Parketnummer: 20-000011-10
Uitspraak: 3 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 december 2009 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-702619-09 tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is door de rechtbank het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat, vastgesteld op nihil.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op EUR 700.000,- en de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot dat bedrag.
Door de raadsvrouwe van verdachte is primair bepleit dat het aan de staat te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil zal worden gesteld.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe betoogd dat het op te leggen bedrag zal worden gematigd, aangezien de te verwachten toekomstige draagkracht niet toereikend is en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal zijn. Voorts is aangevoerd dat in deze ontnemingszaak het recht van de veroordeelde op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden, hetgeen tot matiging zal moeten leiden.
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van EUR 1.484.853,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot dat bedrag. De officier van justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 december 2009 een bedrag van EUR 1.397.823,- gevorderd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op een bedrag van EUR 700.000,-.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 3 april 2013 (parketnummer
20-004688-09) is op grond van de in dat arrest opgenomen bewijsmiddelen bewezen verklaard dat verdachte:
in het tijdvak van 23 september 2008 tot en met 3 oktober 2008 in de gemeente(n) Echt-Susteren en/of Sittard-Geleen en/of te Maasmechelen (B), meermalen telkens opzettelijk geldbedragen, tot een totaal bedrag van Euro 700.000,-, dat toebehoorde aan [energiemaatschappij] en/of aan anderen dan aan hem, verdachte, welke geldbedragen hij, verdachte, in verband met zijn werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder ten behoeve van derden onder zich had en welke geldbedragen afkomstig waren uit incassowerkzaamheden in verband met openstaande vorderingen van [energiemaatschappij] op haar klanten en/of van anderen, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Verdachte heeft dit bedrag tot op heden niet teruggegeven. Zijn verklaring dat hij dit bedrag heeft betaald aan ene [naam] ten behoeve van [energiemaatschappij], is door het hof als ongeloofwaardig ter zijde gesteld.
Het hof ontleent aan de inhoud van de in het onderliggende arrest in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en had en dat dit voordeel moet worden geschat op netto EUR 700.000,-.
Het arrest in de strafzaak d.d. 3 april 2013 wordt aan deze uitspraak gehecht.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door en namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de veroordeelde niet de draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is evenwel, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede in aanmerking genomen dat veroordeelde een bedrag van in totaal EUR 700.000,- van een derdengeldrekening heeft verduisterd en thans nog niet heeft terugbetaald en gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Indien de veroordeelde het te ontnemen bedrag heeft betaald of als verhaal heeft plaatsgevonden, kan de rechter op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering te zijner tijd bepalen dat het bedrag geheel of gedeeltelijk aan benadeelde derden zal worden uitgekeerd.
Matiging van de op te leggen betalingsverplichting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting, waarvan hier sprake is - zoals in het strafarrest is aangegeven, is deze op twee jaren te stellen termijn met 15 maanden overschreden - is niet aangewezen, omdat met deze overschrijding reeds rekening is gehouden in strafmatigende zin bij het opleggen van de straf in de hoofdzaak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 700.000,00 (zevenhonderdduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 700.000,00 (zevenhonderdduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 3 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.