ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6240

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-002156-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing in vereniging en verboden wapenbezit met jeugdige slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot afpersing in vereniging en verboden wapenbezit. De feiten vonden plaats op 30 november 2011, waarbij de verdachte samen met een mededader twee minderjarige slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen om een kluis aan te wijzen. De slachtoffers werden geboeid en hun mond werd afgeplakt, terwijl een vuurwapen werd getoond. Het hof oordeelde dat, hoewel er geen technisch onderzoek naar het wapen was gedaan, de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal voldoende bewijs boden dat het wapen een vuurwapen van categorie III was.

Bij de straftoemeting hield het hof rekening met de ernst van de feiten, vooral gezien het gewelddadige karakter van de poging tot afpersing en de impact op de jeugdige slachtoffers. De verdachte had eerder spijt betuigd, maar het hof vond dat dit niet afdeed aan zijn verantwoordelijkheid. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden op. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade aan beide slachtoffers.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis omdat de rechtbank niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor de bewijsvoering en de proeftijd voor de voorwaardelijke straf niet had vastgesteld. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie, zoals deze golden ten tijde van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002156-12
Uitspraak : 29 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-839768-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van (feit 1) poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen door of namens Reclassering Nederland te geven en dat verdachte een cognitieve vaardigheidstraining volgt. Verdachte werd vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een vuurwapen). Tevens bevat voormeld vonnis een beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegde en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen, met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Tevens heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof vernietigd het vonnis tevens, omdat de rechtbank het verkort vonnis in strijd met het bepaalde in artikel 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet heeft aangevuld met de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, noch een opgave van bewijsmiddelen heeft gedaan als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Tenslotte komt het vonnis in aanmerking voor vernietiging omdat de rechtbank heeft verzuimd een proeftijd te verbinden aan het voorwaardelijk deel van de door haar opgelegde gevangenisstraf.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld de minderjarigen [A] en/of [B] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de heer en/of mevrouw [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [A] en/of [B] heeft/hebben vastgepakt en/of de handen en mond van die [A] en [B] heeft/hebben vastgebonden en/of getaped en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of die [A] en [B] heeft/hebben gedwongen een kluis aan te wijzen en deze te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2011 te Best en/of Veldhoven een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 november 2011 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld de minderjarigen [A] en [B] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, toebehorende aan de heer en/of mevrouw [C], welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader die [A] en [B] hebben vastgepakt en de handen hebben vastgebonden en de mond hebben getaped van die [A] en [B] en een vuurwapen hebben getoond en die [A] en [B] hebben gedwongen een kluis aan te wijzen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 november 2011 te Best en Veldhoven een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het onder 1 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat, bij gebreke van een onderzoek van het wapen, niet vast staat dat het een vuurwapen is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dit feit bewezen zal verklaren
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard over het wapen dat bij de overval is getoond aan de slachtoffers(dossier van voorbereidend onderzoek, doorlopende bladzijdennummering, p. 57):
“V; Was dat pistool van jou?
A: Ja, dat was een echte.
V: Was het pistool geladen?
A: Ja, er zaten patronen in het magazijn.
(…)
V: Wat was het kaliber van het pistool?
A: Als ik het goed heb negen millimeter.
(…)
We hebben je net uitgelegd wat het verschil is tussen een pistool en een revolver. Wat heb jij?
A: Een pistool. Het is helemaal glad en lijkt op jullie pistool.
(…)
V: Waar heb je het vuurwapen gelaten na de overval?
A: In de wieg van mijn zoontje, volgens mij. (…)
V: Waar staat die wieg?
A: In de slaapkamer.”
Verbalisant [V] heeft in een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2012 omtrent de doorzoeking van de woning van verdachte gerelateerd dat in de ouderslaapkamer in een wieg een pistool zwart van kleur werd aangetroffen. Het pistool was voorzien van een patroonhouder. In de patroonhouder waren patronen aanwezig. In totaal zaten er zeven patronen van het kaliber negen millimeter in de patroonhouder. De verbalisant heeft verklaard dat hij uit jarenlange ervaring onder andere in het herkennen van wapens en munitie, waartoe hij een opleiding heeft gevolgd aan de rechercheschool te Zutphen, kan meedelen dat het een echt vuistvuurwapen, pistool van het kaliber negen millimeter betrof.
Voorts zijn in de bijlagen van het dossier foto’s toegevoegd van het in de woning van verdachte aangetroffen pistool en de patronen. (p. 205-207)
Gelet op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van verbalisant [V] en de foto’s in het dossier is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 30 november 2011 - zowel in de woning van de slachtoffers te Veldhoven als in zijn eigen woning te Best - een vuurwapen (negen millimeter pistool) voorhanden heeft gehad. Dit pistool valt blijkens artikel 2 van de Wet wapens en munitie onder te brengen in categorie III.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De raadsman heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de proceshouding van verdachte en het feit dat hij spijt heeft betuigd voor hetgeen hij de jeugdige slachtoffers heeft aangedaan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige poging tot afpersing, waarbij kinderen van 14 en 15 jaar zijn geboeid met tiewraps en hun mond is afgeplakt. Aan de kinderen is een pistool getoond en ze zijn gedwongen de kluis aan te wijzen. Het was een weloverwogen overval op klaarlichte dag, waarbij de overvallers gebruik hebben gemaakt van valse politielegitimatiebewijzen om toegang tot de woning te verkrijgen. Het hof heeft rekening gehouden met het gewelddadige karakter van deze poging tot afpersing met jeugdige slachtoffers. De verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van het feit dat gebeurtenissen als het onderhavige zeer ingrijpend en traumatisch kunnen zijn voor de slachtoffers.
De grote angst van de slachtoffers blijkt ook uit de volgende passages uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van beide kinderen van d.d. 12 mei 2012:
“De verdachten waren twee grote mannen en ik was echt bang dat zij agressief zouden worden en mij en mijn zusje iets aan zouden doen (…). Wanneer ik alleen of samen met mijn zusje thuis ben, durf ik niet meer voor vreemden de deur open te doen (…). Wanneer er over deze overval gesproken wordt, merk ik dat ik nog steeds een gek gevoel krijg en begin dan een beetje te trillen.
Het ergste van alles vind ik dat ik vastgebonden ben en helemaal niets meer kon doen. Ik heb mij daardoor zo vreselijk machteloos gevoeld.”
“Ik werd ontzettend bang, bang dat de verdachten zouden gaan schieten. Dat de verdachten mijn handen vastbonden, vond ik heel erg eng en raar. (…) Al die tijd was ik zo bang. Vooral omdat zij niet geloofden dat wij niet wisten waar de sleutel van de kluis was en dat zij daardoor opgefokt zouden raken en dan misschien zouden gaan schieten. Wat ook heel eng was, is dat mijn mond dichtgeplakt werd. Ik was bang dat ik dan geen adem meer zou kunnen halen. (…)
Ik was ervan overtuigd dat de verdachten terug zouden komen wanneer ik niet tien minuten op het bed zou blijven zitten. Ik raakte dan ook in paniek omdat mijn broer zich wel losmaakte en opstond. (…)
Maar toen begon ik nachtmerries te krijgen van de overval. (…) Ik droom dan bijvoorbeeld over mannen met pistolen. (…) Ik voel mij niet meer zo veilig in huis (…). Die veiligheid is zomaar van mij afgenomen.”
De verdachte heeft achteraf spijt betuigd dat hij de overval heeft gepleegd, vooral omdat kinderen het slachtoffer waren. Dit ontslaat de verdachte echter niet van zijn verantwoordelijkheid voor deze overval. In de eerste plaats heeft hij weloverwogen de overval gepland en in de tweede plaats had hij, toen bleek dat er kinderen in huis waren, kunnen besluiten om van de overval af te zien. Maar zijn zorg over zijn eigen financiële problemen en het met de overval beoogde financieel gewin was groter dan zijn zorg voor de gevolgen voor het welzijn van de slachtoffers en hij en zijn mededader hebben de overval voortgezet.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met het strafbare feit dat ‘ad informandum’ is vermeld in de brief van de officier van justitie, d.d. 16 mei 2012 (opzettelijk aanwezig hebben van middelen van lijst II van de Opiumwet, meer dan een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik; opzettelijk aanwezig hebben van een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet). De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting in hoger beroep erkend. De verdachte zal voor dit feit niet afzonderlijk vervolg worden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het feit dat blijkens een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 14 februari 2013, verdachte eerder is veroordeeld (2009, art. 11 onder C Opiumwet en diefstal; 2004, hennepteelt en diefstal; 1998, inbraak in auto’s), alsmede met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet op het vorenstaande, en in het bijzonder dat kinderen slachtoffer waren, is het hof van oordeel dat bij deze feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden passend en geboden is.
Het hof ziet gelet op de aard en de ernst van het feit geen aanleiding om, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, nog een deel van de straf voorwaardelijke op te leggen met daarbij als voorwaarde reclasseringscontact. Bovendien is bij een gevangenisstraf van meer dan vier jaren geen voorwaardelijk strafdeel mogelijk.
Vordering van de benadeelde partij [A]
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [A] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [B]
De benadeelde partij [B] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [B] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 60a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [A]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [B]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B], een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door:
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 29 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.