ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.092.636 & HD 200.095.385 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van een vennootschap onder firma naar een eenmanszaak in het kader van een huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de omzetting van een vennootschap onder firma (v.o.f.) naar een eenmanszaak in het kader van de verdeling van een huwelijksgemeenschap. De partijen, een man en een vrouw, zijn op 2 juli 1982 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en hebben op 1 januari 1998 een v.o.f. opgericht voor de uitoefening van een garagebedrijf. De v.o.f. is per 1 januari 2009 beëindigd door de uittreding van de vrouw. De rechtbank Breda heeft op 23 februari 2010 de echtscheiding uitgesproken, welke op 13 september 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De vrouw heeft in eerste aanleg onder andere gevorderd dat de man een bedrag van € 661.968,- aan haar zou voldoen in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek gelast naar de waarde van de onderneming van de v.o.f. en de waarde van de woning en het bedrijfsgebouw van partijen. De man heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarbij hij de vernietiging van de tussenvonnissen heeft gevorderd.

Het hof heeft geoordeeld dat er tussen partijen overeenstemming bestaat over de omvang van de huwelijksgemeenschap en de waarde van de bestanddelen daarvan, zoals blijkt uit de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”. Hierdoor is het deskundigenonderzoek overbodig geworden. Het hof heeft de bestreden vonnissen op dit punt vernietigd en de vorderingen van partijen dienaangaande afgewezen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van akten door beide partijen over de verdere verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de onderneming van de v.o.f., het woonhuis, de caravan en de inboedel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers: HD 200.092.636 en HD 200.095.385
arrest van 16 april 2013
in de zaken van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.L. Küppers van Duivenbooden,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 oktober 2011 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder nummer 217005/HA ZA 10-562 gewezen tussenvonnissen van 18 mei 2011 (aangevuld bij vonnis van 8 juni 2011) en van 13 juli 2011.
5. Het tussenarrest van 27 december 2011
Bij genoemd arrest is de voeging van voormelde zaken bevolen en zijn deze naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure in beide zaken
6.1. Bij memorie van grieven heeft de man, onder overlegging van één productie (“Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, d.d. 16 januari 2012), één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de tussenvonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, verklaring voor recht dat de waarden van de bestanddelen die zijn vermeld in de bedoelde “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, door partijen zijn vastgesteld als in het petitum van die memorie weergegeven.
6.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft de vrouw de grief bestreden in die zin dat zij bekrachtiging heeft gevorderd van de bestreden tussenvonnissen, en heeft zij geconcludeerd, kort gezegd, tot verklaring voor recht dat de waarden van de bestanddelen die zijn vermeld in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap” vaststaan.
Voorts heeft zij daarbij voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, daarin één grief aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot hetgeen aan het slot van die memorie is omschreven.
6.3. De man heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord.
6.4. Partijen hebben vervolgens hun zaak doen bepleiten door hun advocaten. De advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
6.5. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op de op voorhand toegezonden kopieën van de gedingstukken.
7. De verdere beoordeling van beide zaken
in principaal en incidenteel appel
7.1. Het gaat in deze zaken om het volgende:
a. Partijen zijn op 2 juli 1982 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd;
b. partijen zijn op 1 januari 1998 een vennootschap onder firma aangegaan ter uitoefening van een garagebedrijf (hierna: de v.o.f.);
c. de v.o.f. is per 1 januari 2009 geëindigd door uittreding door de vrouw;
d. bij beschikking van 23 februari 2010 heeft de rechtbank Breda, onder meer, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
e. deze echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De vrouw heeft de man in rechte betrokken en in eerste aanleg, samengevat, gevorderd: primair
a. de man te veroordelen in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen een bedrag van € 661.968,- aan de vrouw te voldoen;
b. de man te veroordelen een bedrag van € 29.495,71 aan de vrouw te voldoen in het kader van de schenking die de vrouw van haar ouders heeft ontvangen;
c. de verdeling van de inboedelgoederen te gelasten;
d. te bepalen dat de vrouw gerechtigd is de overlijdensrisicoverzekering voort te zetten;
subsidiair
a. de verdeling van de gemeenschap van goederen te gelasten, althans de verdeling vast te stellen;
b. te bepalen dat een (bepaalde) forensisch mediator wordt benoemd;
c. te bepalen dat deze mediator verschillende vragen zal beantwoorden, met name over de waardering van de onderneming van de v.o.f. en het aandeel van de vrouw in de v.o.f.;
meer subsidiair
de verdeling van de gemeenschap van goederen te gelasten, althans de wijze van verdeling daarvan vast te stellen.
De rechtbank heeft in de bestreden vonnissen een deskundigenonderzoek gelast, samengevat, naar de waarde van de onderneming van de v.o.f. en naar de waarde van de woning en het bedrijfsgebouw van partijen. In afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
De man kan zich met het gelaste deskundigenonderzoek niet verenigen en heeft de rechtbank Breda verzocht hem toestemming te verlenen tussentijds hoger beroep in te stellen. Bij vonnis van 24 augustus 2011 heeft die rechtbank bepaald dat tegen de reeds genoemde vonnissen van 18 mei 2011, 8 juni 2011 en 13 juli 2011 hoger beroep open staat.
in principaal appel
7.2. De man heeft één grief aangevoerd. Ten onrechte, volgens de man, is in het tussenvonnis van 18 mei 2011 een deskundigenonderzoek gelast naar de waarde van de onderneming van de v.o.f. en naar de waarde van de woning en het bedrijfsgebouw van partijen, en is de rechtbank in het tussenvonnis van 13 juli 2011 daarop niet teruggekomen.
7.3. Het hof oordeelt als volgt. Blijkens de bij memories van grieven en antwoord overgelegde “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap” d.d. 16 januari 2011 hebben partijen, nadat de man zijn hoger beroepen heeft ingesteld, onder meer overeenstemming bereikt over de waarde van de onderneming van de v.o.f. en de waarde van de woning en het bedrijfsgebouw. Daardoor is het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek naar die waarden overbodig geworden. Dit brengt mee dat de grief van de man slaagt. Het hof zal de bestreden vonnissen dan ook op dit punt vernietigen.
7.4. Het hof zal de zaak aan zich houden overeenkomstig artikel 356 Rv, gelet op het feit dat tussen partijen thans overeenstemming bestaat over de omvang van de huwelijksgemeenschap en de waarde van de bestanddelen daarvan. Deze overeenstemming blijkt uit de meergenoemde “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”.
Nu het hof de zaak aldus aan zich houdt, hebben partijen geen belang bij toewijzing van de door hen in hoger beroep gevorderde verklaring voor recht (dat de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap de waarden hebben zoals in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap” weergegeven), zodat het hof hun vorderingen dienaangaande zal afwijzen. Het hof zal immers bij zijn beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap van die waarden uitgaan.
in incidenteel appel
7.5. De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld voor het geval het hof van oordeel is “dat de devolutieve werking van het appel niet met zich zou brengen dat er ook in het arrest overwogen dient te worden dat (…) [de onderneming van de v.o.f.] in het vonnis bij de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen aan de man wordt toebedeeld.” Daarbij heeft zij gevorderd dat, kort gezegd, toedeling van de onderneming van de v.o.f. aan de man zal plaatsvinden in het (naar het hof begrijpt: nog te wijzen eind-) vonnis in eerste aanleg.
Met haar incidenteel appel beoogt de vrouw aldus, naar het oordeel van het hof, geen wijziging van de dicta van de bestreden vonnissen, maar in wezen een wijziging van hetgeen zij in de hoofdzaak heeft gevorderd. Nu tegen deze eiswijziging zijdens de man geen bezwaar is gemaakt, zal het hof, in het kader van zijn beslissing op de hoofdzaak overeenkomstig artikel 356 Rv, ook daarover oordelen. Het hof zal hetgeen partijen ter zake het (zogenoemde) voorwaardelijk incidenteel appel naar voren hebben gebracht daarbij betrekken.
voorts in principaal en in voorwaardelijk incidenteel appel
7.6. In geschil is de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen. Over de omvang van die gemeenschap en de waarde van de bestanddelen daarvan bestaat thans overeenstemming tussen partijen. Zoals reeds overwogen, blijkt deze overeenstemming uit de door beide partijen ondertekende “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”. Volgens de vrouw maken echter ook nog deel uit van die gemeenschap diverse polissen. Daarom heeft zij, in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, aan het opschrift “Gehele vermogen” (dat boven de omschrijving van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap staat), toegevoegd de zinsnede “m.u.v. diverse polissen conform bijlage”.
7.7. Over de polissen, waarvan een overzicht door de vrouw is overgelegd (prod. 1 bij mva, tevens voorwaardelijk inc. appel), overweegt het hof als volgt. De man heeft bij het pleidooi verklaard dat de polissen genoemd op dat overzicht onder 1 tot en met 6, en 8 inmiddels zijn verdeeld. Met zijn verwijzing naar deze polissen heeft de man het oog gehad op de polissen genoemd onder 1 tot en met 5, en 8, aangezien onder 6 van het overzicht geen polis is opgenomen. Nu deze verdeling niet door de vrouw is betwist, zal het hof de polissen (naar enige andere polis verwijst het overzicht ook niet) bij zijn beoordeling verder buiten beschouwing laten. Het bedoelde overzicht verwijst onder 6 en 7 nog naar een vordering van partijen op [A.] en op [B.]. Over die twee vorderingen heeft de man, eveneens bij het pleidooi, verklaard dat zij inmiddels teniet zijn gegaan, hetgeen evenmin door de vrouw is betwist, zodat het hof ook aan die vorderingen verder voorbij zal gaan.
7.8. Het geschil spitst zich in het licht van het voorgaande toe op de (toedeling van de) resterende bestanddelen van de huwelijksgemeenschap, vermeld in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, te weten: de (waarde van de) onderneming van de inmiddels ontbonden v.o.f.; het woonhuis; de caravan; de inboedel en een tegoed op de derdenrekening van [Advocaten] Advocaten.
7.9.1. Wat allereerst de onderneming van de ontbonden v.o.f. betreft, stelt de vrouw dat partijen deze tot 1 januari 2009 gezamenlijk dreven. Daarna heeft de man de onderneming voortgezet. In verband met dit laatste beroept de vrouw zich op rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis van 8 juni 2011 (het hof begrijpt: 13 juli 2011). Uit die rechtsoverweging citeert de vrouw de volgende passages:
“Anders dan [appellant] stelt, is de rechtbank van oordeel dat er wel plaats is voor het waarderen van de onderneming en wel naar het tijdstip dat [geintimeerde] als vennoot is uitgetreden.
De rechtbank overweegt, in afwijking van het door [appellant] gestelde ter zake, dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] nadien de onderneming voor zijn rekening en risico heeft voortgezet.
De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat haar niet is gebleken van vervreemding of staking van het bedrijf noch van liquidatie daarvan als bedoeld in artikel 13, lid 6, van de akte van de vof.
Daar komt bij dat ook het accountantsverslag over de periode 1 januari 2010 tot en met 28 augustus 2010, door van [appellant] overgelegd bij brief van 17 september 2010, onder het hoofdje bedrijfsgegevens vermeldt dat [appellant] met ingang van 1 januari 2009 de ondernemingsactiviteiten van de VOF heeft voortgezet conform artikel 14.2 van de akte van de vof (voortzetting door overblijvende vennoot)”.
Nu de man geen grieven heeft gericht tegen deze rechtsoverweging, staat daarmee volgens de vrouw vast dat de onderneming aan de man wordt toegescheiden. Dit zou ook blijken uit de door vrouw in het geding gebrachte brief van 22 april 2009 van de vorige advocaat van de man, mr. Kremers, aan de advocaat van de vrouw.
7.9.2. Ter zake de onderneming van de ontbonden v.o.f., stelt de man dat vanaf 1 januari 2009 de onderneming nog enkele maanden door partijen gezamenlijk is voortgezet. Daarna heeft de vrouw zich niet meer met het bedrijf ingelaten. De onderneming is vanaf toen verder feitelijk door de man alleen gedreven, maar wel voor gezamenlijke rekening en risico. Tussen partijen bestaat thans geen overeenstemming over al dan niet voortzetting van de onderneming (als eenmanszaak), noch aan wie van partijen, in geval van voortzetting, de onderneming zou moeten worden toebedeeld. Bij pleidooi heeft de man verklaard dat de onderneming te koop zal moeten worden aangeboden, omdat de man de financiering van de uitkoop (naar het hof begrijpt: van de vrouw) niet rond krijgt.
7.9.3. Het hof stelt voorop dat de rechtbank in de hiervóór gedeeltelijk geciteerde rechtsoverweging 2.5 weliswaar heeft vastgesteld dat de man de onderneming van de v.o.f. feitelijk heeft voortgezet, maar daarin niet is ingegaan op de (goederenrechtelijke) toedeling van de onderneming aan de man; laat staan dat de rechtbank in de beroepen vonnissen reeds zou hebben beslist over die toedeling. Zo het betoog van de vrouw dat de man niet heeft gegriefd tegen rechtsoverweging 2.5 al juist zou zijn, kan dit er derhalve niet toe leiden dat vaststaat dat de onderneming van de v.o.f. aan de man wordt toegescheiden.
Evenmin aanvaardt het hof de stelling van de vrouw dat uit de brief van mr. Kremers volgt dat de onderneming aan de man wordt toegescheiden, reeds omdat de brief, zoals de man in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel ook naar voren brengt, het voorbehoud bevat dat op de inhoud van deze brief in rechte geen beroep kan worden gedaan.
7.9.4. Hoewel de rechtbank in de bestreden vonnissen geen beslissing heeft genomen over de toedeling van de onderneming van de v.o.f., is de vaststelling in de genoemde rechtsoverweging 2.5, dat uit het accountantsverslag blijkt dat de man de onderneming van de v.o.f. heeft voortgezet conform artikel 14.2 van de vennootschapsovereenkomst, voor die toedeling naar het oordeel van het hof niettemin van belang. Dit artikellid voorziet immers, onder het opschrift “Verblijving, overneming”, kort gezegd, in toedeling van de onderneming van de v.o.f. aan degene die de onderneming voortzet, hier, blijkens het accountantsverslag, aan de man.
De man betwist echter dat hij de onderneming (alleen) heeft voortgezet met het daaraan verbonden gevolg dat hem de onderneming wordt toebedeeld. Het hof zal daarom, alvorens ter zake te beslissen, de man in de gelegenheid stellen zijn verweer dat hij de onderneming niet aldus heeft voortgezet met stukken te onderbouwen, waarna de vrouw op die bescheiden zal mogen reageren.
7.10.1. Wat vervolgens de (wijze van) verdeling van het woonhuis betreft, stemt de vrouw thans in hoger beroep in met verkoop van de woning. Daarbij wil zij wel een recht van eerste koop. Voorts behoudt de vrouw zich het recht voor toescheiding van de woning te vorderen tegen een nog nader vast te stellen waarde, als ware het dat de woning aan een derde verkocht werd. Immers, de man heeft, aldus de vrouw, meerdere malen nadrukkelijk bedongen dat bij verkoop aan een derde een eventuele onderwaarde onder het bedrag vermeld in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, gelijkelijk gedeeld zal moeten worden.
7.10.2. De man stelt dat inmiddels duidelijk is dat het woonhuis moet worden verkocht. De man is niet in staat om de woning toegescheiden te krijgen. De man kan zich vinden in een verkoopprijs van de woning voor het bedrag vermeld in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”. Echter, indien de woning minder opbrengt, zullen partijen bij helfte moeten delen in de mindere opbrengst van het huis. Over de wijze waarop het verkooptraject moet worden ingezet en over de vraag of de vrouw al dan niet een recht van eerste koop heeft, laat de man zich thans niet uit. Die kwesties zullen bij terugverwijzing door de rechtbank worden beoordeeld, aldus de man.
7.10.3.Het hof zal alvorens over de (wijze van) verdeling van het woonhuis te beslissen, partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over: het verkooptraject van de woning; het bedoelde eerste recht van koop; de verdeling van de opbrengst bij verkoop tegen een lagere prijs dan waarvoor de woning staat vermeld in de “Waardering Huwelijksgoederengemeenschap”, te weten € 765.000,-; en de toescheiding van de woning aan de vrouw tegen een nog nader vast te stellen waarde.
7.11. Wat ten slotte de overige bestanddelen van de huwelijksgemeenschap betreft, te weten de caravan, de inboedel en het tegoed op de derdenrekening van [Advocaten] Advocaten, oordeelt het hof als volgt. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte over de verdeling daarvan uit te spreken, waar het de inboedel betreft echter alleen over de verdeling van de eetkamertafel met acht stoelen en de jukebox, aangezien partijen over de rest van de inboedel overeenstemming hebben bereikt (waarover r.o. 2.8 van het bestreden vonnis van 18 mei 2011).
7.12. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van de man met het hiervóór onder 7.9.4 omschreven doel, waarop de vrouw nog bij antwoordakte zal kunnen reageren; en voorts voor aktes van beide partijen met het oog op hetgeen hiervóór onder 7.10.3 en 7.11 is overwogen.
7.13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
8. De uitspraak in beide zaken
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van 28 mei 2013 voor het nemen van een akte aan de zijde van de man (antwoordakte toegestaan) zoals hiervóór aangegeven onder 7.9.4, en voorts voor het nemen van de aktes door beide partijen met de hiervóór onder 7.10.3 en 7.11 vermelde doeleinden.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, G.J. Vossestein en J.H.H. Theuws en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 april 2013.