[geïntimeerden] gebruikt de inrit als achteruitgang voor het tweemaal per week met vrachtwagens afvoeren van autowrakken. Afvoer van de wrakken via de vooruitgang aan de [straatnaam 1] is onder de aan het bedrijf verleende milieuvergunning niet toegestaan.
e) Op 14 juni 1994 heeft [appellant sub 1] het perceel [straatnaam 2] [huisnummer b2] te [vestigingsplaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie [sectieletter], nummer [sectienummer 1], gekocht, dat aan de andere zijde langs voornoemde inrit ligt. Op dit perceel stond toen een berging. Later heeft [appellant sub 1] daarop een kantoorpand/woning (1996) en een showroom (1998) gebouwd. [appellant sub 1] is de inrit gaan gebruiken als in- en uitrit van zijn percelen.
f) Kort na de onder e. genoemde aankoop zijn er geschillen tussen partijen gerezen.
Ter beslechting van die geschillen hebben [geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 1] op 12 juni 1995 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald:
“Zij zullen elkaar wegen over de daarvoor bedoelde toegang van de [straatnaam 2] naar het perceel van [geïntimeerde sub 1]. Beide zijn overeengekomen deze toegangsweg niet te belemmeren en schoon te houden voor een vrije toegang. Zodat beide percelen gemakkelijk bereikbaar zijn.”
g) In 1996 heeft [appellant sub 1] zijn percelen en de inrit aan de zijde van de [straatnaam 2] op een afstand van circa twee tot drie meter parallel aan de straat afgesloten met een hekwerk met daarin een poort, die overdag open is.
h) In 1996 heeft (de raadsman van) [geïntimeerde sub 1] bezwaar gemaakt tegen de poort en aangekondigd dat hij van plan was over de hele lengte van de inrit langs de percelen van
[appellant sub 1] een hekwerk te plaatsen zodat [appellant sub 1] geen gebruik meer zou kunnen maken van de inrit.
i) In maart en april 1997 heeft [appellant sub 1] bij de gemeente bezwaren ingediend tegen een door [geïntimeerden] ten behoeve van de bedrijfsvoering aangevraagde bouwvergunning en een herziening van het bestemmingsplan.
j) Ter minnelijke regeling van deze geschillen hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een notariële akte van 5 juni 1997, waarbij [appellant sub 1] aan
[geïntimeerde sub 1] - ter uitbreiding van diens bedrijfsterrein - een perceel grond heeft geleverd.
k) Bij genoemde akte heeft [geïntimeerde sub 1] aan [appellant sub 1] een erfdienstbaarheid verleend, die luidt:
“(…) ten behoeve van het bij verkoper in eigendom blijvend deel van gemelde perceel [plaats] [SECTIELETTER] [sectienummer 3] (hof: perceel [straatnaam 2] [huisnummer b1]) en het perceel [plaats] [SECTIELETTER] [sectienummer 1] (hof: perceel [straatnaam 2] [huisnummer b2]), eveneens eigendom van verkoper en ten laste van de op gemelde situatietekening met arcering aangegeven strook grond van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2] (hof: de inrit), eigendom van koper:
de erfdienstbaarheid van recht van weg om te komen van de heersende erven en te gaan naar de openbare weg de [straatnaam 2] en omgekeerd, ook met motorvoertuigen. De eigenaar van het heersende erf is bevoegd om een poort te plaatsen om zo zijn percelen af te sluiten. De eigenaar van het dienend erf en de eigenaar van het heersend erf krijgen ieder een sleutel van gemelde poort.”
l) Verder zijn partijen bij genoemde notariële akte een voorkeursrecht overeengekomen, inhoudende dat, als [geïntimeerde sub 1] een overeenkomst wenst aan te gaan ter gehele of gedeeltelijke vervreemding van de inrit, anders dan in het kader van een bedrijfsoverdracht van het door hem uitgeoefende autodemontagebedrijf, op grond van welke titel dan ook, [geïntimeerde sub 1] verplicht is voormelde inrit vooraf te koop aan te bieden aan
[appellant sub 1], op verbeurte aan hem van een direct opeisbare boete van ƒ 250.000,-.
m) Daarnaast zijn partijen een gedoogplicht overeengekomen, die in genoemde notariële akte als volgt is vastgelegd:
“… jegens elkaar gedogen casu quo dulden en geen bezwaar maken tegen de door partijen uitgeoefende bedrijven binnen het kader van een hinderwetprocedure met betrekking tot milieu- en bouwaanvragen of bestemmingswijzigingen, en eventueel reeds gemaakte bezwaren in te trekken, bij welke bedrijfsuitoefening partijen geen onnodige overlast door stank of anderszins dienen te veroorzaken en binnen de algemene normen van de bestaande (hinderwet)vergunningen te blijven.
Partijen verplichten zich voorts jegens elkaar deze verplichting in de vorm van een kettingbeding aan hun rechtsopvolger(s) zowel onder algemene als bijzondere titel op te leggen.
Indien één van partijen zijn verplichtingen niet nakomt of overtreedt, verbeurt hij een direct opeisbare boete van ƒ 250.000,- ten behoeve van de wederpartij.”
n) Op 29 mei 2001 heeft [appellant sub 1] zijn eenmanszaak omgezet in de besloten vennootschap [Y.] Auto’s B.V., waarvan Beheermaatschappij Antonius B.V. bestuurder en enig aandeelhouder is. Van deze vennootschap is [appellant sub 1] bestuurder en enig aandeelhouder. Per gelijke datum is het perceel [straatnaam 2] [huisnummer b1] te [vestigingsplaats] door
[appellant sub 1] aan Beheermaatschappij Antonius B.V. geleverd zonder aan deze het
ketting- en boetebeding op te leggen.
o) Op 28 december 2001 heeft [geïntimeerde sub 1] zijn percelen, inclusief de inrit, verkocht en geleverd aan de vennootschap [Z.] Onroerend Goed B.V., welke vennootschap vanaf 31 mei 2009 Zeelandia Onroerend Goed B.V. is geheten en waarvan [geïntimeerde sub 1] bestuurder en enig aandeelhouder is. Daarbij is voornoemd voorkeursrecht in de vorm van een kettingbeding doorgegeven aan [Z.] Onroerend Goed B.V.
p) In 2005 heeft [appellant sub 1] bezwaar ingediend tegen de revisie van de milieuvergunning [geïntimeerden], welk bezwaar hij in september 2005 weer heeft ingetrokken.
q) In 2009 heeft [appellant sub 1] bij de provincie geklaagd over geluid- en trillinghinder. Begin 2010 heeft [geïntimeerde sub 1] een geluidscherm langs het perceel van [appellant sub 1] geplaatst nadat uit het onderzoek van de provincie was gebleken dat bij het laden van de autowrakken en de verkeersbewegingen op de uitrit de norm voor piekgeluiden werd overschreden.
r) In 2009 heeft [appellant sub 1] (tevergeefs) bezwaar gemaakt tegen het ontwerp van een op verzoek van [geïntimeerden] gewijzigde milieuvergunning. Na de verwerping van het beroep en de verlening van de vergunning aan [geïntimeerden] heeft [appellant sub 1] (tevergeefs) beroep aangetekend bij de Raad van State.
s) In 2010 heeft [appellant sub 1] (tevergeefs) geklaagd over het feit dat [geïntimeerden] zou laden buiten een gemarkeerd vlak en (tevergeefs) een handhavingverzoek bij de provincie ingediend omdat hij van mening was dat er sprake is van overtredingen van de milieuvergunning met betrekking tot de opslag van LPG, benzine en dieselolie bij [geïntimeerden]
t) [appellant sub 1] maakt met een videocamera opnames om bewijsmateriaal van vermeende overtredingen door [geïntimeerden] van de milieuvergunning te vergaren.
4.2. [appellanten] heeft [geïntimeerden] in rechte betrokken en - na vermeerdering van eis - gevorderd dat de rechtbank:
(i) voor recht verklaart dat [appellanten] op grond van de erfdienstbaarheid, die is gevestigd bij de notariële akte van 5 juni 1997 het recht heeft om over de gehele lengte van de inrit, waarop het recht van erfdienstbaarheid rust, zowel van en naar het perceel [straatnaam 2] [huisnummer b2] als van en naar het perceel [straatnaam 2] [huisnummer b1], die inrit, waarop de erfdienstbaarheid rust, op te rijden en af te rijden, als zijnde de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend, dan wel voor recht te verklaren dat [appellanten] op grond van de overeenkomsten die hij met [geïntimeerden] heeft gesloten op 12 juni 1995 en in 1997 het recht heeft om over de volle lengte van de inrit van en naar die inrit te rijden,
(ii) voor recht verklaart dat [appellanten] op grond van de erfdienstbaarheid, die is gevestigd bij de notariële akte van 5 juni 1997, een poort mag plaatsen, waarmee de inrit aan de zijde van de [straatnaam 2] wordt afgesloten,
(iii) [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt om de palen en obstructies die zijn aangebracht op de inrit, waardoor de poort niet meer gebruikt kan worden, te verwijderen binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag, dat [geïntimeerden] nalatig blijven aan deze veroordeling te voldoen,
(iv) [geïntimeerde sub 1] wegens het schenden van het voorkeursrecht veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 113,445,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
28 december 2001, althans vanaf 1 januari 2008, tot de dag der voldoening.