4.1. Geen van partijen heeft bezwaren geuit tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten die het hof in het navolgende zal weergeven. Het hof gaat ook uit van die feiten.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Bij beschikking van 23 april 2002 heeft de rechtbank te Utrecht aan [Group] Group N.V. (hierna verder te noemen: ‘[Group]’), statutair gevestigd te [statutaire vestigingsplaats], voorlopig surseance van betaling verleend met aanstelling van mr. Van Andel en mr. Dulack tot bewindvoerders. De surseance is op 8 juli 2002 omgezet in een faillissement met aanstelling van de bewindvoerders tot curatoren. De dochtervennootschappen van [Group], te weten [Group B.V.], [ICT Group B.V.], Deton Group B.V., Detron Zakelijke Netwerken B.V., Detron Metaal B.V. en ICT.com B.V. zijn in staat van faillissement verklaard op respectievelijk 8 juli 2002, 6 mei 2002, 4 september 2002, 13 mei 2002, 8 mei 2002 en 30 mei 2002 waarbij mr. Van Andel en mr. Dulack tot curatoren zijn aangesteld.
b. [geintimeerde sub 1.] heeft sedert de beursgang van [Group] in 1998 deel uitgemaakt van de Raad van Bestuur van [Group] als Chief Operations Officer tot zijn uitdiensttreding per 1 juli 2001.
c. De curatoren hebben in 2003 een interne commissie ingesteld (hierna verder te noemen: ‘de onderzoekscommissie’) om onderzoek te verrichten naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het faillissement van [Group] en haar dochtermaatschappijen. In het kader van dit onderzoek is [geintimeerde sub 1.] door de onderzoekscommissie gehoord op 5 maart 2004. De onderzoekscommissie heeft een concept eindrapport uitgebracht op 31 mei 2006. Dit rapport is op 8 juni 2006 aan de advocaat van [geintimeerde sub 1.] gezonden waarbij de gelegenheid is gegeven om op het rapport te reageren. Het definitieve rapport is in 2007 uitgebracht. In het rapport staat dat het niet in een procedure mag worden gebruikt en dat de inhoud ervan geheim moet worden gehouden.
d. Naar aanleiding van het rapport van de onderzoekscommissie hebben de curatoren bij dagvaarding van 23 juni 2008 de leden van de raad van bestuur van [Group], de commissarissen en de accountant aansprakelijk gesteld voor het tekort in de faillissementen uit hoofde van de artikelen 2: 138 BW en 2: 248 BW. Ook hebben zij hen aansprakelijk gesteld voor de schade die de vennootschappen c.q. de crediteuren hebben geleden uit hoofde van de artikelen 2: 9 BW en 6:162 BW. Ten tijde van het pleidooi in hoger beroep liep die procedure nog.
e. Bij beschikking van 30 oktober 2003 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij [Group] en [Group B.V.], [Group International B.V.] en Detron Group B.V. over de periode van 11 maart 1998 tot en met 8 juli 2002. De enquêteurs hebben op 8 mei 2009 hun rapport uitgebracht. Op basis van dit enquêterapport heeft de Vereniging van Effectenbezitters een tweede fase procedure aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer, strekkende tot vaststelling van wanbeleid bij [Group] in de periode van 1999 tot het voorjaar 2002.
f. De curatoren schatten het definitieve faillissementstekort op circa 165 miljoen euro. Ter bewaring van verhaalsmogelijkheden op [geintimeerde sub 1.] hebben de curatoren op 21 augustus 2008 conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak gelegen aan de [perceel] te [plaatsnaam], die in eigendom toebehoort aan [geintimeerde sub 1.]. Het pand bleek te zijn belast met een eerste hypotheekrecht ten behoeve van de Rabobank ten bedrage van € 400.000,-- en een tweede hypotheekrecht ten behoeve van [geintimeerde sub 2.] ten bedrag van € 2.000.000,--.
g. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] zijn op 10 juli 1987 gehuwd onder het sluiten van huwelijkse voorwaarden. Zij zijn op 1 november 2006 gescheiden door middel van een zogenaamde flitsscheiding, inhoudende dat het echtscheidingsconvenant dat tussen partijen is opgesteld notarieel is verleden en is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het convenant is vastgelegd dat [geintimeerde sub 1.] aan [geintimeerde sub 2.] wegens overbedeling € 835.300,-- verschuldigd is (prod. 1 cva) en dat de verplichting van [geintimeerde sub 1.] om dit bedrag aan [geintimeerde sub 2.] te betalen wordt omgezet in een overeenkomst van geldlening met een looptijd van 20 jaar en een rente van 5% op jaarbasis. In het convenant wordt voorts vastgelegd dat [geintimeerde sub 1.] tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening aan [geintimeerde sub 2.] een recht van eerste respectievelijk tweede hypotheek dient te verlenen onder meer op het pand aan de [perceel] te [plaatsnaam].
Het echtscheidingsconvenant vermeldt op p. 13 onder meer het volgende:
‘ In het kader van de overeengekomen verrekening in verband met echtscheiding (…) alsof tussen hen een wettelijke algemene gemeenschap van goederen zou hebben bestaan, zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen, in afwijking daarvan, dat tussen hen verrekend wordt zodanig dat van de waarde daarvan aan de man wordt toebedeeld… (25%) en aan de vrouw … (75%). Zulks als wijze van betaling ten gevolge van nog niet nagekomen verplichting uit hoofde van het jaarlijks verrekenbeding en indien en voorzover nodig tot nakoming van een natuurlijke verbintenis die de man jegens de vrouw aanvaardt (…)’.
h. [geintimeerde sub 1.] heeft in november 2008 aan de curatoren te kennen gegeven dat hij het pand aan de [perceel] te [plaatsnaam] wenste te verkopen en verzocht om het conservatoire verhaalsbeslag op te heffen. De curatoren hebben dit geweigerd. Bij brief van 26 november 2008 (prod. 5 bij dagv.) hebben zij de raadsman van [geintimeerde sub 1.] het volgende meegedeeld:
“ Tijdens het onderzoek had uw cliënt als voormalig bestuurder rekening moeten houden met het feit dat hij voor het tekort in het faillissement aansprakelijk zou kunnen worden gesteld op grond van 2:138 BW. Desondanks heeft uw cliënt op 1 november 2006 een tweede hypotheek gevestigd op het pand aan de [perceel] te [plaatsnaam] ten behoeve van zijn ex-echtgenote. Deze rechtshandeling is aan te merken als een onverplichte rechtshandeling die heeft geleid tot benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheid.
Het voorgaande brengt mee dat curatoren op grond van art. 2:138 lid 9 de nietigheid inroepen van het tweede hypotheekrecht dat is gevestigd op het pand aan de [perceel] te [plaatsnaam].”
i. In november 2009 heeft [geintimeerde sub 1.] de curatoren nogmaals verzocht het conservatoir verhaalsbeslag op te heffen. De curatoren hebben vervolgens ingestemd met verkoop van het pand op voorwaarde dat dit tegen een aanvaardbare prijs zou gebeuren en dat de opbrengst voorzover deze de vordering van de eerste hypotheekhouder te boven zou gaan geparkeerd zou worden. Partijen en de notaris hebben terzake op 3 juni 2010 een escrowovereenkomst (prod. 6 dagv.) gesloten. Het pand aan de [perceel] is vervolgens verkocht en in eigendom overgedragen aan een derde, waarna de meeropbrengst conform de escrowovereenkomst bij een notaris is geparkeerd.
j. Bij brief van 19 januari 2008 (prod. 2 cva conv/eis reconv) hebben de curatoren aan de raadsman van [geintimeerde sub 1.] het volgende meegedeeld:
‘ Met referte aan mijn brief van 26 november 2010 bericht ik u als volgt.
Voor zover niet volgt uit mijn voormelde brief, deel ik u hierbij mede dat curatoren het vestigen van het tweede hypotheekrecht en de daaraan ten grondslag liggende rechtshandeling op grond van artikel 2:138 lid 9 BW vernietigen. (…)”
k. In conventie vorderen de curatoren na wijziging van eis in eerste aanleg het volgende:
(i) te verklaren voor recht dat de curatoren de nietigheid van het echtscheidingsconvenant op grond van artikel 2:138 lid 9 dan wel artikel 3:45 BW terecht hebben ingeroepen althans te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant nietig c.q. vernietigd is;
(ii) te verklaren voor recht dat de curatoren de nietigheid van de tweede hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak gelegen te [plaatsnaam] aan de [perceel] (3581 CL) ten behoeve van [geintimeerde sub 2.] terecht hebben ingeroepen, althans te verklaren voor recht dat de tweede hypothecaire inschrijving op de genoemde onroerende zaak nietig is c.q. vernietigd is op grond van artikel 2:138 lid 9 dan wel artikel 3:45 BW;
(iii) te verklaren voor recht dat de tweede hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak te [plaatsnaam] aan de [perceel] (3581 CL) ten behoeve van [geintimeerde sub 2.] waardeloos is;
(iv) [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] ieder hoofdelijk, met dien verstande dat indien de één betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder die van beslaglegging en nakosten zijn begrepen.
l. De rechtbank heeft bij het bestreden eindvonnis alle vorderingen in conventie afgewezen en de curatoren veroordeeld in de proceskosten van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.].
m. In reconventie vorderen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] het volgende:
(i) te verklaren voor recht dat de tweede hypothecaire inschrijving terecht is gevestigd als verplichte rechtshandeling en dat die tweede hypothecaire inschrijving niet vernietigd is of kan worden met een beroep op artikel 2:138 lid 9 BW of artikel 3:45 BW;
(ii) te verklaren voor recht dat de tweede hypothecaire inschrijving ten behoeve van [geintimeerde sub 2.] niet is verricht met het oogmerk het verhaal van de schuldeisers van [geintimeerde sub 1.] op het vermogen van [geintimeerde sub 1.] te verminderen, zodat ook op die grond met een beroep op artikel 2:138 lid 9 BW de hypothecaire inschrijving niet kan worden vernietigd;
(iii) veroordeling van de curatoren in de proceskosten van deze procedure.
n. De rechtbank heeft in reconventie voor recht verklaard dat de tweede hypothecaire inschrijving op de onroerende zaak gelegen te [plaatsnaam] aan de [perceel] (3581 CL) ten behoeve van [geintimeerde sub 2.] door de curatoren niet rechtsgeldig is vernietigd op grond van artikel 2:138 lid 9 BW of artikel 3:45 BW. De rechtbank heeft de curatoren in de kosten aan de zijde van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] veroordeeld en de overige vorderingen in reconventie afgewezen.