatie en de bereidheid om medewerking te verlenen aan het traject van terugkeer van [appellant] na diens op non actiefstelling.
4.5.9.Uit het voorgaande volgt dat de grieven II tot en met V falen. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Vakantiedagen/-uren (grief VIII)
4.6.1.Bij conclusie van repliek heeft [appellant] gesteld dat de Mutsaersstichting op 19 oktober 2010 (ruim 15 maanden na het einde van het dienstverband) aan [appellant] een betaling heeft gedaan ter zake openstaande vakantie-uren. Er zijn toen echter slechts 205,9 uren betaald, zodat [appellant] nog steeds 87 uren tegoed heeft. [appellant] had teveel werkuren gemaakt. Hij kon de vakantie van twee weken dus volledig compenseren met deze teveel gemaakte uren.
4.6.2.De achtste grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] zijn stelling dat hij meeruren had, niet heeft aangetoond en dat in rechte daarom zal worden uitgegaan van het door de Mutsaersstichting erkende aantal van 205,9 vakantie-uren, van welk aantal reeds betaling is gevolgd.
4.6.3.Bij memorie van antwoord heeft de Mutsaersstichting betwist dat [appellant] ‘teveel’ werkuren zou hebben gemaakt. Daarenboven heeft zij betwist dat daarmee twee weken vakantie in februari 2009 (80 uur) konden worden gecompenseerd. Bij pleidooi in hoger beroep heeft de Mutsaersstichting nader betoogd dat er geen rechtsgrond bestaat voor de vergoeding van de door [appellant] genoemde 87 vakantie-uren.
4.6.4.Naar het oordeel van het hof heeft [appellant], gelet op het door de Mutaersstichting gevoerde verweer, onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke grond hij vergoeding vordert van de door hem gestelde 87 vakantie-uren. Ervan uitgaande dat deze 87 uren moeten worden gekoppeld aan de door [appellant] in februari 2009 opgenomen twee vakantieweken, heeft [appellant] met name niet inzichtelijk gemaakt op grond van welke afspraak hij deze uren mocht compenseren met, naar zijn zeggen, door hem teveel gewerkte uren. Met name heeft [appellant] dit niet inzichtelijk gemaakt, tegen de achtergrond van de door partijen in de brief van 25 oktober 2008, overgelegd als productie 3 bij inleidende dagvaarding, neergelegde afspraak dat er vanaf het jaar 2009 geen sprake meer zou mogen zijn van spaarverlof. Het niet aftrekken van de twee in februari 2009 opgenomen vakantieweken komt immers in wezen neer op het desondanks opsparen van verlof. De achtste grief faalt dan ook.
4.7.1.Nu de grieven II tot en met V en VIII falen heeft de kantonrechter terecht en op goede gronden ook de nevenvorderingen afgewezen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De grieven VI en VII falen derhalve.
4.8.Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de Mutsaersstichting tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 4.836,-- aan verschotten en € 9.789,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, M.J.H.A. Venner-Lijten en P.A. van Voorst van Beest en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 februari 2013.