Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001838-12
Uitspraak : 22 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 mei 2012 (LJN BW4179) in de strafzaak met parketnummer 01-839577-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum in 1962],
wonende te [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Voorts zijn in de (promis)bewijsmotivering van de rechtbank in sommige vallen onvoldoende de redengevende feiten en omstandigheden, waaraan de rechtbank bepaalde gevolgtrekkingen heeft verbonden, vermeld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2013 - ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 26 september 2010 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht in een aldaar aan de [A-straat 1] gelegen (winkel)pand (slagerij [verdachte]), immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk benzine en/of lampenolie en/of een (ander) brandversnellend middel uitgegoten in de (kelder)ruimte en/of één of meerdere stellages/stapels gemaakt van aanmaakblokjes en/of houtskool, althans brandbare stoffen, en/of die ruimte voorzien van papier(en), althans brandbare stoffen, en/of (vervolgens) opzettelijk papier, althans een brandbare stof, in aanraking gebracht met een in werking zijnde straalkachel, waardoor dit papier, althans deze brandbare stof, vlam heeft gevat/(open) vuur is ontstaan, en/of heeft verdachte opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine en/of lampenolie en/of een (ander) brandversnellend middel en/of een of meerdere brandbare stof(fen) en/of opzettelijk anderszins handelingen verricht met betrekking tot brandbare stoffen (waardoor (open) vuur is ontstaan), tengevolge waarvan in dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) dat pand en/of voor (de inboedel van) meerdere bovengelegen woningen en/of de naastgelegen (winkel)panden, althans voor belendende percelen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die belendende percelen bevindende personen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Deze vermelde pagina’s verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de pagina’s van het einddossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Helmond, dossiernr. PL2233/2010145819, sluitingsdatum 8 november 2010, met bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-170.
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [A] (pag. 66-69):
Ik ben werkzaam als de bevelvoerder binnen de brandweer Gemert/Bakel, post Gemert.
Op zondag 26 september 2010 te 11.01 uur kreeg ik de melding van een brand op de [A-straat] te Gemert. Bij aankomst op de kazerne kreeg ik van een collega te horen dat het een serieuze melding was, dat hij een flinke rookontwikkeling had waargenomen. Op het moment dat ik als bevelvoerder in de 2e TS-wagen aanwezig was, vertrok de 1e TS naar het incident. Ik kreeg van de meldkamer te horen dat het incident zich afspeelde in de slagerij bij de [supermarkt] te Gemert. Op het moment dat ik arriveerde bij de slagerij, zag ik een flinke rookontwikkeling uit het pand van de slagerij. Ik zag dat dit witte rook betrof en het was voor mij duidelijk dat het hier ging om een volledige verbranding.
Ik kreeg van de bevelvoerder van de 1e TS de opdracht de woningen gelegen boven de slagerij en de [supermarkt] te controleren en te evacueren. Ik ben via de ijzeren trap naast het pand, gelegen aan de zijde van de parkeerplaats, naar de bovenwoningen gegaan. Ik zag dat er bij twee woningen een flinke rookontwikkeling was. Ik hoorde van mijn manschappen dat er rook in de woningen hing. Ook kreeg ik van hen te horen dat er bewoners waren geweest die een sterke benzinelucht in hun toilet waargenomen hadden. Nadat de bovenwoningen gecontroleerd waren, zijn we terug naar beneden gegaan.
Vervolgens heb ik overleg gepleegd met de 1e bevelvoerder, voor het maken van een plan van aanpak. Op dat moment wisten we nog steeds niet waar de brandhaard zich zou bevinden. We zagen dat de rook bij de [supermarkt] binnenkwam en we wilden voorkomen dat er meer rook naar de [supermarkt] zou gaan.
Vervolgens hebben we een ventilatieplan opgesteld. We hebben vervolgens middels en koevoet en een spreider de voordeur van de [supermarkt] geforceerd, gelegen aan de zijde van de [A-straat] te Gemert.
Ook hebben we de roldeur die toegang biedt tot de slagerij, in de [supermarkt], geopend. Dit hebben we ook gedaan met de spreider.
Ik heb twee manschappen aangestuurd om binnen het pand te gaan verkennen op mogelijke slachtoffers. Vervolgens kwamen zij terug met de mededeling dat er geen personen aanwezig waren in het pand. Ook hadden zij gezien dat er in het hele pand, op meerdere plaatsen, papier was aangebracht, waardoor zij het vermoeden hadden dat hier sprake van brandstichting zou kunnen zijn.
Vervolgens ben ik zelf naar binnen gegaan, nadat ik me omgehangen had met perslucht. Ik zag achter de toonbank in de winkel van de slagerij, een grote rol papier (torax rol) hangen. Ik zag dat deze overal tussen gestopt was, tussen de zakjes en dergelijke. Hierna ben ik buiten gegaan vanwege de grote rookontwikkeling en omdat we nog steeds geen vuurhaard gevonden hadden.
Ik kreeg van de 1e bevelvoerder te horen dat er een kelder aanwezig was in het pand waar ook gasflessen aanwezig zouden zijn. Ik meen me te herinneren dat ik van hem kreeg te horen dat er een 6-tal gasflessen aanwezig zou zijn.
Wat me opviel, was dat de meterkast welke gesitueerd was achter twee schuifdeuren, behangen was met hetzelfde papier als ik achter de toonbank had zien hangen. Ik bedoel met torax papier, poetspapier dat op een grote rol zit. Ook zag ik op een plank meerdere ordners staan waar uit de rugzijde papier gestoken zat.
Al deze bevindingen maakten het voor mij duidelijk dat we hier mogelijk van doen hadden met een brandstichting.
Ik hoorde daarna van de 1e bevelvoerder dat de vuurhaard zich bevond in de kelder, links achterin gezien vanaf de achterzijde. Ik heb twee manschappen naar de kelder van de [supermarkt] gestuurd om te zien of er sprake was van een doorslag. Dit bleek niet het geval te zijn, wel was er rook waarneembaar.
Ik zag dat het plafond van de kelder van de slagerij zwart geblakerd was. Hierna ben ik samen met de 1e bevelvoerder naar de ruimte gelopen alwaar de vuurhaard zich bevond. Ik had het vermoeden dat deze ruimte in gebruik was als kantoor. Ik zag daar een gesmolten PC staan en achter de deur, die openstond, een berg hard plastik afval. Ik kan niet zeggen wat dit was, daarvoor had het te erg gebrand.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [B] (pag. 89-90):
Op zondagmorgen 26 september 2010 bevond ik mij in mijn woning [A-straat 3] te Gemert. Mijn woning is direct gelegen boven de slagerij [verdachte]. Ik bevond mij die zondagmorgen met mijn vriendin en mijn twee kinderen van twee jaar en drie maanden oud in mijn woning. Omstreeks 09.30 uur rook ik in mijn wc een diesel/benzine lucht. Deze kwam uit de ontluchting van de wc. Ik ben hierop naar buiten gelopen en zag dat de auto van [verdachte] net wegreed.
Tussen 09.30 uur en 10.59 uur heb ik diverse malen geroken of de lucht niet minder zou worden, maar dit was niet het geval. Rond 10.59 uur liep mijn vriendin naar buiten om bij de buren te vragen of dat zij ook zo’n overlast hadden. Op dat moment zag ik dat er een dikke rookwalm uit de afvoerpijp van de slagerij [verdachte] kwam. Ik ben ook naar buiten gelopen en zag dat niet alleen rook uit de afvoerpijp kwam maar ook uit de bovenlichten van de slagerij. Ik ben direct naar binnen gelopen en hem mijn kleine kinderen gepakt, een handdoek over hen heengeslagen en ben met hen naar buiten gegaan. Ook heb ik direct 112 gebeld en heb de brand doorgegeven. Mijn vriendin heeft de kinderen overgenomen en ik heb mijn buurvrouw wakker gemaakt en uit haar woning gehaald. Door al het gedoe was ik de andere buren vergeten te waarschuwen. De voordeur van deze woning ligt aan de andere zijde en je moet daarvoor omlopen. De brandweer heeft deze drie mensen gewaarschuwd en hen uit de woning gehaald.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [C] (pag. 77):
Ik ben de medebewoonster van perceel [A-straat 4]. Dit betreft een galerijwoning. De woning is gesitueerd boven het winkelpand van de [supermarkt] en slagerij [verdachte].
Op zondag 26 september 2010 omstreeks 10:15 uur ben ik opgestaan en naar beneden gelopen. Op het toilet rook ik een sterke benzinelucht. Ik rook even later deze geur ook op de gang. Omstreeks 11:00 / 11:15 uur zag ik vanuit de woonkamer dikke rookpluimen voorbij komen. Deze rookpluimen kwamen voorbij de woning geblazen vanuit de richting van perceel 47. Ik hoorde niet veel later volop sirenes klinken. Ik ben toen naar de achterzijde van de woning gelopen om naar buiten te kijken. Vanaf de achterzijde van de woning heb ik zicht op het dak van de [supermarkt]. Mijn vriend kwam op dat moment naar beneden omdat hij wakker was geworden van de sirenes. Niet veel later werd er aan de deur gebeld. Een brandweerman stond aan de voordeur en vertelde ons dat we in verband met een brand de woning moesten verlaten. Hierop hebben wij dan ook de woning verlaten.
4. Een proces-verbaal sporenonderzoek van de Forensisch Technische Ondersteuning van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost d.d. 12 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [V1], [V2] en [V3] (pag. 114-120):
Op zondag 26 september 2010 te 12:00 uur en maandag 27 september 2010 te 11.00 uur, werd door ons een forensisch technisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting, gepleegd op zondag 26 september 2010 in een slagerij gevestigd aan de [A-straat 1] te Gemert.
Gebruikte apparatuur
Voor het detecteren van brandversnellende middelen werd door mij, verbalisant [V3], gebruik gemaakt van een PID-meter. Een PID-meter meet Vluchtige Organische Componenten (VOC) in lage concentraties ppm (parts per million) of ppb (parts per billion) VOC’s komen onder andere voor in (vloei)stoffen die geschikt zijn om te worden gebruikt als brandversnellend middel.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek werd verricht in een kelderruimte van de supermarkt [supermarkt] en in de binnen de [supermarkt] gevestigde slagerij [verdachte] gevestigd aan de [A-straat 1] te Gemert, binnen de gemeente Gemert-Bakel. Boven de supermarkt, met de daarbinnen gevestigde slagerij voornoemd, waren enkele bewoonde appartementen gevestigd.
Gevaar voor goederen en personen
De slagerij was gevestigd in de supermarkt [supermarkt] die was gelegen in de bebouwde kom in het centrum van Gemert. Boven het pand was een aantal appartementen gevestigd die tijdens het uitbreken van de brand bewoond waren. De bewoners waren jonge gezinnen met kinderen. De bewoners van de appartementen moesten wegens de gevaarzetting tijdens de brand door de brandweer worden geëvacueerd. De bewoners werden elders opgevangen. Door rook- en roetschade zijn alle producten en levensmiddelen van de [supermarkt] verloren gegaan.
Onderzoek kelder [supermarkt]
Tijdens het ingestelde onderzoek, op zondag 26 september 2011 omstreeks 12:00 uur werd door ons, verbalisanten [V1] en [V2], het navolgende bevonden en waargenomen.
Enkele meters links van de personeelsingang van de slagerij was de ingang tot de kelder van de [supermarkt] gelegen. Bij binnenkomst in de ruimte van de [supermarkt] was een trap naar beneden, de kelder in. Onderaan de trap rechts was een kelderruimte, die gevestigd was tegen de scheidingsmuur met de kelder van de slagerij. In deze ruimte stonden rolcontainers en diverse artikelen opgeslagen die ter recycling aangeboden moesten worden. Bij binnenkomst in deze ruimte namen wij een zeer sterke geur waar, die door ons werd herkend als een benzinegeur. Vanuit de doorgang bij de trap gezien, zaten links achterin ter hoogte van het plafond twee gaten die gediend hadden als doorvoer van leidingen die vervallen waren. Volgens verklaring van de manager van de [supermarkt] waren deze gaten dicht gemaakt met purschuim. Wij zagen dat er geen purschuim meer in de gaten aanwezig was. Bovendien zagen wij dat de gaten van binnen en het plafond boven de gaten zwartgeblakerd waren, zeer waarschijnlijk tengevolge van rookuitreding vanuit de kelderruimte van de slagerij. Onder deze gaten stond tegen de scheidingsmuur een rolcontainer, die bovenop gevuld was met plastic. Wij zagen dat de rolcontainer van boven naar beneden nat was. In het plastic boven op de rolcontainer zagen wij een transparante goudbruine vloeistof liggen, die rook naar benzine. Op de vloer onder de rolcontainer zagen wij dat de betonvloer over een groot oppervlakte nat was. Voor de rolcontainer stond een groene vuilcontainer, waarvan het deksel er op de kop bovenop lag. In deze deksel stond een concentratie goudbruine vloeistof die eveneens naar benzine rook. Ter hoogte van de rolcontainer op de vloer zagen wij een stuk purschuim liggen dat mogelijk uit een van de gaten afkomstig was. Rechts van de rolcontainer, ter hoogte van de doorvoergaten in de scheidingsmuur, zagen wij een blauwe strook keukenpapier liggen, waarvan de manager van de [supermarkt] ons vertelde dat zij dergelijk papier niet in de winkel hadden of gebruikten. Wij zagen dat het papier aan beide uiteinden verbrand was. Wij zagen dat het papier op enkele plaatsen nat was en naar benzine riekte. Gezien het feit dat de rolcontainer, die tegen de muur en onder de gaten stond, bovenop doordrenkt was met een vloeistof, die zeer waarschijnlijk benzine was, is het aannemelijk dat de vloeistof via die gaten in de kelderruimte van de [supermarkt] was gelopen. Gezien het feit dat het stuk purschuim, dat waarschijnlijk in een van de gaten heeft gezeten, in de kelderruimte van de [supermarkt] werd aangetroffen was het mogelijk dat dit vanuit de zijde van de slagerij uit het gat was gedrukt, mogelijk teneinde een open doorgang te krijgen naar de ruimte van de [supermarkt]. Dit mede gezien het feit dat in de kelderruimte van de [supermarkt], ter hoogte van de doorvoergaten in de scheidingsmuur een lang stuk blauw keukenpapier werd aangetroffen, waarvan beide uiteinden waren verbrand en dat niet afkomstig was van de [supermarkt]. Later, tijdens het onderzoek in de slagerij, werd door ons aldaar soortgelijk blauw papier aangetroffen.
Door ons, verbalisanten [V1] en [V2], werden in de kelderruimte metingen verricht met detectieapparatuur voor brandversnellende middelen. Hierbij werden in de gehele ruimte waardes gemeten die er op duidden dat er brandversnellende middelen aanwezig waren. Door ons werden de hoogste waarden gemeten ter hoogte van de doorvoergaten in de scheidingsmuur met de kelderruimte van de slagerij.
Onderzoek begane grond van slagerij (winkelruimte)
Door mij, verbalisant [V1], werd op maandag 27 september 2010 omstreeks 13:00 uur onderzoek gedaan op de begane grond van de slagerij. Gezien vanuit de personeelsingang was er een spoelruimte met rechts een doorgang voorzien van een trap naar beneden die toegang gaf tot de kelder van de slagerij. Links was een ruimte waarin de meterkast was geplaatst. Tevens stond in deze ruimte een bureau en er was een wandkast met administratie. Vanuit deze ruimte was een tweede ruimte, die bestond uit een toilet met een voorportaal. Gezien vanuit de personeelsingang, was rechtdoor de toegang tot de winkel van de slagerij. Bij binnenkomst hiervan, was direct links een koelcel. In het midden van de winkel was een vitrine waarachter publiek kon plaatsnemen. Recht tegenover de personeelsingang was in de winkel een rolluik dat als scheiding diende tussen de slagerij en de [supermarkt].
In de hierboven omschreven ruimten werden door mij, verbalisant [V1], op diverse plaatsen stroken wit en blauw keukenpapier aangetroffen, dat opgehangen en gedrapeerd was, waarschijnlijk om snel vlam te kunnen vatten. In de winkel aan de personeelszijde van de vitrine stond tegen de scheidingsmuur met de [supermarkt] een vitrinekast. In deze kast trof ik zakken houtskool en briketten aan, met daartussen aanmaakblokjes al dan niet uitgepakt en flessen olijfolie. Ik zag dat dit geheel met purschuim aan elkaar was gelijmd met daartussen vele stukken keukenpapier. Vanaf de publiekszijde gezien, was links van de vitrinekast in de vloer een schrobputje aanwezig, waarvan het deksel eraf was en op een verhoging nabij het putje lag. Vanuit de vitrinekast was het keukenpapier gedrapeerd in de richting van het putje en over de verhoging. Het papier ter hoogte van het putje was zwart beroet, mogelijk door rook en roet dat vanuit de kelder via het putje omhoog was gekomen. Ter hoogte van dit putje stond aan de andere zijde van de vitrine een afvalbak onder een wastafel. In deze afvalbak werd door mij, verbalisant [V1], keukenpapier aangetroffen met daarbovenop twee latex handschoenen die waren verkleefd met purschuim en papier.
Gezien vanuit de personeelsingang stond in de eerste ruimte een afvalbak onder de spoelbak. In deze afvalbak lag een blauw stuk keukenpapier dat ogenschijnlijk soortgelijk was aan het papier dat in de kelder van de [supermarkt] werd aangetroffen. Door mij, verbalisant [V1], werden op de begane grond van de slagerij metingen verricht met detectieapparatuur voor brandversnellende middelen. Hierbij werden brandversnellende middelen gemeten ter hoogte van het putje, links van de vitrinekast met daarin de houtskool, briketten en aanmaakblokjes. Mogelijk dat de detectieapparatuur brandversnellende middelen heeft gemeten, die vanuit de kelder afkomstig waren.
Sporenonderzoek kelder
Op maandag 27 september 2010 omstreeks 13:00 uur werd door mij, [V3], onderzoek verricht in de kelder van de slagerij.
De ingang van de kelder bevond zich, gezien vanaf de personeelsingang, aan de rechterzijde in de eerste ruimte. Via een houten trap werd toegang verkregen tot de kelderruimte. In de kelder was links naast de trap een grote koelcel aanwezig. Voorbij de koelcel was een lange ruimte. Links was de deur van de koelcel en aan het eind van die ruimte stond een kast die ik, verbalisant [V3], op de schets heb aangeduid als meterkast. Nabij de meterkast en de koelcel was in de wand van de kelder een zogenaamde koekoek aangebracht waardoor daglicht in de kelder toegelaten werd. De ruimte naar rechts was, vanaf de koelcel gezien, twee keer zo diep als de ruimte naar links. In deze ruimte waren stellingen en opbergschappen aangebracht. Aan het einde van opbergmogelijkheden was een deel van de ruimte in gebruik als kantoor, gezien de computerapparatuur op de daar aanwezige werkbladen. Aan het plafond van de kelder waren diverse leidingen aangebracht, die mijns inziens deel uitmaakten van de verschillende installaties van het winkelpand.
Schadebeeld
Op de trap naar de kelder werden door mij, verbalisant [V3], restanten papier aangetroffen. Ik zag in de kelder op diverse plaatsen stukken blauw keukenpapier in het (blus)water drijven. Aan het einde van de trap stond op de vloer van de kelder een zestal gasflessen op elkaar. In de kelder werd naast water- en rookschade, ook roet- en brandschade aangetroffen. De roetschade had het plafond zwart geblakerd.
Bij nader onderzoek bleek er een duidelijk brandbeeld te onderscheiden. Dit brandbeeld was zichtbaar in het achterste gedeelte van de kelderruimte, dat waarschijnlijk in gebruik was als kantoor. In dit gedeelte waren twee gaten in de wand aanwezig die voor de brand, volgens getuigen, gesloten waren geweest door middel van purschuirn. Deze twee gaten vormden, in geopende toestand, een verbinding met de kelder van de [supermarkt]. Uit het brandbeeld was op te maken dat het vuur in het kantoorgedeelte zeer heftig was geweest. Tevens was, aan de kopse kant van een stelling, een inbranding in een houten paneel zichtbaar, waaruit op te maken viel dat daar een brandhaard laag bij de grond was ontstaan. In dit gedeelte werd ter hoogte van de doorgangen naar de [supermarkt] middels de PID-meter een locatie aangetroffen waar deze vluchtige stoffen waarnam. Verder was tegen het plafond en boven aan de wanden een brandbeeld zichtbaar waaruit op te maken was dat dit gedeelte langdurig aan hitte-inwerking was blootgesteld. Daarbij was afname in de inwerkingen te zien, naarmate deze zich verder van de brandhaard af bevond. In de richting van de koelcel werden door mij twee stapels opeengestapelde kunststof kratten aangetroffen. Ik zag dat deze twee stapels met elkaar verbonden waren doormiddel van een strook papier die uitkwam in een stapel papieren dozen op de vloer en een omgekeerde jerrycan. Nabij de jerrycan werd door mij, verbalisant [V3], achter de stapel dozen een kunststof emmer aangetroffen met onder andere een spuitbus met zogenaamd purschuim. Op de laatste stapel kratten werd een geopende witte jerrycan aangetroffen. Aan de roetvorming op de schroefrand van deze witte jerrycan was te zien dat deze geopend was toen de roetneerslag plaatsvond. Boven de vulopening van deze jerrycan werden middels de PID-meter vluchtige stoffen waargenomen
Conclusie
Gelet op bovenstaande is het voor ons verbalisanten hoogst aannemelijk dat er sprake is van brandstichting waarbij eveneens, gelet op de situatie, gemeen gevaar voor goederen en/of personen heeft kunnen ontstaan. Er werden door ons geen sporen of aanwijzingen gevonden die de brand anders dan door brandstichting hadden kunnen veroorzaken.
5. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 26 september 2010 gedane aangifte van [D] (pag. 39-41):
Ik doe namens de [supermarkt] aan de [A-straat 2] te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, aangifte van brandstichting. Ik ben de eigenaar van supermarkt [supermarkt] te Gemert. Ik ben niet de eigenaar van het pand. De eigenaar van het pand is [G]. Op zondag 26 september 2010 omstreeks 11.15 uur werd ik gebeld door de alarmcentrale in verband met de brand. [verdachte] is eigenaar van de Superslagerij. Het pand van de Superslagerij is gevestigd naast de [supermarkt]. Ik heb veel schade. Ik weet dat ik door de goederen al zo’n 350.000 euro schade heb. Dan heb ik het niet over het pand zelf.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 oktober 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de verdachte (pag. 168-169):
V: Wanneer heb jij besloten om de brand te stichten?
A: Dat heb ik zaterdag (het hof begrijpt: zaterdag 25 september 2010) besloten. Ik ben zaterdag langzaamaan begonnen met de voorbereidingen. Ik had in de kelder alles zo neergezet dat het goed zou gaan branden. Het papier had ik zo voor mekaar. Op zondag heb ik overal papier gestopt en zo neergezet dat het wel zou branden. Ik dacht als het bij mij en de [supermarkt] brandt dan kan het zo zijn dat er twee onderzoeken zullen plaatsvinden en ik heb daarom ook via een pijp welke bij de [supermarkt] uitkomt papier en benzine gegoten zodat het leek of hier ook brand was gesticht.
V: Welke stoffen had je gebruikt?
A: Ik heb benzine gebruikt welke bij mij in de garage stond. Ik heb lampenolie en wasbenzine gebruikt. In de kelder had ik een straalkacheltje staan en die heb ik aangezet en daar had ik papier op gelegd zodat dit ging branden. Ik heb de voorbereidingen gedaan ten tijde mijn eerste bezoek op zondag 26 september 2010 van ongeveer een uur. Ik heb net voordat ik wegging die kachel aangezet en heb het alarm ingeschakeld en ben naar huis gereden. Ik ging toen wachten op een telefoontje dat er brand was maar er kwam geen telefoon. Ik kwam er toen thuis achter dat ik er een timer zat op de ontsteking van de kachel. Ik ben toen terug gegaan en heb de timer uitgeschakeld en de kachel opnieuw ontstoken.
Ik kreeg omstreeks 11:15 uur een telefoontje dat er brand was. Ik was ongeveer 15 minuten thuis. Ik kreeg telefoon van de wijkagent [E]. Ik heb toen ook aan [E] doorgegeven dat er gasflessen in de kelder stonden. Meteen toen ik bij het pand aankwam zag ik dat de brand niet goed had doorgezet en dacht ik: “nu ben ik het haasje’.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 oktober 2010 van de rechter-commissaris in de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, opgemaakt bij gelegenheid van de toetsing van de inverzekeringstelling en de vordering inbewaringstelling, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 26 september 2010 brand heb gesticht in de kelder van mijn slagerij. Mijn slagerij bevindt zich in de [supermarkt]. We zitten samen in dat gebouw in Gemert. Ik had in de kelder de straalkachel met een timer zodanig neergezet dat deze alles in brand zou zetten. Ik ben ook degene geweest die de papieren poetsrollen heeft rond gehangen.
8. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 april 2012 (pag. 2 van het proces-verbaal van die terechtzitting), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het klopt dat ik de intentie had om brand te stichten. Ik heb overal papier gestopt en aanmaakblokjes bij het houtskool gedaan. Dat was in de kelder van de slagerij. In de week voor 26 september ben ik begonnen met de voorbereidingen. De voorbereidingen die ik heb gedaan zijn te zien op de foto’s in het dossier. Ik heb dat op zaterdag en zondagochtend gedaan.
Ik weet dat er appartementen zijn boven het winkelcentrum. Ik ben zondagochtend twee keer op de zaak geweest. De eerste keer dat ik op de zaak was, heb ik de voorbereidingen afgemaakt. Het plan was om het via een straalkachel te laten ontsteken, maar daar zat een timer op. Toen ik er voor de tweede keer was, heb ik de timer er afgehaald, omdat die niet functioneerde. Ik kan me herinneren dat ik de timer eraf heb gehaald en toen ben gegaan. Toen ik thuis was, werd ik gebeld door de brandweer. Als je de timer van de kachel haalt, gaat de kachel meteen aan.
9. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 april 2013, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het adres van mijn slagerij is [A-straat 1] in Gemert. De kelder van mijn slagerij hoort bij het winkelpand op datzelfde adres. Naast mijn slagerij is de [supermarkt] gevestigd. De kelder van mijn slagerij grenst aan de kelder van de [supermarkt]. De voorzitter houdt mij voor dat er zich volgens het dossier negen appartementen boven de slagerij bevinden. Daarop zeg ik u dat er zich drie appartementen recht boven mijn slagerij bevinden en dat de andere appartementen zich aan de andere kant van de complex bevinden.
Het klopt dat ik de in het dossier beschreven voorbereidingen voor de brand heb getroffen. Het blauwe papier dat er lag, was poetspapier. In de kelder in het kantoorgedeelte stond een straalkachel. Het was een elektrische straalkachel met daarin gloeispiralen. Aan de bovenkant zat een rooster waar de hete lucht uit komt. De gloeispiralen zaten ongeveer 25 - 30 centimeter onder het rooster. Ik heb papier gelegd op het rooster en ik heb ook papier in het rooster geplaatst direct tegen de gloeispiralen aan. Zodra de kachel aangaat, wordt de gloeispiralen roodgloeiend en ontstaat er hitte.
Ik ben op 26 september 2010 tweemaal in de kelder van mijn slagerij geweest. De kelder lag vol met brandbare stoffen en benzine. De tweede keer, dus toen ik terug was gegaan naar de kelder, heb ik de timer van de straalkachel gehaald.
10. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 september 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als de op 28 september 2010 gedane aangifte van [verdachte] (pag. 52), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] (hof: de verdachte):
Het pand dat ik in gebruik heb, waarin ik mijn slagerij gevestigd heb, huur ik van [G].
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Causaal verband en alternatief scenario
Aan de door de raadsman bepleite vrijspraak is - evenals in eerste aanleg - het volgende ten grondslag gelegd.
De verdachte heeft bekend dat hij de voorbereidingen om brand te stichten heeft getroffen en heeft expliciet verklaard dat hij de intentie had om brand te stichten middels het ontsteken van de straalkachel met daarop papier, maar er is geen bewijs voor het causaal verband tussen die voorbereidingen en het ontstaan van de brand. Op basis van het technisch sporenonderzoek kan niet worden bewezen dat de brand is ontstaan door middel van een in werking zijnde straalkachel. Er is immers geen straalkachel aangetroffen. Daarnaast is niet met zekerheid vast te stellen dat door het toedoen van verdachte de brand is ontstaan, omdat getuige [F] dezelfde dag, vóór de brand in de slagerij, in het naastgelegen pand aanwezig was. De brand kan ook gesticht zijn vanuit het naastgelegen pand. De daadwerkelijke aanleiding van de brand is niet vast te stellen. Er kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de brand is ontstaan door toedoen van de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van dit verweer en overweegt als volgt.
De verdachte heeft bij de politie (bewijsmiddel 6), tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris (bewijsmiddel 7) en ter terechtzitting in eerste aanleg (bewijsmiddel 8) en in hoger beroep (bewijsmiddel 9) verklaard dat hij brand wilde stichten en daarvoor de genoemde voorbereidingen heeft getroffen. De verdachte heeft tevens verklaard dat hij een straalkacheltje had staan in de kelder en dat hij die heeft aangezet en daar papier op had gelegd zodat dit zou gaan branden. Hij had net voordat hij wegging de kachel aangezet en wachtte thuis op een telefoontje dat er brand was, maar er kwam geen telefoon. Hij kwam er toen achter dat er een timer zat op de ontsteking van de kachel. De verdachte is toen teruggegaan en heeft de timer uitgeschakeld en de kachel opnieuw in werking gesteld. Vervolgens is hij weer naar huis gegaan. Omstreeks 11:15 uur kreeg hij een telefoontje van de wijkagent dat er brand was. De verdachte was toen ongeveer 15 minuten thuis. Meteen toen hij bij het pand aankwam, zag hij dat de brand niet goed had doorgezet en dacht hij: "nu ben ik het haasje."
Op camerabeelden van zondag 26 september 2010 bleek dat de verdachte voor de tweede keer bij zijn slagerij kwam en zijn auto omstreeks 10:47 uur parkeerde bij de toegangdeur van zijn winkel, uitstapte en de zaak binnen ging. Om 10:49 uur verliet hij weer het pand en reed met zijn auto weer weg. Op de beelden was ook te zien dat om 10:58 uur flinke rookontwikkeling kwam uit het pand van slagerij [verdachte] (proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2010, pag. 88). De bevelvoerder van de brandweer kreeg om 11:01 uur de melding van de brand (bewijsmiddel 1).
In het rapport van het technisch onderzoek staat dat in de kelder van de slagerij naast rookschade, ook roet- en brandschade werd aangetroffen. De roetschade had het plafond zwart geblakerd. Bij nader onderzoek bleek er een duidelijk brandbeeld te onderscheiden. Dit brandbeeld was zichtbaar in het achterste gedeelte van de kelderruimte dat waarschijnlijk in gebruik was als kantoor. Uit het brandbeeld was op te maken dat het vuur in het kantoorgedeelte zeer heftig was geweest. Tevens was, aan de kopse kant van een stelling, een inbranding in een houten paneel zichtbaar, waaruit op te maken viel dat daar een brandhaard laag bij de grond was ontstaan. Verder was tegen het plafond en boven aan de wanden een brandbeeld zichtbaar waaruit op te maken was dat dit gedeelte langdurig aan hitte-inwerking was blootgesteld. Daarbij was afname in de inwerkingen te zien, naarmate deze zich verder van de brandhaard af bevond. De verbalisanten concludeerden dat het hoogst aannemelijk is dat er sprake is van brandstichting waarbij eveneens, gelet op de situatie, gemeen gevaar voor goederen en/of personen heeft kunnen ontstaan. Er werden door verbalisanten geen sporen of aanwijzingen gevonden die de brand anders dan door brandstichting hadden kunnen veroorzaken. Tijdens het technisch onderzoek in de kelder bij de [supermarkt] zagen de verbalisanten dat de gaten in de muur tussen de kelder van de slagerij en de kelder van de [supermarkt] van binnen en het plafond boven de gaten zwartgeblakerd waren, zeer waarschijnlijk ten gevolge van rookuittreding vanuit de kelderruimte van de slagerij (bewijsmiddel 4).
Volgens de verklaring van getuige [F] d.d. 8 november 2010 is hij op 26 september 2010 tussen 10:00 uur en 10:30 uur circa 15 minuten in de [supermarkt] te Gemert geweest om brood af te leveren. Hij heeft het alarm uit- en ingeschakeld. Hem was niets bijzonders opgevallen (pag. 157). In een proces-verbaal van bevindingen staat dat uit het alarm van de [supermarkt] blijkt dat op 26 september 2010 het alarm om 10:31 uur werd uitgeschakeld en om 10:41 uur weer werd ingeschakeld door de persoon die de code Bakker heeft (proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2010, pag. 62).
Het hof acht volstrekt onaannemelijk dat de getuige [F] de brand heeft gesticht, aangezien hij al om 10:41 uur was vertrokken, nog voordat de verdachte voor de tweede keer in het pand van de slagerij aankwam.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de brand is ontstaan in de kelder van de slagerij doordat de verdachte papier op en in de straalkachel had geplaatst en hij, toen hij om 10:46/10:47 uur terugging naar de slagerij, de timer van de kachel had uitgeschakeld en de kachel opnieuw had aangestoken. Het hof heeft daarbij tevens gelet op het korte tijdsverloop tussen het tijdstip dat de verdachte de slagerij voor de tweede keer verliet om 10:49 uur en de om 10:58 uur geconstateerde rookontwikkeling alsmede de melding van de brand bij de brandweer omstreeks 11:01 uur. Dat in het proces-verbaal niet is vermeld dat na de brand een straalkachel is aangetroffen, doet daaraan niet af. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte consistent (immers bij de politie op 5 oktober 2010, bij de rechter-commissaris op 6 oktober 2010, bij de rechtbank op 17 april 2012 en bij het hof op 8 april 2013) heeft verklaard over het gebruik van een straalkachel en dat hij die kachel en het gebruik daarvan ter terechtzitting van het hof ook in detail heeft beschreven. De verklaring van de verdachte in hoger beroep dat de straalkachel in het kantoorgedeelte in de kelder stond, past voorts bij de bevindingen van de brandweer en de Forensisch Technische Ondersteuning met betrekking tot de brandhaard.
Het hof acht daarom evenals de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht.
Levensgevaar
Ten aanzien van het levensgevaar dat door de brand te duchten was, overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich ten tijde van de brandstichting niet heeft gerealiseerd dat daardoor levensgevaar voor de bewoners van de bovenliggende woningen te duchten was.
Het hof overweegt dat, anders dan waarvan de raadsman blijkens punt 1 van de pleitnota uitgaat, voor een bewezenverklaring van het delict van artikel 157, aanhef en onder 1º en 2º, van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat het opzet van de verdachte mede is gericht op de gevaarzetting die door de brandstichting is ontstaan. Het opzet behoeft slechts te zijn gericht op de brandstichting zelf.
Wel is, om in rechte levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 16 april 2013, LJN BZ7170).
Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de brand is gesticht in een slagerij die deel uitmaakt van een complex met daarin drie boven de slagerij gelegen woningen, de brand is gesticht op een tijdstip (zondagochtend omstreeks 10:50 uur) waarop, naar van algemene bekendheid is, de kans groot is dat minstens een deel van de bewoners van de bovenliggende woningen thuis is, de bewoners van de drie bovengelegen woningen inderdaad thuis waren, en de verdachte, alvorens de straalkachel aan te zetten, door het uitgieten van benzine en lampenolie, het maken van stellages van aanmaakblokjes en houtskool en het aanbrengen van papier had bewerkstelligd dat er licht ontvlambaar en brandbaar materiaal in de slagerij aanwezig was, was naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor andere personen voorzienbaar.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 september 2010 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk brand heeft gesticht in een aldaar aan de [A-straat 1] gelegen (winkel)pand (slagerij [verdachte]), immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk benzine en lampenolie uitgegoten in de (kelder)ruimte en één of meerdere stellages/stapels gemaakt van aanmaakblokjes en houtskool en die ruimte voorzien van papier en vervolgens opzettelijk papier in aanraking gebracht met een in werking zijnde straalkachel, waardoor dit papier vlam heeft gevat/open vuur is ontstaan, tengevolge waarvan in dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en voor (de inboedel van) meerdere bovengelegen woningen en het naastgelegen winkelpand en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die bovengelegen woningen bevindende personen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 157, aanhef en onder 1º en 2º, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; in dit verband wijst het hof er op dat de maximumstraf voor brandstichting waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is (vijftien jaren gevangenisstraf) gelijk is aan de maximumstraf voor doodslag;
- de omstandigheid dat de verdachte uit financiële motieven het leven van de zich in de bovenliggende woningen bevindende personen, onder wie jonge kinderen, in gevaar heeft gebracht;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde grote financiële schade aan de naastgelegen [supermarkt] heeft toegebracht;
- de omstandigheid dat de verdachte berekenend te werk is gegaan; immers hij heeft uitgebreide voorbereidingen voor de brandstichting getroffen door benzine en lampenolie uit te gieten, stellages te maken van aanmaakblokjes en houtskool en de ruimte te voorzien van papier, hij heeft de registratie van het alarmsysteem van zijn slagerij gemanipuleerd en voorts geprobeerd om ook brand te stichten in de kelder van de [supermarkt] om zelf niet als verdachte te worden aangemerkt;
- de omstandigheid dat een opzettelijke brandstichting als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op:
- de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder werd veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit;
- de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 15 december 2010, onder meer inhoudende dat er bij de verdachte geen sprake is van een pro-criminele houding en dat het recidiverisico laag wordt ingeschat;
- de omstandigheid dat de verdachte naar aanleiding van deze strafzaak vrijwillig groepstherapie bij de LEV-groep heeft gevolgd teneinde met zijn persoonlijke problemen, die mede ten grondslag hebben gelegen aan het bewezen verklaarde, beter om te kunnen gaan;
- de grote persoonlijke en financiële gevolgen die de verdachte zelf heeft ondervonden door het bewezen verklaarde doordat hij persoonlijk failliet is verklaard, hij sedertdien werkloos is en hij zijn woning heeft moeten verkopen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de hiervoor uiteengezette ernst van het bewezen verklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming voor de duur van 24 maanden met zich brengt.
Daarbij heeft het hof reeds rekening gehouden met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Indien die omstandigheden zich niet hadden voorgedaan, was het hof gekomen tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot oplegging van een zwaardere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen teneinde daaraan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te kunnen verbinden. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de reclassering heeft gerapporteerd dat er geen criminogene factoren aanwezig zijn die binnen een toezicht belangrijk zijn voor aanpak en dat geen bijzondere voorwaarden worden geadviseerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 22 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.