ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7900

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
180-02-2013 hoofdzaak HD 200.093.780
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot verschoning op grond van mogelijke partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot verschoning, ingediend door prof. mr. C.E.C. Jansen, raadsheer-plaatsvervanger. Het verzoek werd gedaan tijdens de behandeling van de hoofdzaak, waarbij Jansen deel uitmaakte van de civiele kamer samen met mrs. J.T. Begeyn en P.M. Arnoldus-Smit. Het verzoek tot verschoning was gebaseerd op de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid, gezien de eerdere werkrelatie van verzoeker met de moedermaatschappij van de appellante en de aanwezigheid van een bedrijfsjurist van de appellante, die tot de vriendenkring van verzoeker behoort. De verschoningskamer oordeelde dat, hoewel het voormalige dienstverband van verzoeker bij Volker Wessels inmiddels 10 jaar geleden was beëindigd, er toch voldoende feiten en omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De aanwezigheid van de bedrijfsjurist, die een persoonlijke relatie met verzoeker heeft, en het recente advies dat verzoeker aan een zustervennootschap van de appellante had gegeven, versterkten deze vrees. De verschoningskamer concludeerde dat er een gerechtvaardigde grond was voor het verzoek en heeft dit verzoek dan ook toegewezen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. C.J.G. Streutjes, en werd onverwijld aan de betrokken partijen medegedeeld.

Uitspraak

Beslissing
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
als nevenzittingsplaats van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Nummer verschoningsverzoek: 180-02-2013
Zaaknummer hoofdzaak: HD 200.093.780/01
Datum uitspraak: 17 april 2013
Beslissing van de verschoningskamer van het gerechtshof
op het mondelinge verzoek zich te mogen verschonen van 26 februari 2013, als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van na te noemen raadsheer-plaatsvervanger belast met de behandeling van de zaak met zaaknummer HD 200.093.780/01 van Visser & Smit Bouw c.s. tegen P.O.-11 Industrie c.s.
1. Het procesverloop
1.1. Het verzoek tot verschoning is mondeling gedaan bij gelegenheid van de behandeling van opgemelde zaak ter terechtzitting van 26 februari 2013 door prof. mr. C.E.C. Jansen, als raadsheer-plaatsvervanger bij de afdeling civiel recht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: “verzoeker”. Verzoeker maakte op 26 februari 2013 deel uit van een civiele kamer met mrs. J.T. Begeyn en P.M. Arnoldus-Smit. Naar aanleiding van het verschoningsverzoek is het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd.
1.2. Het verschoningsverzoek is nader toegelicht bij brief van verzoeker aan de verschoningskamer d.d. 6 maart 2013.
1.3. De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is, aangezien het verzoek ter terechtzitting is gedaan en partijen in de hoofdzaak zich omtrent het verzoek en de daarop gegeven schriftelijke toelichting hebben kunnen uitlaten.
1.4. Namens P.O.-11 Industrie c.s. is meegedeeld dat het verschoningsverzoek wordt ondersteund. Namens Visser & Smit Bouw c.s. is meegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen het verschoningsverzoek.
2. Het standpunt van verzoeker
Het verzoek zich te mogen verschonen is gebaseerd op de volgende, door de advocaat van P.O.-11 Industrie c.s. ter terechtzitting van 26 februari 2013 naar voren gebrachte feiten en omstandigheden a) tot en met d), die volgens verzoeker een correcte weergaven van de werkelijkheid vormen:
a) in het curriculum vitae van verzoeker, zoals dat is gepubliceerd op de website van zijn werkgever, de Vrije Universiteit te Amsterdam, staat onder andere vermeld: ‘Parttime bedrijfsjurist (0,2 fte) afdeling juridische zaken Volker Wessels te Rotterdam (1992-2003);
b) Visser & Smit Bouw was in de periode van 1992-2003 een dochteronderneming (en is dat nog altijd) van de holding Volker Wessels;
c) het geschil dat de inzet vormt van de onderhavige hoofdzaak betreft een overeenkomst die tussen partijen is gesloten in het jaar 2000;
d) de bedrijfsjurist van Visser & Smit Bouw – mr. [bedrijfsjurist], tevens aanwezig ter terechtzitting van 26 februari 2013 – behoort tot de vriendenkring van verzoeker. In de periode van 1995-2003 heeft verzoeker nauw met deze mr. [bedrijfsjurist] samengewerkt op de afdeling juridische zaken van Volker Wessels.
Verzoeker heeft in de onder 1.2 bedoelde brief nog melding gemaakt van het volgende. Verzoeker is sinds 2003 niet meer in dienst van Volker Wessels. Sindsdien heeft hij incidenteel uit anderen hoofde adviezen gegeven aan Volker Wessels. Het laatste advies was in februari/maart 2012 aan Visser & Smit Hanab, een andere dochteronderneming van Volker Wessels. Visser & Smit Hanab opereert in een ander marktsegment dan Visser & Smit Bouw en beide dochterondernemingen hebben ook overigens geen andere banden met elkaar, anders dan dat zij tot dezelfde holding behoren.
3. De beoordeling
3.1. De verschoningskamer overweegt met betrekking tot het verzoek als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid juncto artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelt verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting geschieden.
3.2. Met betrekking tot het voormalige dienstverband van verzoeker bij Volker Wessels overweegt de verschoningskamer dat sinds de beëindiging van dit dienstverband inmiddels 10 jaar is verstreken, zodat sprake is van een “ver verwijderd verband”. Voorts staat vast dat verzoeker op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming of uitvoering van de overeenkomst in geschil.
3.3. Wanneer echter het voormalige dienstverband van verzoeker bij Volker Wessels wordt bezien in samenhang met de omstandigheid dat verzoeker nog in februari/maart 2012 een zustervennootschap van Visser & Smit Bouw – te weten Visser & Smit Hanab – heeft geadviseerd en met de omstandigheid dat mr. [bedrijfsjurist], de bedrijfsjurist van Visser & Smit Bouw c.s., die ter terechtzitting van 26 februari 2013 aanwezig was, tot de vrienden- c.q. kennissenkring van verzoeker hoort, kan naar het oordeel van de verschoningskamer geconcludeerd worden dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 36 Rv.
3.4. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de verschoningskamer een gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek. De verschoningskamer zal het verzoek dan ook toewijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het door prof. mr. C.E.C. Jansen gedane verzoek om verschoning toe;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, aan mrs. Begeyn en Arnoldus-Smit en aan de partijen in de hoofdzaak.
Aldus beslist door mrs. N.J.M. van Etten, J.C.A.M. Claassens en J. Swinkels, in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier op 17 april 2013.